22 Een vrij oud negatief
'Hij had een parachute geleend van een oud-soldaat
die hem bewaard had.'
'En daar is hij gewoon mee naar beneden
gesprongen?'
'Je kunt veel over hem zeggen, maar niet dat hij
bang was. Ja, hij gespte dat ding om en sprong van 2900 meter
hoogte het dal in.'
'En niemand heeft hem zien springen?'
'Dat weet ik niet. Ik heb nooit gehoord dat iemand
iets heeft gezien. Misschien was het toevallig heel rustig. In elk
geval is hij verkeerd neergekomen, omdat de parachute scheurde. Hij
is door een paar herders op een kar gelegd en naar een klooster in
de buurt gebracht. Daar is hij een half jaar verpleegd.'
'En jullie wisten niet beter of hij was spoorloos
verdwenen?'
'In rook opgegaan. Het had iets mystieks: alsof
hij ten hemel was opgestegen. Mijn moeder moet ervan geweten
hebben, maar tot haar dood heeft ze er niets over willen loslaten.
Ook niet toen mijn vader in Mexico was opgedoken. Misschien was ze
kwaad op hem. Wij, de kinderen, waren nog jong. We misten onze
vader wel, maar hij was altijd al een beetje geheimzinnig en
ongewoon geweest. Misschien dachten wij wel dat hij op een dag
gewoon weer voor onze neus zou staan en met ons een spelletje zou
doen, zoals hij dat vaak deed.'
Ringo zit met Castor Dickens te praten in de bibliotheek van
het gemeentehuis, dat wil zeggen, ze zitten in zijn kantoortje. De
bibliotheek bevindt zich tegen een zijwand en bestaat uit een paar
in de wand opgenomen computerschermen en enkele toetsenborden op
een tafel.
Dickens kijkt geconcentreerd voor zich uit, alsof
hij de informatie in zijn eigen hersenen opslaat en dan nog eens
terughaalt voor verificatie. Dan vraagt hij:
'Hij is dus niet naar een ziekenhuis
gebracht?'
'Het was in de jaren vijftig en ze dachten dat hij
niet vervoerd kon worden. Hij was een tijd in coma, hij had van
alles gescheurd en gebroken, maar er zijn wel degelijk allerlei
dokters bij hem geweest. Ze kwamen naar hem toe, ik heb geen idee
hoe hij dat voor elkaar kreeg, terwijl hij officieel vermist
was.'
'Kende je hem nog, toen je hem later
terugzag?'
'In Mexico? Eerst niet. Hij was al bijna zeventig
en ik had hem ruim dertig jaar niet gezien. Hij liep mank, nog van
die sprong in de bergen. Maar ik voelde dat hij het moest zijn. Ik
moet je zeggen dat het een zeer bijzonder weerzien was. Had ik je
dan al verteld dat ik hem in Mexico heb teruggevonden?'
'Nee, ik raad het maar. Je zegt dat hij in Mexico
is opgedoken, dus denk ik dat jij hem daar hebt gezien.'
'Ja.' Ringo kijkt Dickens verwonderd aan, alsof
hij allerminst verwachtte dat de ander een zelfstandige creatieve
gedachte zou kunnen hebben.
'Waarom ging je naar Mexico. Had je gehoord dat
hij daar was?'
'Je wilt wel veel weten, Castor. Maar goed, ik
ging naar Mexico omdat ik, hoe zat het ook weer precies... Weet je,
ik woonde een tijdje op het eiland Ibiza in een soort
kunstenaarsenclave. Daar heb ik ook mijn levenspartner ontmoet,
al wisten we toen nog niet dat we ooit zouden gaan samenleven. Ik
kreeg op een gegeven moment genoeg van dat leven daar. Ik zocht
naar een nieuwe zin in mijn leven en vertrok naar Amerika. Waarom?
Wel, de Verenigde Staten waren toen nog een heel dynamisch land.
Misschien hoopte ik er actiever te worden. En ook Mexico sprak me
aan, omdat daar oude sjamanistische tradities nog voort zouden
leven.'
'Wat moet ik me daarbij voorstellen?'
Ringo lacht. 'Ik had ook naar Siberië of Lapland
kunnen gaan, maar Mexico leek me interessanter. Het sjamanisme is
de oudste religieuze stroming. Waarschijnlijk zijn alle andere
religies eruit voortgekomen. Het kan geen kwaad naar die bron terug
te gaan. Het probleem is alleen dat je soms op krachten stuit, waar
we geen raad meer mee weten.'
'Wat bedoel je?'
'Wel, de wereld is veranderd sinds de sjamanen de
dienst uitmaakten, en hun talenten passen niet meer in de moderne
tijd. Dat leidt tot botsingen en misverstanden.'
'En heb je in Amerika gevonden wat je
zocht?'
'In het begin heb ik doelloos rondgezworven,
Castor. Maar uiteindelijk bleek het een magische reis: ik kwam
iemand tegen die later een vriend werd. Deze vriend heeft me
meegenomen naar een oude tempelstad van de Maya's in de Mexicaanse
jungle. Daar trof ik mijn vader. Hij leefde daar, omringd door een
paar getrouwen, en werd toen al vereerd als een bijzonder wijs en
begaafd mens. Ik ben nog een jaar bij hem gebleven en sindsdien ben
ik voor zijn organisatie blijven werken.'
'En daar is uiteindelijk Wereldhart uit
voortgekomen?'
'Zo is het. Daar is de Kentering voorbereid, kun
je zeggen.'
Castor zwijgt, onder de indruk van het feit dat hij tegenover
iemand zit, die zo dicht bij de bron van de grote ontwikkelingen
van de laatste decennia is geweest. Hij weet dat Ringo niet graag
over zijn eigen rol praat, maar soms wel over die van zijn vader.
Een ingewikkelde relatie hadden die twee, denkt Dickens. Ringo
heeft bewondering, maar lijkt ook negatieve gevoelens voor zijn
eigen vader te hebben. Alsof Ringo bang was voor zijn vader, of
misschien boos is op hem. Dickens is geen psycholoog of psychiater,
maar hij heeft door zijn werk voldoende inzicht in mensen om te
weten dat mensen vaak tegenstrijdige gevoelens hebben.
'Hoe was het om je vader terug te zien? Mijn eigen
vader zit in een verzorgingshuis op het vasteland. Hij is ruim
zeventig en sinds de gebeurtenissen dertien jaar geleden niet meer
gezond. Hij zit daar al zo lang, dat ik eigenlijk niet beter weet.
Hij herkent me al een tijd niet meer als ik op bezoek kom. Stel dat
hij op een dag weer helemaal helder zou zijn, dan zou dat zijn
alsof hij ineens weer terug zou zijn gekomen...'
'Het spijt me voor je vader, Castor. Maar
inderdaad was mijn vader ineens weer helemaal terug in mijn leven.
Het beeld dat ik van hem had, schoof een stukje op of er kwam een
ander beeld voor in de plaats. Maar tegelijk was hij niet meer mijn
vader: hij was helemaal in beslag genomen door zijn taak. Hij
verspilde nooit tijd met kletspraatjes of met uitgebreid
theedrinken of naar muziek luisteren. Hij was bezeten, gedreven,
uiterst geconcentreerd en hard aan het werk. Ook toen ik dat jaar
bij hem woonde, had hij nooit tijd voor me. Ik moest me aanpassen
aan zijn drukke werkschema. Maar toch heb ik van die tijd genoten.
Ik observeerde hem, voelde me dicht bij hem en leerde hem op die
manier beter kennen.'
'Leerde je hem waarderen?'
'Dat is misschien wat te veel gevraagd. Ik weet
ook niet zeker of ik echt van hem hield.'
'Hij is dus dood?'
'Niemand heeft zijn dood geconstateerd. Hij zou
natuurlijk dood moeten zijn, en meestal ga ik daarvan uit. Maar ik
moet je bekennen dat ik soms niet helemaal uitsluit dat hij nog
leeft. Tien jaar geleden kwam het bericht van zijn verdwijning. Al
een tijdlang was hij af en toe in coma geweest en ineens was hij
van de ene op de andere dag verdwenen. Nooit meer iets van
gehoord.'
'Maar als hij nog leefde, zou hij meer dan honderd
zijn!'
'Ja, honderdenzes. Ik geef toe dat het niet
waarschijnlijk klinkt, maar sommigen beweren dat hij middelen heeft
gehad om zichzelf jong te houden. Hij was niet makkelijk voor één
gat te vangen.'
'Dus hij kan elk moment weer opduiken?'
'Theoretisch wel. Maar aan de andere kant, is hij
nu alweer zo lang weg, dat hij zeer waarschijnlijk niet meer
terugkomt.'
'Ben je daar bitter over, Ringo? Neem je het hem
kwalijk?'
'Ik weet het niet. Waarschijnlijk vindt hij dat
zijn taak volbracht is en dat zijn twee nog levende kinderen, mijn
zus Minti en ik, het zonder hem moeten redden. Daar zit iets in, we
zouden natuurlijk zo langzamerhand oud genoeg moeten zijn om zonder
ouders te kunnen leven. Maar weet je, Castor, het is prachtig weer,
ik houd je niet langer van je werk. Ik ga naar huis wandelen. Mijn
fiets kan hier wel zolang voor de deur in het rek blijven staan,
zeker?'
'Natuurlijk. Ik zie je volgende week, op Ilène's
verjaardag, mag ik hopen?'
'Ik doe mijn best, tot ziens,'
Ringo loopt het gebouw uit en steekt het plein over. Het is
vandaag inderdaad zonnig en warm. Vanochtend voelde hij zich
onrustig en besloot op goed geluk af een eind te gaan fietsen. Hij
was in het dorp beland en hij had gewoon even een kort praatje
willen maken bij Castor Dickens in het gemeentehuis. Het feit dat
Dickens over zijn vader was begonnen, had zijn onrust niet kleiner
gemaakt. Integendeel.
Ringo wandelt het dorp uit en slaat een
landweggetje in, dat naar de kust voert. Hij loopt moeizaam, hij
heeft last van zijn rug en zijn linkerbeen. Hij heeft niet goed
geslapen, waardoor zijn humeur eigenlijk ook slecht is. Een
windvlaag waait onder zijn bovenkleding tegen zijn magere blote
lijf. Er missen twee knopen aan zijn overhemd. Hij zou nieuwe
moeten aanzetten, maar hij heeft geen knopen. Zijn twee andere
overhemden zitten in de was. Hij had kleren moeten kopen in het
dorp. Maar eigenlijk heeft hij nergens zin in. Ook niet in
wandelen. Bij een weilandje gaat hij tegen een boom zitten. Een
stukje verderop staan een paar koeien naar hem te staren. Hij
steekt zijn tong uit. Stomme beesten! Onwillekeurig kijkt hij om
zich heen of hij niet gezien is bij een dergelijk vertoon van
falende waardigheid. Dan glimlacht hij. Op zijn leeftijd mag hij
toch langzamerhand wel verheven zijn boven 'wat andere mensen
denken'!
Hoe lang zal hij nog op het eiland blijven? En
heeft hij wel een andere plek om naartoe te gaan? Het huis in de
Jura is koud en leeg. In gedachten gaat hij terug naar de dagen dat
hij het huis opruimde, nadat Michèle was vertrokken.
Jura, februari 2025
Ringo staart vanaf de veranda in de verte. Hij heeft een dik
vest aan, eind februari is het koud en vochtig in de bergen. Het
huis bevindt zich aan de rand van het dorp, bij helder weer is het
uitzicht adembenemend. De eiken en beuken op de hellingen staan nu
kaal en onaan gedaan op het voorjaar te wachten. Hoger in de bergen
slingeren mist- en wolkenflarden zich door het landschap als vaal
engelenhaar door een uitgevallen kerstboom. Ringo opent de
verandadeur en stapt het huis binnen. Hij had een korte pauze
gehouden bij het opruimen van het huis en gaat nu weer verder.
Hoewel Michèle vaker voor lange periodes afwezig is geweest, voelt
haar afwezigheid nu anders. Ze komt niet terug. Ze komt niet meer
terug. Dat heeft ze gezegd, en Ringo gelooft dat het waar is. Ze
komt niet meer terug.
Hij is begonnen het huis te ontdoen van alles wat
overbodig is. Hij wil alleen datgene overhouden wat hem aan niets
herinnert en zo zijn verleden opdoeken. Lichter wil hij worden,
zodat hij weer op reis kan. Hij wil licht reizen, onbezwaard door
de wetenschap dat er een huis is met spullen waar hij nog iets mee
moet, en slechts voorzien van enkele dierbare herinneringen,
gewichtloos weggeborgen in de plooien van zijn oude
brein.
De voormalige gezamenlijke slaapkamer is al
vrijwel leeg. De boeken zijn weg, de toeristische frutsels die ze
beiden van reizen hadden meegenomen, de schilderijtjes, het
grootste deel van de inhoud van de klerenkast, dat is allemaal weg.
Ringo trekt een lade open waar nog ondergoed van Michèle in ligt.
Ze had bijna niets meegenomen, alsof het haar allemaal niet meer
interesseerde. Het ruikt nog naar haar parfum, of haar zeep, hij
wist niet precies waar het luchtje vandaan kwam dat hij meestal in
haar haar of rondom haar rook. Hij haalt een paar slipjes en bh's
uit de la en stopt ze in een vuilniszak, maar niet dan nadat hij er
nog eens goed aan gesnoven heeft. Zonde van die spullen. Hij zal ze
aan de priester geven van het verzorgingshuis in Arbois.
Als de lade leeg is, voelt hij nog eenmaal
vluchtig met zijn hand tot achter in de la of hij niets heeft
vergeten. Zijn nagel krast over iets glads en hij trekt de la
helemaal uit om eens goed te kijken. Er ligt een dunne witte
enveloppe in. Nieuwsgierig kijkt hij erin en haalt er een ouderwets
zwart-wit fotonegatief uit. Als hij dat tegen het licht houdt,
staan er drie figuren op. Het lijkt een oud plaatje te zijn en hij
kan niet goed zien wie het zijn. Hij kan een zekere
nieuwsgierigheid niet onderdrukken en besluit meteen te onderzoeken
of hij het plaatje ergens in groot formaat kan laten afdrukken.
Misschien hoopt hij tegen beter weten in, dat hij door de foto meer
van Michèle zal begrijpen.
Via een kennis komt hij uiteindelijk een paar
dorpen verder bij een oude fotograaf terecht die zelf nog
zwartwitfoto's ontwikkelt. Het negatief is vrij oud en er zitten
krassen op, maar de fotograaf belooft zijn best te doen. De man
kijkt na een half uurtje verbaasd op, als ze samen buiten zijn
donkere kamer een flinke uitvergroting van de drie figuren
bekijken. Ringo is niet minder verwonderd.
De man in het midden is onmiskenbaar Adolf Hitler.
Hij draagt een eenvoudig uniform, het jasje met drie knopen
helemaal gesloten, en hij is blootshoofds. Rechts van hem staat een
slanke man in donker uniform met een markant gezicht en
doordringende ogen onder zware wenkbrauwen. Vooral door zijn hoge
voorhoofd heeft hij iets bekends. Ringo moet diep in zijn geheugen
graven om op zijn naam te komen, dan weet hij: het is Rudolf Hess,
Hitlers officiële plaatsvervanger en de leider van de partij. Maar
de persoon links van Hitler maakt de foto heel opmerkelijk, om niet
te zeggen: schokkend. Aan de linkerkant staat, glimlachend, zijn
vader, die op dat moment begin twintig lijkt. Onbezorgd en kalm
kijkt hij in de camera. Op de achtergrond een
berglandschap.
Ringo bedankt de fotograaf en vertrekt met de
vergroting en het negatief weer naar huis. Hij heeft iets om over
na te denken. Hij weet van de verhalen van zijn oma dat zijn vader
in de oorlog bij Rudolf Hess is geweest, op zijn zoektocht door
Europa. De foto moet genomen zijn op het terras van de Berghof in
de Beierse Alpen bij München, waar zowel Hitler als andere
nazileiders een chalet hadden. Dat er een foto is genomen, is
misschien niet zo vreemd, maar wat doet het negatief in een la
tussen Michèle's kleren?
* * * *
'Hé!'
Ringo schiet overeind, iemand roept hem. Hij lijkt
in slaap te zijn gevallen, met zijn rug tegen de boom waar hij was
gaan zitten. Op een meter of vijf afstand staat een jongeman naast
zijn fiets. Ringo ziet dat het Barry is, een van de jonge vrienden
van Nora met wie hij dat zeiltochtje maakte.
'Oh, Barry, hallo. Misschien was ik ingedut. Het
is zo lekker warm en ik zat even uit te rusten. Hoe gaat
het?'
'Gaat wel. Hoe is het met u?'
'Zeg maar jij, hoor. Met mij gaat het ook wel.
Maar ik zit wel eens na te denken over wat ik nog eens zal gaan
doen.'
'Je gaat toch niet weg van het eiland?'
'Ik zal waarschijnlijk toch ooit weer eens weg
moeten, denk ik. Hoezo? Zouden jullie me missen?'
Barry lacht verlegen. Hij is een aardige, wat
slungelachtige jongen met puistjes en een beginnende baardgroei.
'Nou, u, nee jij moet natuurlijk doen wat je nodig vindt, maar wij
vinden het wel een fijn idee dat er iemand bij ons is, die wat meer
van de wereld heeft gezien dan de andere mensen op het eiland.
Bovendien ben je helemaal niet oud.'
'Oud?' Ringo schiet in de lach. 'Stokoud, bedoel
je. Ik doe zelfs 's ochtends al een dutje! Ben jij zomaar een
fietstochtje aan het maken?'
'Ik moet mensen uitnodigen voor een
verjaardagsfeestje. De hele klas komt, maar ik fiets bij iedereen
langs, omdat het feestje een dag verzet is.'
'Je kunt toch bellen? Of computerberichtjes
rondsturen?'
'Bellen is uit. Computers zijn ouderwets en
onderdrukkend. Veel mensen van onze leeftijd doen niks meer met
apparaten.'
'Oh, interessant.' Ringo kijkt Barry ineens met
veel waardering aan. Wie had kunnen denken dat jongeren, altijd de
meest toegewijde afnemers van wat de industrie aanduidt als trendy
spulletjes waar je per se niet buiten kunt, zich nog eens van die
trend zouden afkeren? Misschien heeft het geholpen dat Wereldhart
na de Kentering had bepaald dat nieuwe modellen van welke apparaten
dan ook, pas om de zeven jaar mogen worden aangepast, ongeacht
eventuele fabrieksfouten. Dat had veel van de hijgerigheid rond
het moderne produceren en consumeren weggenomen. En het had
tegelijk de kwaliteit en de duurzaamheid bevorderd. 'Wie is er
jarig?' vraagt hij.
'Lise,' antwoordt Barry. 'Ze zit in onze
klas.'
'En hoe is het met Nora?'
'Goed. Het is uit tussen ons, we zijn weer gewoon
vrienden.'
'Vind je dat vervelend?' Ringo beseft dat hij op
gevoelig terrein komt, maar hij heeft er behoefte aan van een ander
te horen, hoe deze met het einde van een relatie omgaat.
Barry kijkt even in de verte, waar kleine witte
wolken ver weg boven zee hangen, en zegt dan: 'Ik vond het eerst
jammer, want het was leuk om samen dingen te doen en te praten en
zo. Maar nu heb ik weer meer contact met andere mensen van school
en dat is ook wel fijn, vind ik. En ik heb ook weer een andere
vriendin. Ken je Nora goed?'
'Nee, niet zo goed. Ik heb haar oma goed gekend,
toen ik hier vroeger kwam. Maar dat is heel lang geleden, hoor.
Nou, ik wens jullie een fijne verjaardag. Je moet vast weer eens
verder.'
'Heb je zin om ook te komen?'
'Naar dat verjaardagsfeestje? Maar ik ben niet
uitgenodigd.'
'Dan nodig ik je uit. Ik weet honderd procent
zeker, dat iedereen het leuk vindt als je komt.'
'Nou vooruit dan, ik zal erover nadenken. Vertel
me alleen nog even wanneer en waar, en zo.'
Ringo komt overeind en laat zich uitvoerig
beschrijven waar het feest is. Daarna loopt hij naar huis. Zijn
fiets laat hij zolang in het dorp staan.