Neuken in een bed

 

 

 

 

 

 

Een van de mooiste klassiekers is toch wel het Franse hotelbed. Iedereen die wel eens over de grens is geweest, kent dat bed: een houten ledikant, niet bepaald groot, dat er aantrekkelijk uitziet, maar zodra je erin gaat liggen, blijkt het een grote, krakende kuil te zijn waarvan de veren pijnlijk in je rug steken. Dat is leuk als je twintig bent, verliefd en onverzadigbaar, maar als je er met z’n tweeën na een vermoeiende reis alleen maar in wilt slapen, is het andere koek.

Het bed komt nooit alleen, want het staat in een kamer. Die kamer is altijd te klein, en de badkamer altijd voorzien van een bidet. Wij Nederlanders denken dat dat bedoeld is om je voeten in te wassen. De muren van de kamer zijn dun en er zit gestreept of gebloemd behang tegenaan, je kunt de televisie bij de buren horen spelen, en iedere voetstap op de gang is te volgen. Er staat een smal tafeltje met een stoel, en er is een oude kast waar een paar vergeten kleerhangertjes in hangen. Meestal biedt het raam uitzicht op een blinde muur, of op een troosteloze binnenplaats aan de achterkant van het hotel. Wie toch de mensen zijn die aan de voorkant een kamer hebben weten te bemachtigen, is een raadsel.

Laatst waren we in zo’n hotel.

En in een kamer aan de voorkant, met uitzicht op de Oise, een rivier die dwars door de Noord-Franse stad Compiègne loopt. De ontvangst in het hotel was dubieus: een volstrekt ongeïnteresseerde uitbater had ons ingecheckt en de sleutels overhandigd zonder ons ook maar een blik te gunnen, laat staan dat hij zei waar onze kamers waren. Op drie hoog, zo bleek, en daar stonk het net zo beklemmend als beneden in de lobby van het hotel: een doordringende putlucht. Het was al laat, en we hadden geen zin om een ander hotel te zoeken, dus er zat niets anders op dan er het beste van te maken. Mevrouw Bril ging op het bed liggen, en rolde inderdaad meteen de kuil in het midden in. Ik deed het raam open en keek naar de stadsbussen die langs de rivier reden, naar het stationsplein om de hoek. De kinderen lagen in hun eigen kamer tv te kijken.

Later gingen we uit eten, niet altijd een succes in zo’n Franse provinciestad, maar hier wel, en daarna was het bedtijd. De volgende dag moesten we vroeg op voor de rest van de reis. Goed, de kinderen naar hun kamer, wij naar de onze, uitkleden en in bed. Aanvankelijk probeerden we een boek te lezen. Dat ging niet, want het kussen, zo’n rol waar ze in Franse hotels dol op zijn, was te dun. Daarna keken we even naar een televisieshow, maar we begrepen de humor niet. Toen deden we het licht uit om te gaan slapen, de een op de linkerzij, de ander op de rechterzij. Probeer dat maar eens vol te houden in zo’n hotelbed. Bovendien was er die putlucht. Hoe desondanks van het een het ander kwam, mag tot de wonderen der liefde worden gerekend, en gegiecheld werd er ook, want het bed deinde en kraakte alsof het zich in een film van Louis de Funès bevond, maar ineens hoorden we toch een kinderstem op de gang.

Shit.

Snel de boel op orde brengen, want als iets vrijwel onmiddellijk een ravage is, is het wel een Frans hotelbed; het lijkt wel alsof ze het erom doen, die Fransen. Daarna iets aantrekken, want van naakte ouders schrikken kinderen zich te pletter, vervolgens de deur open. ‘Mam, ik heb een nachtmerrie.’ ‘Ik breng je wel naar bed,’ antwoordt mam, en weg was ze.

Papa bleef alleen achter, onder het dunne laken, en hoopte natuurlijk dat er straks nog wat van kwam. De buren waren intussen ook aan de slag, het hoofdeinde van hun bed stond aan de andere kant van de muur, precies op dezelfde plek als ons hoofdeinde – het dreunde gezellig door, maar gelukkig waren ze onervaren, of gehaast, want nog voor we zelf een paar minuten later het spel hervatten, was het stil bij hen, en van schrik deden we zelf ook zo stil mogelijk, altijd een bijzondere ervaring. En het mooiste moest nog komen.

De sigaret!

Ramen open, en roken maar. De oude stad aan de overkant lag er slaperig bij. Een dunne nevel hing over de rivier. Verderop langs de kade stonden een paar bakstenen huizen en een lantaren waar een glimmende, zwarte Citroën DS onder stond. Het was alsof we naar een scène uit een film van Melville keken. Ieder moment kon Alain Delon met een gleufhoed op uit de auto stappen, ja, het was ondanks alles een perfecte nacht.