10  Wereldhymne



Mexico, oktober 1987

Op een hoogte van bijna drieduizend meter, nabij de Rio Usumacinta en op een afstand van ruim honderd kilometer van de Atlantische Oceaan, liggen midden in het tropisch regenwoud tussen heuvels met reusachtige bomen, de overblijfselen van een oude stad. Hier, in de Mexicaanse jungle, is het op deze vroege ochtend rustig. Er zijn alleen vogels en af en toe apen te horen. Het is droog na een forse regenbui en al drukkend warm. 
  Twee mensen staan boven op de piramide­vormige sokkel van de Zonnetempel. Ze hebben hier een goed uitzicht. Allebei hebben ze donker haar en een licht gebruinde huid. Ze lijken even oud, rond de veertig. De een is vrij klein en draagt een hoed met een brede rand. De ander steekt er een stuk bovenuit. Zijn bijna schouder­lange haar beweegt licht op en neer, terwijl hij de ander aanstoot en op enkele apen in de verte wijst. De man met de hoed glimlacht en zegt:
  'Ik had ze al gezien, Ringo. Een mooie plek, nietwaar? Een verstild verleden, ontrukt aan de wildernis.'
  'Ongelooflijk. Je had geen betere plaats kunnen kiezen om af te spreken.'
  'Ik heb de keus niet zelf gemaakt, maar ik vind het inderdaad een geschikte plaats. Zullen we gaan? We hebben een uur, ik wil je nog iets laten zien voordat we don Mirrari ontmoeten.'

Ze dalen over de tempeltrappen af naar de begane grond. Langs de zijkant van een groot paleizen­complex lopen ze en beklimmen dan de hoge gemetselde trappen langs de buitenkant van een andere tempel. Van tijd tot tijd zijn er terrassen waar ze uitrusten. Boven op dit tempel­gebouw begint een vrij steile, inwendige trap die hen in twee etappes weer naar het niveau van de begane grond brengt. Met een zak­lantaarn zoeken ze hun weg naar beneden. Ten slotte staan ze in een met nissen, kruis­gewelven en steunbalken versterkte grafkamer. Ze kijken een tijd zwijgend naar de enorme stenen plaat die de sarcofaag bedekt. Dan draait de man met de hoed zich weer in de richting van de uitgang. De ander zegt snel:
  'Wacht, Miguel, voor wie is dit bedoeld?'
  'Voor koning Pakal de Grote uit de zevende eeuw. Hij heeft veel gebouwd. Heb je gezien dat er figuren op de dekplaat staan?'
  'Zijn dat hiërogliefen?'
  'Nee, die vind je boven, in de tempel. Wat je hier ziet, zijn datum­aanduidingen en reliëf­afbeel­dingen. Kom eens dichterbij.' Miguel richt de lantaarn op de stenen plaat. 'Die figuur daar, dat is Pakal. Hij bemiddelt tussen de onderwereld, dat is het dodenrijk daar beneden tussen de kaken van de jaguar, en de hemel die je daarboven ziet in de Kosmische Levensboom.'
  'En zijn lichaam ligt onder die plaat?'
  'Nee, dat ligt in het museum in Mexico-Stad. Maar er was iets eigenaardigs: het skelet in de sarcofaag bleek dat van een bijzonder lange man te zijn en de tanden waren die van een veertig­jarige. Maar de mensen die hier vroeger woonden, waren klein van stuk en volgens de inscripties is Pakal veel ouder geworden dan veertig. Mysteries, dus! Maar kom, we moeten terug.'

Wanneer ze weer boven op de tempel staan, komt er een mist opzetten die de andere gebouwen aan het oog onttrekt. Op weg langs de buitenkant van de tempel naar de begane grond vraagt Ringo:
  'Hoe oud is Pakal geworden?'
  'Tachtig jaar.'

Ringo zwijgt. Tachtig lijkt onvoor­stelbaar oud. Hij moet denken aan krasse oude staats­lieden en aan oudjes in naar­geestige bejaarden­tehuizen. Hij vraagt zich af of hij zelf een hoge leeftijd zal bereiken. Ooit heeft hij in een droom een beeld in een spiegel gezien van de stokoude man die hij zelf ooit zou kunnen worden. Hij was er buiten­gewoon van geschrokken en hij wist niet waarom.

Beneden, naast de tempeltrappen, wijst Miguel hem nonchalant op een stenen altaar op vier ronde poten. 'Gebruikt voor religieuze mensen­offers.'
  Ringo huivert. 'Vind jij dat niet gruwelijk?'
  Miguel haalt zijn schouders op. 'Ik ben een halfbloed. Voor mij is het misschien niet zo schokkend. Mijn voor­vaderen wisten niet beter. Maar jij hebt toch zelf ook niet-westers bloed?'
  'Ja, dat is waar. Maar als ik erover nadenk, dan is het natuurlijk nog niet zo lang geleden dat er in Europa onschuldige mensen door priesters op brandstapels werden gezet omdat ze per ongeluk een ander geloof of ras hadden of dat er zogenaamde heksen werden verbrand of opgehangen. En wat er in de Tweede Wereldoorlog met de joden en de zigeuners gebeurde, zou je misschien ook kunnen zien als een offer aan een bepaald wereldbeeld. Hoe ging dat hier, Miguel?'
  'Hier? De Maya's rukten op deze plek bij levende slachtoffers het hart uit de borstkas.'
  Ze staren beiden naar het stenen altaar. Dan zegt Miguel:
  'Kom, we hebben haast. We moeten weg zijn, voordat de toeristenbusjes komen.'

Ze lopen over een stijgend pad verder het oerwoud in. Na korte tijd komen ze bij de Tempel van de Jaguar, een half in een heuvel verzonken bouwval van donkere stenen. Opzij van het gebouw staat in de schaduw van ceders en sapotillebomen een roerloze gestalte. Het is een oude man, gekleed in eenvoudige, gerafelde witlinnen kleren. Hij leunt op een stok. Zijn gebruinde gelaat heeft een serene uitdrukking. Zijn ogen zijn gesloten. Voor Ringo heeft hij iets vertrouwds, maar hij duwt dit gevoel weg en wendt zijn blik af naar de oude stenen van de tempel. Miguel zet zijn hoed af en tikt de oude man zacht op diens mouw.
  Grote grijsblauwe ogen kijken hen nu aan. Als ze op Ringo rusten, knipperen ze een paar keer. Dan spreekt hij en zijn stem is welluidend en verrassend vast voor een man op leeftijd.
  'Onze schatzoeker Miguel! Wie heb je voor me meegenomen? Je hebt toch geen onzin over mij verteld?'
  'Oh nee, don Mirrari, bij de jaguargod zelf! Ik heb om een onderhoud verzocht omdat ik een nieuwe connectie had. Mijn vriend Ringo heeft binnen twee jaar drie keer mijn weg gekruist. Hij is leergierig, hij heeft gereisd, hij heeft innerlijke rust en hij heeft leiding nodig.'
  Ringo hoort het verbaasd aan. Wat hem betreft zijn ze hier, omdat Miguel hem zo graag kennis wilde laten maken met een oude wijze Maya-­indiaan. Het klopt dat Miguel en hij elkaar soms op onverwachte plaatsen tegen zijn gekomen. Maar dat hij leiding nodig heeft?

Toch protesteert hij niet. Hij besluit de gebeurtenissen af te wachten. Iets in hem roert zich opnieuw. Het is alsof hij de oude man kent. Merkwaardig!
  Mirrari glimlacht. Hij gebaart de twee mannen mee te komen en licht hinkend gaat hij hen voor, dieper het oerwoud in, tot ze bij een waterval komen. Over een smal pad lopen ze achter de met veel lawaai neer­stortende water­massa door, tot Mirrari voor een dichte kluwen lianen stilhoudt. Hij bukt zich, buigt de planten opzij en kruipt op zijn knieën verder. De anderen kruipen achter hem aan, een nauwe gang door, een hoek om en even later staan ze in een ruime grot waar een zacht licht­schijnsel zicht geeft op een stoel en een bed. Nog houden ze niet stil, want via een gordijn betreden ze een nog grotere grotopening die, beschut door bomen en een overhangende rotspunt, vlak bij een snel­stromende rivier ligt. Het is een prachtige plek, vol van door de bladeren gefilterd zonlicht, koel door de nabijheid van het water en op de een of andere manier zo vredig als een fris berg­weitje op een vroege ochtend in het voorjaar.
  Ze zitten een paar minuten zwijgend op lage houten bankjes, ieder als het ware in hun eigen ruimte. Dan begint de oude man tegen Ringo te praten:
  'Zeg mij eens, waar kom je vandaan? Je bent niet van hier. Het lijkt me dat je uit Europa komt.'
  'Ik ben opgegroeid in Frankrijk en heb op verschillende plaatsen gewoond. Sinds een jaar ben ik in Amerika en nu ben ik met Miguel op reis.'
  'Mag ik vragen waar precies je in Frankrijk bent opgegroeid en wie je ouders waren?'
  'Neemt u mij niet kwalijk, maar is het belangrijk om dat te weten?'
  Mirrari kijkt Miguel aan. Zijn blik is mild. Miguel zegt tegen Ringo: 'Don Mirrari zegt nooit iets zomaar.'
  De oude man negeert Ringo, hij staat op en gaat tegen Miguel verder: 'Alleen jonge en domme mensen denken dat er regels zijn voor een volmaakte wereld. We moeten voorbij deze zogenaamde vol­maakt­heid gaan en steeds met onze wil onze aandacht leiden. Onze aandacht kan bergen verzetten.'
  Bij het horen van het woord 'bergen' huivert Ringo en meteen weet hij waarom deze oude man hem vertrouwd voorkomt. Maar hij kan het niet geloven, daarom stelt hij op zijn beurt een vraag:
  'U heeft gelijk, er zijn geen onbelangrijke vragen. Mijn ouders zijn kort voor de Tweede Wereld­oorlog uit Libanon naar Frankrijk vertrokken. We woonden in de Franse Alpen. Maar mag ik op mijn beurt naar uw familie vragen?'
  Miguel houdt hoorbaar zijn adem in. Hij trekt Ringo aan zijn mouw, maar deze legt zachtjes zijn hand op de hand van zijn vriend. 'Laat maar, Miguel, dit is een zeer bijzondere gelegenheid,' zegt hij. Ringo staat op en omhelst de oude Mirrari. Met tranen in de ogen kijkt hij ten slotte op en zegt: 'Miguel, ik heb na meer dan dertig jaar mijn vader teruggevonden.'
  Mirrari gaat onhandig zitten. Hij kijkt geschokt. Na een hele tijd vraagt hij: 'Weet je het nog?'
  'Zeven was ik. Ik ben die dag nooit vergeten. Er zijn dingen die...'
  'Je moeder en ik zetten vroeger alles opzij, ook onze liefde voor elkaar.'
  'Weet zij dat u nog...'
  'Dat ik nog leef? Ja, zulke dingen weet je van elkaar, al is het niet altijd makkelijk om er geen uiting aan te geven. We hebben elk onze taak en de mijne ligt voorlopig hier, de hare aan de andere kant van de oceaan.'
  Ringo zegt tegen Miguel: 'Op een dag was mijn vader er ineens niet meer. Iedereen was ervan overtuigd, dat hij door een ongeluk was omgekomen. Ook mijn moeder was diep verdrietig.'
  'Ze wist het, maar het kwam onverwacht,' zegt Mirrari. 'Ik heb geen afscheid genomen, ik kon het niet. Niemand heeft dus vermoed wat er werkelijk is gebeurd?'
  'Het was een opluchting dat er geen lichaam werd gevonden, en tegelijk was het onbe­vredigend. Ik heb later gehoopt, dat u misschien door een vliegtuig was opgepikt, maar dan zouden we er toch iets over gehoord moeten hebben.'
  'Wat er precies gebeurd is, doet er niet toe.'
  'Hoe kwam u hier? Volgens Miguel bent u in de Amerika's een legende.'
  'Ik ben geroepen,' zegt Ringo's vader eenvoudig. 'Het grootste deel van mijn leven heb ik geweten wat ik doen moet. Dat wordt herkend door mensen die dicht bij de mysteries van het leven staan.'
  'Maar hoe zit dat dan?' vraagt Ringo, terwijl hij een zucht onderdrukt. Hij is in de war. Helemaal naar Noord-Amerika gereisd, bij een conferentie over inheemse gebruiken tegen Miguel aangelopen, hem nog eens ontmoet op een bijeenkomst van niet-gouver­nementele organi­saties in Mexico-Stad en daarna nog eens op een feestje in Hollywood bij een film­regisseur, toen door Miguel meegetroond naar een oude Mayastad in de jungle en nu ineens oog in oog met zijn vader!
  Mirrari begint te mompelen en de jongere mannen moeten hun best doen om hem te volgen.
  'Alleen metaforen bestaan. Zij staan boven de werkelijkheid en ze zijn ook de werkelijkheid. Ze vormen de verbinding tussen de kaart en het gebied. Tijd, ruimte, taal en religie zijn metaforen. Houd niets vast en laat niets gaan...' Dan mompelt hij onverstaanbaar verder.
  Ringo en Miguel kijken elkaar eens aan. Miguel trekt vragend zijn wenk­brauwen op. Ringo is ontroerd, omdat hij hier tegenover zijn vader zit, maar het is geen vader meer die met zijn kinderen speelt of lachend door een grasveld rent. Het is een krachtige oude man met doordringende ogen. Misschien heeft zijn vader antwoorden op levensvragen... Maar of hij die zal willen geven?
  Miguel schraapt zijn keel. 'De toeristen zullen nu wel gearriveerd zijn. Dan zijn ook de soldaten en de handelaren gekomen. Ik stel voor dat we naar een plek gaan, waar we een paar dagen rustig bij elkaar kunnen zijn.'



* * * *
Achtendertig jaar later verdiept Ringo zich in het uitgaansleven van het eiland. In het dorp bevindt zich, tegen het gemeen­tehuis aangebouwd, een cultureel centrum waarvan de verschillende zalen dienst doen als bioscoop, theater, bingoruimte en 'ontmoetingshuis'. Er is een levendig aanbod van voorstellingen en bijeen­komsten, waarvan iedere eiland­bewoner in zijn brievenbus of op zijn computer wekelijks een programma krijgt. Ringo nodigt Nora en Ilène uit voor een dans­voorstelling op een vrijdagmiddag, de een na laatste dag van de maand mei.
  Het is al druk in de zaal als ze arriveren. Ringo betaalt de kaartjes. Als geïntegreerde tachtig­plusser mag hij gratis gebruikmaken van de culturele voor­zieningen, Nora krijgt korting omdat ze onder de twintig is en voor haar moeder betaalt hij de helft, omdat zij bij de gemeente werkt. Vóór de voorstelling zingt het publiek de wereldhymne, zoals gebruikelijk bij alle openbare bijeenkomsten. Ringo zingt alleen de eerste vijf regels mee:

'Oh wereld van het hart,
hoe kan ik van je houden,
we volgen je vol vertrouwen;
niets leggen we vast en
niets laten we gaan.'


Hij houdt niet van dat verplichte zingen, maar deze regels doen hem altijd aan zijn vader denken en daarom maakt hij een uitzondering. Hij was erbij toen zijn vader een zelf geschreven lied van zeventien coupletten voordroeg in een vergadering die richting moest geven aan een nieuwe wereld­ordening. Na lange discussies waren alleen deze regels in de nieuwe wereld­hymne blijven staan. Zijn vader had daar vrede mee, zijn bedoeling was dat er een hymne zou komen en nu ze bijna al zijn coupletten hadden afgestemd, zouden ze zijn andere voorstellen minder makkelijk afkeuren. Ringo's vader was altijd een strategisch denker geweest, al beweerde hij dat hij afging op de stem in zijn binnenste.

De voorstelling zit goed in elkaar. Grote filmschermen en een geraffineerde luid­spreker­opstel­ling zorgen voor sfeer­volle beelden en passende geluiden en muziek. Het dans­gezelschap wervelt over het toneel en een verteller praat het spannende stuk aan elkaar. De avond staat, zoals gebruikelijk bij moderne dans­voorstel­lingen, in het teken van 'emoties'. Haat, liefde, angst, verdriet en woede vlammen en scheuren door de zaal heen. Het verhaal gaat over opoffering, een begrip dat sinds de Kentering van twaalf jaar geleden weer in de aandacht is gekomen. Ringo kan het wel waarderen, vooral omdat er een lichte noot aan is toegevoegd die hem doet glimlachen. Zoals de verteller in de slotscène vertelt:
  'Dames en heren, we hebben gezien hoe de leerlingen hun leerkracht offerden, hoe de dieren de slager offerden, hoe de vrouw haar man offerde, hoe het kind haar speelgoedkonijntje offerde, hoe de wetenschapper zijn rekenmachine offerde en hoe de politicus zijn kiezers offerde. In deze laatste fase van de voorstelling krijgen we nu te zien dat niemand eigenlijk van elkaar afkomt, de slachtoffers blijven via draden verbonden met wie hen offerde.'
  Een massale dans zet in, waarbij iedereen om elkaar en door elkaar heen danst, ook de dansers die het konijntje en de calculator verbeelden, verbonden met kleurige draden die natuurlijk enorm in de war raken. Helemaal aan het slot worden scharen uitgedeeld en mag het publiek de draden op het toneel komen doorknippen.
  Nora en Ilène hebben net als Ringo genoten van de voorstelling. In de foyer gaan ze na afloop iets drinken.
  'Ik ga eigenlijk veel te weinig uit,' zegt Ilène als ze elk hun drankje op een hoog tafelachtig plankje aan een muur hebben neergezet. 'Bedankt, Ringo, dat je ons hebt uitgenodigd. Het is soms lastig voor me om me ertoe te zetten 's avonds of in het weekeinde de deur uit te gaan.'
  Nora heeft dat probleem niet. 'Ik dacht dat uitgaan naar toneel of een film meer iets was voor oudere mensen. Maar dat viel best mee. Misschien ga ik binnenkort een keer op een bonusavond ergens heen.'
  'Laten we samen gaan,' zegt Ilène tegen haar dochter, 'we doen steeds minder samen.'
  'Hoe zit dat precies met die bonussen?' vraagt Ringo.
  Ilène legt uit: 'De bonus­avonden zijn tegelijk ingevoerd met de tvloze avonden. Op de avonden dat het beeld op zwart gaat, dat is hier op dinsdag, woensdag en donderdag, kun je naar de film of naar een voor­stelling, of naar een verenigings­avond of een lezing. Dan krijg je geen bonus. Ga je op een avond dat er ook tv is, dan krijg je dus een bonus.'
  'En dan?' vraagt Ringo.
  'Daarmee spaar je voor korting op de voor­stellingen, of voor een extra vrije dag.'

Ringo loopt nog even met moeder en dochter mee naar huis. Hij hoopt dat Ilène vaker uit zal gaan en dan misschien meer vrienden zal maken. Haar man is er niet meer, maar misschien kan ze hem als nog aan het leven offeren en dan het draadje doorknippen, zodat ze opnieuw kan beginnen. Mogelijk is zij er nu toe in staat, omdat ze duidelijkheid heeft gekregen over wie haar vader was. Hij spreekt zijn gedachten niet uit. Hij vindt dat je niet altijd alles voor mensen hoeft uit te spellen.
  Onder een heldere sterren­hemel fietst hij langs landerijen en bossen naar huis. Hij denkt terug aan dat stenen altaar in het oerwoud. Hij heeft zijn vader later nog gevraagd waarom vroeger bij levende mensen zo nodig het hart bloederig uit de borstkas moest worden gerukt. Het antwoord verraste hem:
  'Breek je hoofd er niet over, jongen. Eigenlijk was het de bedoeling dat de koning zelf of zijn oudste zoon geofferd werd, want hun dood zou het volk beschermen en de goden gunstig stemmen. Maar de koning voelde er weinig voor, en daarom werden er slaven en krijgs­gevangenen voor gebruikt. De priesters vonden dat ook beter, omdat er met die methode meer geofferd kon worden. Zo hielden ze het volk rustig en waren er geen gevangenissen nodig.'
  'U bent wel cynisch! En waarom moest hun hart eraan geloven?'
  'Zo was het effect zo groot mogelijk. Het hart is het ultieme zonne­offer. Wij kunnen niet zonder de zon en ons lichaam kan niet zonder het hart. Offer je een levend hart aan de zon, dan is dat het uiterste en kostbaarste wat je kunt offeren. Dat het om het hart van een ander gaat en niet om je eigen hart, is dan buitengewoon gerust­stellend.'
  'Gruwelijk.'
  'Ja.'