Uittocht

 

 

 

 

 

 

‘Wanneer rijden jullie?’

‘Morgen.’

‘Jongen, je bent gek. Morgen is het hartstikke druk. Wij gaan zondagochtend. Zondag is de perfecte dag. Als je om een uur of zes wegrijdt ben je om halfelf op de Périphérique.’

‘Wij gaan toch maar morgen. De kinderen kunnen niet meer wachten. Zo’n hele zaterdag nog thuis zitten, daar word ik gek van. En de camping is geboekt.’

‘Tsja.’

Dit gesprek heb ik de afgelopen dagen met enige regelmaat gevoerd. In het voorbijgaan ving ik het ook wel eens op. Nederland gaat op stap.

Leuke dingen van die laatste dagen zijn toch wel het eindeloze tobben over vrijdag of zaterdag, of misschien toch zondag, als vertrekdag, het tijdstip, ’s ochtends heel vroeg, gewoon om een uurtje of acht of midden in de nacht vanwege de hitte, en het vooruitzicht van de Périphérique van Parijs.

De Périphérique!

Volgens mij is het ooit de ANWB geweest die de mensen zo bang voor die ringweg heeft gemaakt. In mijn jeugd was er het gevaar dat vader de verkeerde porte nam en moeder haalde de portes natuurlijk altijd door elkaar: Italie en Orléans. Dat het uiteindelijk niet uitmaakt welke je neemt, wist niemand, nou ja, heel Parijs wist het. Maar al die Nederlanders met hun vouwwagens, caravans en tenten op het dak, ach, die reden stapvoets en zwetend en vloekend over die ringweg; ja – dat waren nog eens tijden. En altijd was er wel een oom of vage kennis die een sluiproute wist, of nog gruwelijker verhalen onder nog gruwelijker omstandigheden.

Ik kom graag op de Périphérique; vind ik een leuke, drukke, dynamische weg – heerlijk om daar gas te geven, te midden van de Fransen. Helemaal leuk is het om níet de borden naar het zuiden te volgen, maar juist de andere kant op te rijden. Gaat nog sneller ook, en na een tijdje duiken de borden toch gewoon weer op. Zo heeft Parijs het opgelost namelijk: een speciale route waarop noorderlingen zich heerlijk vast kunnen rijden. Heeft mij ook een paar jaar gekost om daar achter te komen. Sindsdien nooit meer problemen gehad. Rechtsom in plaats van linksom, dat is het geheim.

Nee, dan Nederland.

Die laatste dagen voor zo’n vakantie gaan vooral heen met zorg en ergernis over de obstakels die Rijkswaterstaat ieder jaar weer opwerpt tegen een vloeiende uittocht. Nederland uit komen, dat is de kunst. En over drie weken Nederland weer in – zo moeilijk wordt het je gemaakt dat je liever weg zou blijven. En maar surfen op internet om de knooppunten en reisadviezen op te sporen.

Als we er straks zijn en we komen elkaar weer tegen, nu met een stokbrood onder de arm, of een toilettas en een rol wc-papier, gaat het zo: ‘Hoe lang hebben jullie erover gedaan?’

‘Veertien uur.’

‘Veertien uur?!? Dat kan niet! Stoppen jullie niet of zo?’

‘Ach, mazzel op de Périphérique, hè?’

‘Ja, kut, wij stonden er drie uur vast.’

‘Tsja.’

Nederland op vakantie. Ik zal wel niet de enige zijn die op zo’n laatste dag voor het vertrek ineens overvallen wordt door de onafwendbaarheid van wat komen gaat. Há, we gaan. En dan wil je ook, dan maakt het niet meer uit.