Het campinggaslampje

 

De regen gutst van onze regenjassen af. Het is pikkedonker. Ik zie alleen het schijnsel van de zaklantaarn van mijn moeder die ons onder haar paraplu bij schijnt. Mijn vader, mijn broertje en ik scheppen als gekken een geul om de tent heen. Mijn vader graaft met de groene padvindersschep die je zo handig om een hoekje kan vouwen en mijn broertje en ik gebruiken een pollepel. Verwoed bouwen we aan een afwateringssysteem om zo de waterval die onverwacht dwars door de tent begon te stromen om te leiden. Na een halfuur graven lijkt de klus geklaard en kruipen we de voortent weer in. Op de dweil doen we onze laarzen uit en de jassen worden aan de lijn tussen de buizen gehangen. Met een handdoek worden onze haren gedroogd en daarna moeten mijn broertje en ik meteen weer terug in onze slaapzakken. We krijgen een kus en de rits van de slaapcabine gaat halfdicht. Welterusten jongens! En terwijl ik weer warm word luister ik naar de geluiden. De regen klettert onophoudelijk op het tentdak. Mijn moeder sist twee biertjes open, mijn vader steekt het campinggaslampje aan. Ik kijk naar het schimmenspel op het gele doek. Ze pakken de pindadoos en het spel kaarten. Het gas suist zacht door het gaskousje, de speelkaarten worden gedeeld, mijn vader mompelt wat en mijn moeder lacht. En vlak voor ik in slaap glijd overvalt mij een intens geluksgevoel.

Dat geluksgevoel pak ik elke keer weer uit als ik nu, veertig jaar later, een tent uit de zak rol en die geur van duizend bossen en stranden uit het doek opstijgt. Natuurlijk vinden mijn Lief en ik het heerlijk om te dromen onder een rieten parasol op een hagelwit, aangeharkt strand met palmbomen aan een azuurblauwe zee. Zachte kussens op de ligbedden. Prettige jongemannen met gouden tressen op hun uniform die gekoelde drankjes en schaaltjes verse zeevis of ananas brengen. Wie zou er niet kunnen wennen aan siësta’s in airconditioned hotelsuites met zeezicht? Elke dag schone handdoeken, elke dag mooi weer. En af en toe reizen wij ook met veel plezier af naar zo’n exotische bestemming. Maar wérkelijk gelukkig zijn we toch als we op de camping in en om ons Citroën HY-busje kunnen rommelen. Beetje de voortent vegen, de klapstoelen naar buiten, bakkie koffie uit de thermoskan, koekjes van de campingwinkel, waslijntje om een boomstam prutsen, jerrycan water halen, ’s avonds koken op je drie pitjes, afwassen in het washok. En dan na zo’n gewone dag, met gewone mensen en gewone dingen snel het campinggaslampje aan, de rummiekup uit de kast, glaasje wijn erbij en een bakje chips. Als ik dan zo in het knusse busje tegenover mijn Lief zit en het gas zacht door het lampje suist, heb ik niets meer te wensen.