4  Lichtpuntje



Als hij wakker wordt, is de ochtend al bijna voorbij. Wat zou het heerlijk zijn om nu een ontbijt op bed te krijgen, of als er iemand op de rand van zijn bed komt zitten om te vragen of hij goed heeft geslapen. Of hij gedroomd heeft? Of hij misschien een zacht gekookt eitje wil en of hij wensen heeft voor een prettige besteding van de aangebroken dag?
  Helaas. Hij komt moeizaam overeind en gaat op de rand van het bed zitten. Zijn rug doet pijn. Zijn voeten zoeken naar een kleedje, maar er is alleen de koude parketvloer. Hij kijkt wazig om zich heen. Als het hem eindelijk lukt zijn ogen te focussen, vindt hij zijn sokken en schoenen onder een stoel. Zijn bovenkleren hangen er overheen. Hij heeft een vieze smaak in zijn mond en verlangt naar een tandenborstel. Zijn tanden en kiezen zijn niet meer wat ze geweest zijn.
  In de huiskamer ligt een briefje van Ilène waarop staat dat Nora is bijgekomen en dat ze hem vanavond zal bellen. Ringo eet een appel en vertrekt naar het huisje in het bos. Op zijn tocht daarheen neemt hij zich voor een fiets aan te schaffen of te lenen, want al dat lopen wordt hem te veel. Hij vergeet dat zijn haperende gevoel voor evenwicht het fietsen wellicht een tikje gevaarlijk maakt. Thuisgekomen, maakt hij vuur in de houtkachel en doezelt af en toe weg, tot het gaat schemeren. Hij zet zijn telefoon aan.
  Ilène belt in de loop van de avond en nodigt hem uit de volgende dag aan het eind van de middag op bezoek te komen als Nora weer thuis is.
  'Is dat niet te druk voor haar?'
  'Nee, ze mag af en toe bezoek hebben, maar ik beperk het zo veel mogelijk.'
  'Fijn dat het weer beter gaat met haar. Weet je al wat er is gebeurd?'
  'Ze weet er niets meer van. Ze is alleen naar huis gegaan na een les met klasgenoten bij een leraar thuis.'
  'Is er bij die leraar iets gebeurd?'
  'Nee, dat kan niet. Ze gaan nog maar één keer in de veertien dagen naar school. De rest doen ze thuis of bij een docent, maar daar is natuurlijk camera­toezicht. Dus die docent kijkt wel uit. Ik denk dat ze gewoon ergens tegenaan gefietst is. We hebben ook haar chipkaart en haar telefoon weer terug. Die lagen in het bos, ze moest het bos door om thuis te komen, dus ik denk dat ze die gewoon verloren is. Nou, zie ik je morgen dan? Acht uur?'
  'Kun jij voor mij aan een fiets komen die ik zolang kan lenen?'
  'Dat denk ik wel. Tot morgen dan.'

De volgende dag blijft Ringo maar heel even. Het meisje herkent hem, maar heeft weinig kracht. Er is nog meer bezoek en Ringo wil zich niet opdringen. Een week later gaat hij op een middag opnieuw langs.

Nora zit rechtop in bed en de gordijnen zijn halfopen. Ze glimlacht als ze hem ziet. Haar moeder, die heeft opengedaan, gaat bood­schappen doen. Bij de deur zegt ze tegen Ringo: 
  'Het gaat goed met haar, je kunt wel even praten, als je wilt. Ik ben zo terug.'
  Ze drinken thee. Het meisje heeft kleur op haar wangen, toch lijkt ze nog kwetsbaar.
  'Dag Ringo,' zegt ze.
  'Dag Nora. Hoe is het met je?'
  'Elke dag beter. Bedankt dat je laatst bij mijn moeder bent geweest, ze zegt dat je haar erg hebt geholpen. Ze heeft niet veel vrienden, weet je. Alleen saaie collega's op haar werk.'
  'Oh, ik was toevallig die avond op bezoek. We zouden ergens een fles drank gaan halen, je moeder en ik, maar dat kan ook een andere keer. Fijn dat het nu weer beter met je gaat. Is het niet te vermoeiend om bezoek te krijgen?'
  'Nee. Ik verveel me. Vertel me maar een verhaaltje.'
  'Je moeder zegt dat je je helemaal niets herinnert. Ben je echt ergens tegenaan gevallen?'
  Ze kijkt onzeker. 'Gister was mijn beste vriendin hier. Ze zegt dat de politie getipt is en dat er een onderzoek komt. Dan hoort mijn moeder er ook van, dus dan komt het uit.'
  'Wat dan?'
  Ze haalt haar schouders op, en kijkt hem dan smekend aan, waarbij haar blonde haar verleidelijk langs haar hoge jukbeenderen naar omlaag golft. 'Ik moet je iets zeggen.'
  'Moet je dat niet aan je moeder vertellen, in plaats van aan mij?'
  'Nee, wil jij het tegen haar zeggen? Of bereid jij haar vast voor? Ze maakt overal altijd zo'n drama van.'
  'Daar heb ik niets van gemerkt. Maar vertel het me maar, dan kun je vast oefenen voor als je het haar gaat vertellen.'
  'Op school hebben we allerlei manieren om buiten de camera's en de chip­poortjes te blijven en zo.'
  'Natuurlijk. Logisch. Dat zou ik ook doen, als ik jong was.'
  'Zie je wel? Vorige week waren we bij een docent thuis en toen zijn er een paar dingen een beetje misgegaan. Hij sloot een bandje van een vorige bijeenkomst op de camera aan en toen we dat eerst testten, had hij een verkeerd bandje te pakken en daar zag je twee andere docenten met elkaar en met hem bezig en daar werd iedereen heel vrolijk van.'
  'Wat was dat voor docent dan? Cultuur­docent? Gym?'
  'Nee, economie. En toen hebben we iets gedronken en toen liep het allemaal een beetje uit de hand en zo. Per ongeluk heeft de camera daar toen ook iets van opgenomen. We hebben meteen gebeld met de meldkamer, en we dachten dat het was opgelost, maar kennelijk zit daar toch een lek.'
  'Wat heeft de camera dan opgenomen? Iets wat niet mag?'
  'Een paar jongens en meisjes zaten onder de slagroom.'
  'Slagroom? Is dat strafbaar?'
  'Onze docent probeerde het eraf te likken. Het begon allemaal heel onschuldig, maar sommige mensen kunnen ineens vervelend gaan doen. Maar als het bekend wordt, worden de regels nog weer strenger, want, nou ja, ik weet het niet. De gemeente vindt het niet leuk. De school ook niet.'
  Nora zucht.
  'Wat zal je moeder ervan denken als ze het hoort?'
  'Ik moet vast een paar maanden lang elke avond om zeven uur binnen zijn, maar dan ebt het wel weer weg. Ik wilde er niet aan meedoen, maar ik mocht van de docent niet weggaan. Toen is hij me achterna gekomen, maar hij moest zich eerst nog aankleden en daarom had ik een voorsprong. Hij haalde me in het bos in, maar ik rukte me los en ben hard naar het dorp gefietst. Daar ben ik hem kwijt­geraakt en toen ben ik ergens tegenaan gefietst en gevallen.'
  'Waarom wilde je niet meedoen?'
  'Ik vind slagroom smerig.' Ze lacht even. 'Nee hoor, dat was niet de echte reden. Er waren er nog een paar die niet mee wilden doen, maar niet durfden weigeren. Die docent is gewoon geen prettig mens, maar hij moet wel de cijfers geven, dus kun je er niets tegen beginnen.'
  'Het zal nu wel afgelopen zijn met zijn kunsten.'
  'Nee, zijn broer is de grootste werkgever op het eiland, dus de docent komt er wel mee weg. Voor de leerlingen is het erger, want die lopen allemaal studiepunten mis als de docent hoort dat de politie getipt is. En wie de reputatie van de school beschadigt, krijgt straf. Wie aan zijn chipkaart knoeit, krijgt een zware boete.'
  'En de gemeentelijke overheid dan?'
  'De broer is niet alleen de grootste werkgever, hij is ook de burgemeester.'
  'Wat een wereld.'
  'Valt wel mee hoor, je moet weten hoe je ermee om moet gaan.'
  'Ik denk dat je er met je moeder wel uitkomt.'
  'Ja, nu ik het verteld heb, denk ik dat ook. Vertel jij me nu eens wat?'
  'Goed, dan kun je daarna weer wat slapen, want je bent moe.' 
  'Het is net of je mijn opa bent, ik heb eigenlijk geen van mijn opa's gekend.'

Ringo slikt. Opa, dat is niet leuk om te horen, ook al is hij tachtig.
   'Ken je de sprookjes van duizend-en-een-nacht?'
   'Wat zijn dat?'
  'Er was eens een koning die de gewoonte had elke dag met een nieuwe vrouw te trouwen en haar dan steeds na één nacht om te brengen. Op een dag trouwde hij een slimme prinses. 's Avonds vertelde zij de koning een sprookje, maar daarbij stopte ze op een spannend moment. De koning wilde weten hoe het afliep, maar hij moest tot de volgende avond wachten. Zo ging dat een hele tijd door, tot hij het na 1001 nachten opgaf en haar voorgoed in leven liet.'
  'Vertel mij maar gewoon een verhaaltje, ik zal je niets doen.'
  'Weet je dat ik al bijna dertigduizend nachten heb meegemaakt?'
  Nora glimlacht. 'Vertel mij nou maar je dertigduizendeneerste sprookje.' Ze gaat liggen en trekt het dekbed behaaglijk om zich heen.
  'Ik heb je verteld over mijn grootvader Gérard en dat hij archeoloog was. Wel, op een dag was Gérard diep afgedaald in een grotten­stelsel. Onder een heel oud kapelletje waren gangen ontdekt die misschien wel duizenden jaren geleden waren gebruikt en waarin hij op zoek ging naar tekens van menselijke activiteit. Het was aan het eind van de middag, hij was moe, zijn medewerkers waren al naar boven gegaan en hij was bezig zijn spullen bij elkaar te zoeken: zijn lamp, zijn tas, zijn drinkfles. Juist die dag hadden ze nieuwe gangen ontdekt.
  Gérard pakte zijn spullen, op dat moment ging zijn lamp uit en hij kreeg hem niet meer aan. Hij tastte voor zich uit tot hij een rotswand aanraakte. Hij schuifelde in de richting waarin zijn collega's waren weggegaan. Ergens moest een touw zijn vastgemaakt, dat naar de uitgang leidde. Hij kon het niet vinden.
  Hij tastte de wand af, tot hij een opening vond. Voorzichtig liep hij de gang in en dacht dat hij een zuchtje wind voelde. Hij ging verder en op de een of andere manier moet hij een hoek zijn omgeslagen die hem in een onbekende gang bracht.
  Tastend liep hij door en toen werd de doorgang ineens lager. Hij stootte zijn hoofd en moest bukken. Hij besefte dat hij terug moest, maar bleef toch eigenwijs verdergaan. Het was alsof hij door iets werd aangetrokken. De weg ging omlaag en hij hoefde niet meer te bukken. Hij schoof verder en verder langs de wand. Hij kwam bij de openingen van nog meer gangen, maar hij koos er steeds een waarvan hij voelde dat het de juiste was.
  Net toen hij begon te twijfelen aan zijn ingevingen, kwam hij in een gang die iets naar beneden afliep en een bocht maakte. Daar ging hij in en op een gegeven moment zag hij heel ver weg een licht­schijnsel. Niet veel later bereikte hij de uitgang en kon hij voluit genieten van het daglicht. Voor hem was dit licht een wonder. In een sprookje zou je een wonderlamp verwachten of het licht van een engel of wat dan ook. Maar dit was gewoon het daglicht. Dit voorval heeft hem van toen af aan geholpen bij zijn keuzes. Het licht was het belangrijkste van alles. Niet alleen letterlijk, maar in alle facetten van het leven. Daar was hij voortaan vast van overtuigd.
  Toen in de jaren dertig de oorlogs­dreiging toenam, was het voor Gérard alsof het licht verdween. Dat bracht hem in beweging en toen hij ook nog een brief kreeg van een vriend waarin stond dat deze iets belangrijks voor hem in bewaring had, is hij naar het oorlogs­gebied vertrokken.'

Ringo is stil, hij heeft het verhaal dat Maria, zijn grootmoeder, hem ooit heeft verteld, voor de gelegenheid wat aangedikt. Nora heeft geboeid liggen luisteren, maar nu Ringo klaar is, komt haar vermoeidheid terug. Geeuwend zegt ze:
  'En wat had die vriend voor Gérard in bewaring?'
  'Ga maar slapen, ik heb je al te lang wakker gehouden, denk ik.'
  'Ik kan niet slapen als ik het niet weet.'
  'Daar geloof ik niks van, maar vooruit: het was een pakje met twee bekers erin. Ik vertel je er een andere keer wel over, als je dat wilt. Ga nu maar slapen, je moeder komt zo terug. Ik wil niet dat zij denkt dat ik je wakker heb gehouden.'

De oude Ringo trekt de gordijnen dicht en gaat in de huiskamer zitten wachten op Ilène's terugkomst. Het praten over zijn grootvader heeft hem ontroerd. Zijn moeder zei ooit dat deze had moeten blijven waar hij was. Zijn collega's zouden hem echt wel zijn gaan zoeken en dan zou hij ook gered zijn. Ringo was het echter eens met zijn vader Josh die gezegd had dat bewegen en handelen vaak beter zijn dan wijs zijn en op je handen blijven zitten. Al kon je dat bewegen en handelen natuurlijk het beste vanuit een overtuiging doen. Dat was beter dan zomaar wat bewegen.

Als ze thuiskomt, treft Ilène Ringo in een mijmerende stemming. Ze zet haar boodschappen zachtjes in de keuken en gaat dan bij hem aan tafel zitten. Hij kijkt op, glimlacht naar haar en zegt:
  'Ik denk dat Nora even aan het slapen is.'
  'Ze heeft de afgelopen dagen veel gerust, maar het gaat steeds beter.'
  'Nora heeft je iets te vertellen.'
  'Over wat er gebeurd is? Heeft ze zich iets herinnerd? Wat dan?'
  'Ze vertelt het je zelf wel.'
  'Heeft ze het jou dan verteld? Was er toch iets met haar school?'
  'Je hoort het wel, er is helemaal niets wat haar aan te rekenen valt. Wees mild.'
  'Van mij heeft ze niets te vrezen, wat denk je wel?'
  'Dat weet ik. Ze wordt gewoon weer snel beter. Elk licht heeft altijd ook een schaduw.'
  'Wat wil je daarmee zeggen, Ringo ?'
  'Och, dat is een spreuk die ik eens gehoord heb. Ik heb Nora een verhaaltje verteld over mijn grootvader Gérard die verdwaald was in ondergrondse spelonken en toen een licht­puntje zag en gered werd. Ik zat er zojuist nog even over na te denken en toen viel me in, dat licht ook altijd een schaduw werpt. Er zijn mensen die de schaduwen bijzonder interessant vinden, en minstens even belangrijk als het licht, maar ik denk zelf dat schaduwen er alleen maar zijn om het licht te accentueren.'
  'Waarom zeg je dat?'
  'In mijn werk ontmoet ik veel mensen die zich laten ontmoedigen door de donkere kanten van het werk, zoals pech, tegenwerking, twijfels en dergelijke. Maar als er schaduw is, kun je het licht beter zien.'
  'Je bent wel heel optimistisch, Ringo. Waar haal je dat toch vandaan? Zo leuk is het leven niet.'
  'Leuk is vast het meest gebruikte woord van de laatste vijftig jaar. Leuk, vrijheid, genieten, zo moest iedereen zich met het leven verzoenen. Alsof je de rimpels, de ziektes en duistere kanten van het bestaan gewoon kunt wegspuiten of met een duizend-dingendoekje kunt opruimen. Ik ben niet optimistisch, integendeel. Maar ik probeer wel in de gaten te houden wat het verschil is tussen licht en donker. Net als mijn grootvader Gérard.'
  'Ik weet niet wat je wilt met je schaduw en je licht, maar ik ben benieuwd wat Nora me te vertellen heeft, als ze straks wakker wordt. Kom je mee, dan gaan we bij mijn vrienden langs om een flesje wijn te kopen. Ik leg een briefje neer voor Nora.'
  'Hoe zit het met haar chipkaartje? Mocht ik wel met haar alleen zijn? Krijgt ze er geen last mee?'
  'Haar kaartje is op het gemeentehuis, het wordt onderzocht. Bovendien is ze officieel ziek. Maak je maar geen zorgen.'