Huwelijk

 

 

 

 

 

 

De man droeg een groene polo en een bril die zijn ogen, nogal ongelukkig, uitvergrootte tot heen en weer schietende stuiterballen. Zijn gelaatskleur was rood en glimmend, maar misschien kwam dat door het kaarslicht. ‘Was dat alles?’ vroeg hij toen de bediening ineens met een enorme trolley met kazen naast hem arriveerde.

‘Ssstttt,’ zei zijn vrouw, die nog meer glom dan hij, zo strak zat ze in de make-up. Ook verder was alles strak aan haar, op het benauwde af, alsof ze al haar hoop op dit romantische dinertje had gevestigd en behoorlijk wat moeite had moeten doen haar man mee te krijgen naar dit kasteel aan de Loire. Ze trilde van de zenuwen.

De man vroeg in zijn beste Frans naar de kaart, die onmiddellijk door de serveerster werd gebracht. Gedienstig wees ze aan welk menu meneer en mevrouw hadden genoten, en tot slot rustte haar vingertje op het plateau de fromage.

De man richtte zich tot zijn vrouw.

Alsof de serveerster lucht was.

Er ontspon zich een fluisterend gesprek dat er desondanks verhit uitzag: de man wilde eten, hij had honger, de vrouw probeerde hem geduldig uit te leggen dat dat heerlijke stukje vis van daarnet het hoofdgerecht was, en niet een amuse.

De man schudde ongelovig het hoofd, en de verontwaardiging die bezit van hem nam, deed hem zweten als een otter – dat naast hem een serveerster klaarstond met mes en vork om kaas voor hem te snijden, ontging hem volkomen. Zij op haar beurt deed net alsof ze niet begreep waar meneers opwinding vandaan kwam. Ze keek sereen de volle eetzaal in.

Bij het raam in de hoek zaten twee mannen die de hele dag hadden gevist in de omgeving en met forellen waren teruggekomen die de keuken nu voor hen bereidde. Leuke mannen waren het, die nogal detoneerden te midden van de oude echtparen die aan het diner zaten. De serveerster glimlachte voorzichtig naar hen.

De man in de groene polo leek zich nu te hebben neergelegd bij het onvermijdelijke. Hij wendde zich tot de kaaskar en wees op goed geluk drie kazen aan. De serveerster sneed zwijgend de puntjes af en parkeerde ze op een bord dat ze voor de man had neergezet. De man verbeet zijn verbijstering toen hij het resultaat zag. Hij wachtte tot zijn vrouw ook kaas op haar bord had en de serveerster en haar kar verdwenen waren – toen begon hij opnieuw. ‘Kijk nou toch?!? Ik heb honger, en dit is het nagerecht! Nog niets! Het is een schande!’

‘Sssttt,’ deed zijn vrouw opnieuw. De woede en verontwaardiging van haar man veroorzaakten bij haar een opeenvolging van opvliegers, leek het wel. Ze geneerde zich dood, ze wist niet waar ze kijken moest, ze haatte zichzelf omdat ze dit weekendje erdoorheen had gedrukt, om de mooie jurk die ze droeg en het nieuwe ondergoed eronder en de plannen die ze voor straks had. Ze haatte haar man, de zeikerd, de lul.

De man at zijn kaas, en bestelde bij de serveerster nog een mandje brood. Hij keek woedend naar de twee vissers in de hoek bij het raam. Zij hadden volle borden voor zich, en konden maar nauwelijks verbergen hoeveel plezier ze om hem hadden. Het liefst van alles wilde hij een andere vrouw, eentje die hem begreep.