De moedermuis
 

Ze ligt stil in de dekenzak. Heel stil. Zo onbeweeglijk als alleen de dood een lichaam stil kan leggen. Ze ligt op haar zij, de achterpootjes uitgestrekt alsof ze met een grote sprong het leven heeft verlaten. Vlak naast haar kleine lijfje ligt een prachtig rond en wollig nestje, gevuld met drie naakte jonkies. Ook dood.

Ik heb een moeder met drie kinderen vermoord. En hoe blij ik ook ben dat moedermuis haar verwoestende werk niet meer kan voortzetten in mijn boshuisje, de aanblik van het stilleven raakt me diep.

 Ik kijk naar het stijve beestje. Wat een schoonheid. De kleine oortjes, de gesloten oogjes, de snorhaartjes, het zachte vachtje, die gruwelijk handige nageltjes en die verwoestende voortandjes, het dunne staartje met het piepkleine pluimpje aan het eind. In het nestje liggen haar kleintjes dicht tegen elkaar aan gerold. Ze hebben een veel te grote kop voor dat garnaalroze lijfje. Het lijkt of ze slapen. Ze kunnen nog niet zo lang dood zijn.

Het is geen vergelijk maar opeens denk ik aan het lichaam van mijn vader vlak na zijn dood. Ik heb die eerste lege uren naast zijn bed gezeten en intens naar hem gekeken. Ik kon dat lieve gezicht zo weer in beweging denken. Ik kon hem bijna weer laten ademen en wakker laten worden.

Bijna.

Een dag later was dat over. Toen lag er echt een dood lichaam. Blijkbaar duurt het even voordat elke cel weet dat het voorbij is.

Ik staar ook lang naar de muizen. Met gemengde gevoelens. Ik weet niet wanneer ik harder gilde: toen de moeder vorige week onverwacht uit de kast over mijn voeten rende of toen ik ontdekte dat zij met volle ijver in één week tijd zich een weg had geknaagd door m’n bankkussens, m’n handdoeken, m’n veters, m’n zeep, m’n schuursponzen en m’n ondergoed, of zojuist bij de onverwachte vondst van haar vermoorde gezin in de dekenzak…..

Maar na de eerste schrik en mijn golf van mededogen komt mijn boosheid weer terug. Ik herken in het bouwmateriaal van het nest restjes bankkussen, veter en wol van een vloerkleedje. Lelijke rotmuis. Je hebt m’n paradijs kapotgeknaagd. Mijn heerlijke boshuis. De plek zonder adres waar Het Kwaad niet kan aanbellen, maar blijkbaar wel door de kieren en gaatjes naar binnen kan ritselen. Mijn argeloosheid is voorbij. Nooit zal ik meer zeker weten of tijdens mijn afwezigheid de destructie in volle vaart voortvreet. Nooit meer zal ik mijn voeten zomaar in een schoen of bed kunnen steken. Eeuwig beducht voor wegschietend grijs, nesten en sporen. En hoewel ik liever had gehad dat moeder met haar kroost ongezien gestorven was ergens lekker ver weg onder de vloer, is het toch goed dat ik haar zelf heb gevonden. Het ritselen en tandhakken heeft nu een gezichtje.

Haar geest knaagt voort aan mijn geweten. Was ik niet vegetariër geworden omdat ik vind dat doden om te leven alleen in uiterste nood geoorloofd is? Was dit moord uit zelfverdediging of met voorbedachten rade…..?

Nog geen kwartier na de ontdekking van de vraatschade stond deze vegetariër in de dierenwinkel: ‘Meneer mag ik twee dozen muizengif….. Nee, doet u er maar drie.’ Met uiterste precisie heb ik de doosjes met het giftige paarse graan uitgezet. Groot was mijn vreugde toen ik zag dat ervan werd gegeten, en zorgvuldig hield ik de voorraad steeds op peil. Mijn nobele zelfbeeld is aan diggelen. Overigens heb ik van de meer ervaren boshuisjebewoners al vernomen dat het rap bergafwaarts gaat met je geweten. Doden schijnt te wennen. Eerst begraaf je ze nog met tranen,een paar lijkjes later werp je ze met wat gemompelde excusesin de vuilnisbak. Dan spring je blij op als het ijzertje van het valletje weer een nekje breekt. Ik heb zelfs van een aardige meneer vernomen dat het geknaag en de verwoestingen hem zo radeloos maakten, dat hij de muizen eigenhandig met een schep begon dood te meppen. De kern van genocide zit in ons allemaal.

Ik kijk nog een keer naar die kleine oortjes en het snorretje, rits de dekenzak dicht als een bodybag, ‘sorry, mevrouw Muis’ en werp haar in de container.