De bakker

 

 

 

 

 

 

De bakker begon zijn zaak vlak voor de invoering van de euro. Een gewaagd moment, maar ik denk niet dat hij wist dat het nieuwe geld eraan kwam. Ik zie hem nóg volkomen verbijsterd naar de vreemde, blinkende muntjes staren die zijn vrouw op 1 januari 2001 in haar geopende hand onder zijn neus hield.

Het dorp had het jarenlang zonder bakker moeten stellen, ondanks het feit dat er een slagerij was gevestigd, en een zieltogend café. Met de komst van de bakker kreeg het dorp weer wat pit en een jaar later ging er een hotel open. De eerste reiziger moet daar nog aanleggen, maar goed, het gaat om het idee. De bakker kocht intussen een grote bestelbus om zijn broden in de wijde omgeving te verspreiden.

Bakken kan hij, de bakker, daarover is iedereen het eens. Maar hij heeft problemen met de timing; op sommige dagen hebben alle stokbroden te lang in de oven gelegen. Zwartgeblakerd staan ze dan in de rekken. De bakkersvrouw, die ze verkoopt, doet net alsof er niets aan de hand is, en de clientèle is eraan gewend dat het wel eens mislukt. Men vergeeft het de bakker, want op andere dagen is zijn brood het beste dat er is.

De bakker is een grote, dikke man. Een fikse reep van zijn buik puilt onder zijn vieze T-shirt vandaan. Hij heeft nauwelijks haar op zijn hoofd, en hij heeft een lui oog. Zijn handen zijn kolenschoppen met korte, heel dikke vingers. Hij zit altijd van top tot teen onder het meel, en rookt Gauloises aan de lopende band. Je voelt dat het bakkerschap hem niet met de paplepel is ingegoten. Het is een late roeping geweest waarin hij zich zenuwachtig heeft vastgebeten. Als dit niet lukt, is hij verloren.

Voorlopig gaan de zaken nog steeds goed, maar aan de inrichting van de winkel die bij de bakkerij hoort, is dat niet te zien. Het is nog steeds hetzelfde armoedige, sleetse winkeltje dat het in 2001 ook al was, met een toonbank, een beduimelde, glazen vitrine voor gebakjes (vormeloze gevallen), een gammele display met snoep van de firma Haribo en een paar planken met oude, stoffige pakken macaroni. De deur klemt en halverwege de zaak is een afstapje waar zelfs de trouwste klant niet aan kan wennen. Naast de rekken met stokbroden is de deur naar de bakkerij, die altijd openstaat.

Laatst stapte ik bij de bakker binnen en het eerste wat me opviel was dat er wéér niets was veranderd. Alleen de bakkersvrouw, een tanige, tobberige vrouw met verbitterde trekken rond de mond, zag er anders uit – zij was naar de kapper geweest en had een kekke schort aan. In de rekken achter haar stonden perfecte stokbroden en om haar mond speelde warempel een glimlach toen ik over het afstapje struikelde.

Ik bestelde mijn broden.

In de deuropening naast de broden verscheen toen opeens een zwarte jongen met meel in zijn kroeshaar. Ik schrok ervan, zo onverwachts was deze verschijning, een flits uit Ghana. De jongen was meteen ook weer verdwenen, en ik schaamde me een beetje dat ik zo geschrokken was. Verderop in de schemerige bakkerij zat de dikke bakker op een krukje te roken. De bakkersvrouw drukte het wisselgeld in mijn uitgestoken hand. Ze deed dat iets te nadrukkelijk, paniekerig bijna, alsof ik haar neger eigenlijk niet had mogen zien. Ik haastte me weg, de regen in.