12  Cultureel creatieven



Castor Dickens is ziek. De bibliothecaris lijdt aan de naweeën van een hardnekkige griep, die hem ruim twee weken koortsig en kortademig in bed hield. De doktoren hebben besloten dat hij niet langer anderen kan besmetten en daarom weer bezoek mag ontvangen. Ringo gaat bij hem langs en ontdekt dat de patiënt blij is met gezelschap.
  'Fijn dat je er bent, ik heb in geen weken met iemand gepraat. Ik ben gescheiden, zoals je weet, en ik heb geen kinderen. Mijn sociale contacten heb ik via mijn werk en als dat stil ligt, lig ik eigenlijk, sociaal gezien, ook stil. Ik kan alleen nog zwaaien naar mensen die op straat voorbijlopen.'
  'Ben je weer beter?'
  'Zo goed als, ik begin maandag weer. Nare griep. De dokter was bang dat het een van de blx39-virussen was. Dat zou niet best zijn geweest.'
  'Nee,' beaamt Ringo. 'Dat betekent quarantaine en dan kan er niemand het eiland op of af. Ze zijn nog steeds heel voorzichtig. Had je dan iets verkeerds gegeten?'
  'Nee, niet dat ik weet. Weet jij trouwens meer van die virussen? Ik heb daar nooit volledige informatie over kunnen vinden.'
  'Je zou het waarschijnlijk zelf wel overleefd hebben. Maar het is zo besmettelijk en zo slecht voor je bloed en je weerstand, dat kinderen en ouderen er meestal wel dood aan gaan, vooral jongetjes en mannen. Gentherapie is mogelijk, en er zijn nu vaccins, maar niet op grote schaal en ze zijn niet snel beschikbaar. Vroeger verspreidde dat virus zich razendsnel over grote afstanden, vandaar al die slachtoffers.'
  'Maar is het nu niet meer gevaarlijk?'
  'Het komt nu alleen nog voor in Zuid-China, maar het is onder controle. Er wordt nog maar weinig gereisd. Ik denk weleens dat ze een kleine ziektehaard laten bestaan, om het te kunnen bestuderen.'
  'Wil je een kop thee? De wijk­vrijwil­liger heeft een thermoskan thee op de aanrecht gezet, wil je die halen?'
  Ringo loopt naar de keuken en komt dan met de kan in de huis kamer terug. Dickens woont in een eenvoudig ingericht huis met voor- en achtertuin. Ze zitten in lage fauteuils bij het raam, met uitzicht op de straat, waar af en toe een voorbijganger naar de bewoner zwaait.
  Dan vraagt Castor: 'Waar was jij eigenlijk tijdens de Kentering? En wat weet jij ervan?'
  'De Kentering besloeg vier lange jaren, als je het goed bekijkt,' begint Ringo. 'Over het begin wordt verschillend gedacht. Er was een sociale component, die al eerder duidelijk werd, en die had te maken met een groot wantrouwen bij de bevolking. Ik denk zelf dat het begin daarvan onder andere lag in de massale publieke veront­waardiging over het feit dat belangrijke gegevens over de schade­lijkheid van zendmasten en draadloze telefoons door gezond­heids­raden, overheden en industrie jarenlang waren achter­gehouden. We bleken met zijn allen door de jarenlange onaf­geschermde straling een flink deel van onze weerstand tegen ziektes te hebben ingeleverd. Bloed­gevaarlijk, die straling, en technisch helemaal niet zo moeilijk te verhelpen. Op een gegeven ogenblik kwam aan het licht dat ook allerlei feiten over alternatieve en goedkope energie­bronnen waren achter­gehouden.
  Je had daarna een periode waarin grote aantallen mensen doodziek werden van varkens die besmette kippen­kar­kassen hadden gegeten. Een hele rijstoogst bleek radio­actief te zijn. Niet dat de mensen daarna hun gedrag aanpasten, maar het wantrouwen en de bezorgdheid werden er bij de bevolking niet minder om.
  Zo'n vijftien jaar geleden hadden we, je weet het zelf nog wel, te maken met uitzonderlijke weers­omstandigheden. De poolkappen braken zo snel af, dat er ijsbergen vanuit het noorden tot bij de Bermuda-eilanden dreven. Er ontstonden insecten- en vogelplagen, in de Donau werd een krokodil gevangen. Daarna werd het ineens koud en nat. De Golfstroom haperde. Dijken braken door. Eilanden liepen onder. Miljoenen mensen moesten verhuizen. Niet dat ze daarna hun gedrag aanpasten, maar de algemene ongerust­heid werd weer sterker.
  In dit klimaat werkten de incidenten die zich begonnen voor te doen als olie op een smeulend vuur. Ik reisde toen veel. Mijn vader was inmiddels negentig, maar hij was vanuit zijn basis in Midden-Amerika volop bij de ontwikkelingen betrokken. We hadden een groep mensen om ons heen met wie we probeerden vooruit te plannen en voorbereid te zijn. De olietankers die ontploften, de vliegtuig­botsing boven Moskou, het ongeluk met de kerncentrale in Qinshan, de aard­bevingen, het stuk land dat van een eiland afbrak en de vloedgolf die daarna kwam, de over­stromingen en orkanen, de bosbranden, de opstanden en oorlogen op veel plekken in de wereld, de aanslag op het opera­gebouw van Sydney, de moord op de president van Frankrijk, het waren incidenten zoals ze vaker gebeuren, maar het waren er in korte tijd wel veel. De hulpdiensten raakten overspannen en lieten het afweten, de rijke landen hadden geen zin meer om steeds bij te springen. Niet dat de mensen hun gedrag ingrijpend aanpasten, maar vrolijker werden ze er zeker niet van. Ze gingen drie keer per jaar iets minder ver weg op vakantie, ze spoten kunstsneeuw op de bergen om toch nog te kunnen skiën, ze legden nieuwe haventjes aan voor hun zeilboten en bouwden dijken om hun snelwegen.'
  'Ik was net twintig, sommige van die gebeur­tenissen kan ik me goed herinneren,' zegt Dickens, 'maar het lijkt allemaal heel ver weg.'
  'Ja, voor ons was het anders. Wij studeerden op al die incidenten, om te zien of we er een patroon in konden ontdekken en om te leren van de reacties erop. De geldcrisis was massaal. Ineens werd duidelijk dat de honderden miljarden dollars die dagelijks door de computer­netwerken van de banken gepompt werden, in feite een enorme zeepbel vormden. Geld was lucht. De magnetische stormen waren ook hiervoor pas echt doorslag­gevend. Door uit­barst­ingen van de zon stak er een stormachtige zonnewind op met als gevolg zo veel stra ling en elektrische ontladingen, dat bijna alle satellieten het begaven. Het dataverkeer raakte ontregeld en overal op de wereld brandden in de centrales de trans­formato­ren door. Omdat de beveili­gingen het niet meer deden, ontstonden gigantische milieu­problemen. Wat mij het meest is bijgebleven, is de chaos. Ik weet zelf nog dat er overal op straat spontaan garage­deuren open- en dicht­gingen en dat je wild­vreemde mensen aan de telefoon kreeg omdat alles in de war was. Het noorder­licht was tot in Afrika te zien. Wij hadden het zien aankomen, maar we werden niet serieus genomen. Omdat we zelf maatregelen hadden genomen, konden wij nog met elkaar communiceren, maar wereldwijd lagen bijna alle computers en elek­triciteits­centrales plat.'
  'Wie waren die "we" dan?' vraagt Dickens.
  'In de meeste landen bestonden groepen die aangeduid werden met "cultureel creatieven". Soms wel vijftien tot twintig procent van de bevolking: kritische en bezorgde mensen. Het bestaan van die groepen was aangetoond door onderzoek. Deze mensen hadden zich niet verenigd, maar ze werden vertegenwoordigd door kleinere groepjes die conferenties hielden en daar hadden wij dan weer contact mee. Maar zoals je weet, kwamen de ergste rampen pas na die zonne­stormen: dat waren de epidemieën en hongers­noden. Het heeft jaren geduurd voordat we er grip op kregen en toen was het natuurlijk "nu of nooit". Verveel ik je, trouwens? Als ik op mijn praatstoel zit, vergeet ik soms dat het allemaal ouwe koek is.'
  Dickens kijkt alsof het onbestaanbaar is dat hij zich ooit zou vervelen. Dan zegt hij:
  'Officieel is er weinig uit die tijd bekend, omdat er zo'n chaos heerste. Het schijnt dat vlak voor de Kentering bijna niemand meer kranten las of naar het nieuws keek en dat iedereen via het internet alleen zijn eigen nieuws maakte en zijn eigen dagboek en fotoboek bijhield. Dat stopte van de ene op de andere dag, maar toen waren er geen algemene betrouwbare media meer. Er zijn van die tijd alleen mondelinge verslagen en met de hand volgeschreven blaadjes. Weinig betrouwbaar allemaal, omdat deze bronnen elkaar vaak tegenspreken. Maar de officiële versie van de gebeurtenissen heb ik ook nooit helemaal geloofd. Geloof jij dat er 100 miljoen mensen zijn omgekomen?'
  'Geloof jij de officiële versie niet? Wat zeg je nou, Castor!' Ringo lacht hem uit. 'Jij als ambtenaar! Dat kun je beter niet aan de grote klok hangen. Het waren er trouwens drie keer zo veel, maar dat moet je voor je houden. Wat denken jullie hier op het eiland dan?'
  'Driehonderd miljoen? Onvoor­stelbaar.' Castor is een tijd stil en gaat dan verder: 'Hier op het eiland hebben veel mensen er nog steeds hun eigen gedachten over. Maar ik had geen idee dat jij er zo nauw betrokken bent geweest. Waarom ben je eigenlijk nu op vakantie, kun je gemist worden?'
  'Ik moest eens goed nadenken. En ja, ik kan gemist worden. Ik weet niet hoe lang ik nog zal leven, maar op een dag zal men het zonder mij moeten doen.'
  Ringo glimlacht. Niemand zal zich ooit een voorstelling kunnen maken van wat er in de jaren rond de Kentering precies is voorgevallen. Hij kan het zelf nauwelijks bevatten. Vroeger dacht hij dat de Tweede Wereldoorlog en de jaren zestig van de vorige eeuw de grote ijk- of keerpunten waren die de wereld tot in de verre toekomst zouden bepalen. Nu weet hij dat het bestaan van de wereld 'zoals wij die kennen' voorafgaand aan de Kentering aan een zijden draad heeft gehangen. En nog altijd hangt. Dramatisch? Niet te bevatten? Tweemaal ja! Hij zucht. Hij is naar het eiland gekomen om na te denken, maar hij hoeft eigenlijk helemaal nergens over na te denken. Hij moest bijkomen, hij moest ertussenuit. En misschien bezoekt hij oude dierbare plekken, uit nostalgie of om een houvast in het verleden te vinden. Of misschien hoopt hij op een wonder, waardoor zijn leven en al het andere dat bestaat, helemaal in orde komt. Hij kijkt Castor aan en zegt:
  'De kinderen die nu opgroeien, krijgen een nieuwe kans om er iets van te maken, denk je niet? We kunnen niet veel méér doen dan de zaak netjes beheren tot zij het van ons overnemen. We hebben het samen eerder gehad over chaos en hoe je die kunt overleven door structuur aan te brengen. Over hoe je losse krachten kunt bijsturen. Soms achter­over­leunen en soms ingrijpen. Ik denk dat we nu in een tijd leven dat we wat achterover kunnen leunen. Sinds ik niet meer denk in termen van goed en kwaad, slaap ik in elk geval een stuk beter. Chaos en structuur zijn niet goed of slecht; het zijn twee kanten van dezelfde werkelijk­heid. Sorry, dat ik zo abstract ben. Neem dat een oude man maar niet kwalijk.'
  'Mag ik je iets vragen?'
  'Natuurlijk.'
  'Wil jij aan Ilène vragen of ze me komt opzoeken?'
  'Zeker, zijn jullie bevriend?'
  'Ik vind haar aardig, maar ik durf haar niet zo goed te bellen. Ik wil me niet opdringen. Ilène is zeker tien jaar ouder dan ik.'
  'Tien jaar is niets. Jullie zijn ongeveer even oud, zou ik zeggen. Ik zal haar voorzichtig op de hoogte brengen van je verzoek, Castor.' Ringo lacht. 'Ik zal zeggen dat je in je koorts aan niets anders kunt denken dan aan haar! Nee hoor, wees niet bang, ik verzin wel een list. Ik kom over een paar dagen weer even bij je kijken, tot dan!'

Op weg naar huis fietst Ringo langs de gemeente­lijke tuingronden, waar Ilène werkt. Hij spreekt kort met haar over de zieke Castor, die haar een gunst zou willen vragen. Ze denkt dat het om iets praktisch gaat. Zoals de meeste mensen, kent ze de bibliothecaris en ze is bereid hem te bellen. Ze vraagt Ringo om eens met haar dochter te praten over de opleiding die ze moet kiezen als ze over een jaar van school komt. Goedmoedig stemt hij toe. Langzamer­hand wordt hij opgenomen in een klein sociaal netwerk. Maar waar voelt hij zich nu eigenlijk thuis?
  Het dorpje waar hij ooit opgroeide, is verlaten. Het is nu min of meer van de bergen afgespoeld, maar in feite was iedereen er allang vertrokken. Zijn oudste zus en zijn broer zijn overleden. Zus Minti ziet hij soms jaren niet. De meeste vrienden uit verschillende perioden van zijn leven zijn verhuisd, dood of vergeten: verdwenen in de gaten van de tijd. Als je oud wordt, moet je in steeds sneller tempo nieuwe vrienden maken, want er blijft haast niemand over. Zijn levens­partner Michèle is eenen­zeventig. Ze is in Afrika, hij weet niet precies waar. Op een dag in februari is ze ineens vertrokken. Ringo probeert haar uit zijn gedachten te zetten en meestal lukt dat. Alleen vandaag voelt hij zich eenzamer dan anders. Ook oude mensen, zoals hij, hebben warmte nodig.

Vorige week betrapte hij Nora per ongeluk in het bos, toen ze ineens uiterst luchtig gekleed uit de struiken het fietspad oprende. Ze bloosde tot in haar nek toen Ringo hard moest remmen. 'Ik heb niets gezien, hoor,' had hij geroepen en hij fietste snel door, maar niet dan nadat hij Barry, de jongeman die ook aan het zeil­tochtje had deelgenomen en die tussen de bomen was blijven staan, vriendelijk had toegewuifd. Ringo zou haar bij gelegenheid eens aanspreken over haar toekomstige loopbaan­mogelijkheden.