Post

 

 

 

 

 

 

Het heeft voordelen om op een heuvel te wonen. Je kunt bijvoorbeeld de postbode goed aan zien komen. Iedere dag om halftwaalf, vijf minuten eerder of vijf minuten later, duikt in de verte zijn gele autootje op. In een lange, rechte lijn komt hij dan deze kant op: vooral ’s zomers, als het lang droog is geweest, ziet dat er goed uit. Een hoge stofwolk vergezelt de gele wagen.

Maar echte post brengt hij niet meer.

We hebben internet, telefoon en fax.

Toch blijft de postbode komen, iedere dag stipt op tijd en altijd blij, met de folders van de supermarkten, de laatste roddels uit de streek en de rekeningen van France Telecom en het elektriciteitsbedrijf.

Een jaar of tien geleden kwam ik voor eerst in deze streek, en ik had een huis gehuurd dat in een smal, steil dal lag. Ook daar kwam iedere dag een postbode langs, zo rond halfeen. Met hoge snelheid kwam hij het kronkelige pad afgebolderd en vaak stond ik hem al op te wachten, zodat hij de post in het voorbijgaan kon overhandigen. Beneden aan het pad draaide hij zijn autootje en vol gas blies hij weer naar boven.

Ik kreeg toen echte brieven.

Van mijn vrouw, die in Nederland was.

Van vrienden.

Ik schreef ook echte brieven terug, op een draagbare typemachine, en hoewel ik ze aan de postbode mee had kunnen geven, ter posting, bracht ik ze meestal aan het einde van de dag naar de dichtstbijzijnde stad om ze op het postkantoor per expres te versturen. Daarna ging ik naar het café om een potje te flipperen, pastis te drinken en The International Herald Tribune te lezen. Ik voelde me heel ver weg.

Nog steeds, natuurlijk.

Maar toch is het anders geworden door al die nieuwe techniek. Tien jaar geleden had je bij internationaal telefoneren nog het idee dat het duur was. Als je het al deed, hield je het kort en praatte je extra hard om de vele kilometers die je scheidde van het thuisfront te overbruggen. Ook was er altijd storing op de lijn. Tegenwoordig loop je mobiel bellend met het vaderland door de supermarkt. Als ik wil, kan ik een schotelantenne in de tuin zetten en ’s avonds vanaf mijn heuvel naar Pauw & Witteman kijken.

Tsja.

Afstand bestaat niet meer. Wachten is een oud werkwoord aan het worden. Wachten op de postbode, het hoeft niet meer, want hij brengt niets. Een brief die je haastig opent, snel leest, op zoek naar de woorden die je nodig hebt, meestal verstopt in de laatste alinea’s, de zucht van opluchting als je ze gelezen hebt, de rust die over je komt, waarna de brief pas echt gelezen kan worden – die emoties zijn verdwenen. ’s Avonds de brief herlezen, andere woorden zien, de inhoud anders begrijpen, béter, de brief als kleinood koesteren en bewaren bij andere brieven, het is niet meer.

Maar de postbode, hij blijft rijden.

Iedere ochtend om halftwaalf, vijf minuten later, vijf minuten eerder, verschijnt hij in de verte aan het begin van de lange, rechte weg die naar de nederzetting loopt. Hij heeft geen brieven meer bij zich, alleen zijn goede humeur, zijn roddels uit de buurt en de folders die ons naar de toekomst lokken.