Een lijf zonder naam  

 

‘Heeft u een allergie voor rubber? Nee? Dan breng ik nu even de camera in. Als u wilt, kunt u meekijken op het scherm.’

Ik mompel ‘nee, dank u’, en draai mijn hoofd af van het videoscherm dat inmiddels een close-up van mijn baarmoeder laat zien. Ik heb blijkbaar al zo lang geen seks gehad, dat de beelden die uit mijn buik tevoorschijn komen nog zwart-wit zijn.

De vrouw werkt voorzichtig en meldt steeds braaf wat ze gaat doen: ‘Dan stuur ik nu even naar rechts en ziet u de rechter eierstok.’ Ik zie niks. Ik staar nadrukkelijk een andere kant op en bewonder een vaag medisch meetkastje dat nu even niets te doen heeft.

En hoewel mijn doos onwennig reageert op het onaangekondigde bezoek, ben ik snel weer op mijn gemak. Ik zou bijna kunnen vergeten dat ik met mijn blote kont op de rand van een hard bed en m’n knieën in de steunen lig. Ik voel zelfs mijn vroeg verstoorde slaap terugkomen en onderdruk een gaap. Ik hoor de rubberen handschoenen uitschieten en ‘mag’ mij weer aankleden.

Terwijl de vrouw wat notities maakt op een formulier, zie ik boven haar bureau echo’s van kindjes in wording hangen. De afdeling gynaecologie en verloskunde is de enige plek waar ik nog een brok in mijn keel krijg om mijn nooit gekregen kindje. Alles is hier ingesteld op het geluk van het naderend moederschap. De onuitgesproken afspraak lijkt hier: niets gaat fout en alles wordt fijn. Blije jonge stelletjes die breed grijnzend hand in hand uit een spreekkamer komen.

Moeders die met zwangere dochters mee zijn. Maar de melancholie die hier mijn hart bevangt, is oppervlakkig en sterft weg zodra ik buiten weer een tram door de bocht zie rijden.

De vrouw reikt mij de papieren aan en geeft mij een hand. Pas als we bij de deur zijn, zegt ze: ‘Bent u nou dé Lenette van Dongen?’

Ik kan haar wel zoenen.

Niet omdat ze mij herkent. Maar omdat ze blijkbaar al bij mijn binnenkomst heeft gezien ‘dat ik het was’, toen niets heeft laten merken, het al die tijd voor zich heeft weten te houden en mij zo het broodnodige gevoel van anonimiteit heeft gegeven waardoor zo’n onderzoekje niet ongelooflijk ongemakkelijk wordt.

Geen enkele vrouw ziet ernaar uit om zich achter zo’n lichtblauw ziekenhuisgordijntje uit te kleden en in haar blote kont op zo’n houten krukje altijd iets te lang te moeten wachten (hou je je sokken nou aan of niet?) om vervolgens voor een onbekende man of vrouw de naakte benen te spreiden. Je wilt allemaal tijdens het fysieke contact met een vreemde in het kleine kamertje een lijf zonder naam zijn, dan verdraag je die functionele intimiteit.

Ik heb onwijs leuk werk, maar het is een baan waarbij veel mensen je naam en gezicht kennen. En die vage bekendheid veroorzaakt soms een frontale botsing van mijn privé en mijn werk. Het is voor niemand echt fijn om, slechts gekleed in een slipje, voor een rugspecialist te staan die vraagt of je langzaam voorover wilt bukken. Maar echt vervelend wordt het als je net met je kont in Playboy -stand voorovergebogen staat en hij opeens blij uitroept: ‘Nou zie ik het! Jij bent toch Lenette van Dongen?’ Waar heeft zo’n man dan tijdens mijn voorstelling op zitten letten?  

Ik heb eens twee dagen slecht kunnen lopen na een uitstrijkje omdat een verpleegster bijna stikte in haar enthousiaste verhalen over mijn columns en de eendenbek zover openschroefde dat een kind zonder persen naar binnen kon worden geschoven.  

De grens tussen veilig en onveilig is dun. Het is eigenlijk net als in de trein. Als hij stampvol is, leun je zonder veel problemen tegen onbekende buiken, borsten of billen en schuif je je privégevoel tijdelijk in je handtas. Gaat er in een lege trein een man of een vrouw net zo dicht tegen je aanstaan, dan geef je met diezelfde handtas een ferme klap. Ook al ziet de podium Lenette er nét zo uit als de privé-Lenette, ze hebben niets met elkaar te maken. Ik vind spontane reacties echt leuk, het is alleen die timing, hè. Mocht je dit lezen en mij ooit nog eens in de behandelkamer krijgen, wacht dan even met het gesprek over mijn werk tot ik mijn kleren weer aan heb. Of trek zelf ook alles even uit. Dan delen we de gêne.