Het huis

 

 

 

 

 

 

Een van de nadelen van een tweede huis is dat je er voortdurend heen moet. Waarom heb je het anders? Bovendien moet je de boel onderhouden. Pannen die van het dak zijn gewaaid, koeien in de tuin, leidingen gesprongen, de belasting die beslag heeft gelegd, relmuizen op zolder, een mollenplaag, de boer die is overleden, schuren ingestort – er kan van alles aan de hand zijn. Toch ben ik er al maanden niet geweest. Soms voel ik me als een man die zijn moeder verwaarloost.

Dan gaat ze dood.

Zover is het nog niet, want soms bellen vrienden. Ze waren even in de buurt, en langsgereden. Het huis stond er goed bij, de narcissen bloeiden, de luiken hingen er keurig bij, de hekken waren gesloten, alle pannen lagen op het dak, de buren leefden nog.

Ik zie het voor me.

Alleen ben ik er niet.

Duizend kilometer scheiden mij van het huis. Als het meezit, ben ik er in acht uur. Vooral op de laatste vijf minuten kan ik me erg verheugen, de laatste kilometers.

Bekend terrein.

Het mooiste moment is de laatste bocht. Ons huis ligt in een kleine nederzetting. Kom je die binnen, dan rij je recht op een enorme schuur af, die hoort bij de boerderij van de buren, links. Er staan een paar hoge notenbomen omheen, de weg glooit naar beneden, en er volgt een scherpe bocht naar rechts.

Daar staat ons huis.

Als het een tijd niet is gebruikt, ziet het er zielig uit. Je kunt de luiken nog zo vaak schilderen, zelfs het gras in je afwezigheid laten maaien, toch ziet een onbewoond huis er sneu uit, ontzield – dat is het woord. Je voelt de kou die binnen tussen de muren hangt, nog voor je de deur hebt geopend.

‘Het staat er nog,’ zeg je.

De auto komt tot stilstand, de deuren vallen open, kinderen, bagage en huisdieren rollen eruit. Het zoeken naar de sleutels neemt een aanvang, even later kan het hek open. Je zet je eerste stappen in de tuin. Het voelt onwennig, alsof je niet de eigenaar bent, maar een schuchtere jongeling op vrijersvoeten.

De zon breekt door.

Je loopt de tuin in. Gras en onkruid komen tot je knieën. Je gaat op je favoriete steen zitten en kijkt naar de horizon die uit een slome heuvelrug bestaat. Na een paar seconden ken je hem weer vanbuiten, maar toch blijf je zitten. Zat je hier maar vaker, naar die overbekende heuvel te kijken. Er is niets saais aan. Dan roept het gezin: de kachels moeten aan, de luiken open, spinnenwebben verwijderd.

La maison est ouverte,’ zeggen de Fransen als een huis na een tijd onbewoond te zijn geweest weer in gebruik is genomen. Betere uitdrukking is er niet voor, inderdaad. Het huis is weer bewoond. Open, en niet dicht.

Maar ons huis in Frankrijk staat er het grootste deel van het jaar alleen voor. De luiken dicht, het dak lichtjes doorgebogen onder de pannenlast, de muren zwaar en koud, het pad het dal in een modderig karrenspoor. Ik heb met het huis te doen.

Was ik er maar.