15 Liefdesverdriet
Op een ochtend rijdt Castor Dickens Ringo achterop, juist
wanneer deze een zandweg uitkomt. Dickens laat zijn raampje zakken
en roept: 'Goedemorgen, een mooie dag, nietwaar?' Ringo keert zich
wat stram en onzeker om en steekt dan als groet zijn hand op. De
ander zet zijn auto aan de kant en stapt uit om een praatje te
maken. Castor lijkt weer helemaal fit te zijn.
'Je komt niet naar onze fitnesstrainingen, Ringo
Rougemont! Terwijl je toch een voorbeeldfunctie hebt. Wij tellen
op ons eiland achtendertig tachtigplussers en als een van hen niet
naar de training komt, gaat er diezelfde dag nog een vrijwilliger
van de gemeente heen.'
'Je houdt me voor de gek, Castor. Wou je een
patrouille op me afsturen? Waar ik vandaan kom, mag ik niet eens
aan de fitnesstraining meedoen, omdat er juist te veel tachtig- en
negentigjarigen zijn. De redenering is dat we dan eerder doodgaan,
maar ik ben bang dat we juist langer leven, omdat we niet aan die
onzin meedoen. Oh, sorry, dat had ik niet moeten zeggen.'
Dickens kijkt inderdaad gepijnigd. 'Het is
allemaal voor je eigen bestwil, Ringo. Waar zei je ook weer dat je
eigenlijk woonde?'
'Ik woon in Saint Christophe, niet ver van het
meer van Vouglans in de Franse Jura. Het is daar bijzonder rustig,
maar dat komt omdat er nu voornamelijk oudere mensen
wonen.'
Ringo zegt er niet bij dat het dorp nog maar
twintig inwoners telt en dat het dichtstbijzijnde fitnesscentrum
op honderddertig kilometer afstand ligt. Hij zegt er ook niet bij
dat het huis waar hij woont, eigenlijk van Michèle is, zijn
levensgezellin gedurende vele jaren. Hij krijgt van zijn eigen
gedachten een eenzaam gevoel en besluit de bibliothecaris uit te
nodigen voor het avondeten. Deze gaat er graag op in.
'Dank je, maar het liefst morgenavond, want
vanavond komt me niet goed uit.'
'Prima, zeven uur, dan.'
Het is op de dag dat ze samen eten, toevallig 21 juni en na de
maaltijd gaan ze naar zee om de St. Jansvuren te zien, die de
eilandbewoners traditiegetrouw op veel plaatsen 's avonds
aansteken. Ze rijden er in Dickens' auto heen. Ze zijn beiden in
een milde, plezierige stemming, die misschien deels een gevolg is
van de fles wijn die ze samen genuttigd hebben.
Op de parkeerplaats bij de kust vraagt Dickens:
'Vandaag begint alweer de zomer, hoelang ben je nu bij
ons?'
'Vijf maanden. Vind jij ook dat de tijd steeds
sneller gaat?'
'Als je ouder wordt, gaat de tijd sneller, zeggen
ze. Wist jij dat die vuren een oude traditie zijn?'
'Dat soort dingen weet jij natuurlijk als
bibliothecaris.'
Ze gaan naar de zeerand, waar inderdaad op
betonnen verhogingen enige vuren oplaaien. Ringo loopt voorzichtig
door het rulle duinzand.
'Nou ja,' zegt Dickens, 'sommige oudere mensen
weten er ook nog wel een en ander van, hoor. De vuren werden
vroeger op het strand aangelegd. Nu het strand verdwenen is, doen
we het op de kades. Heel vroeger mochten de vuren alleen worden
aangemaakt met vuur dat de mensen zelf maakten, met vuurstenen en
een lont of met takjes. Heb je wel eens gehoord van de briefjes die
je in de nacht van Sint-Jan onder je kussen moet leggen?' Dickens
kijkt mijmerend voor zich uit, terwijl ze naar een bankje op de
kade toelopen.
'Wat voor briefjes?' vraagt Ringo.
Dan lacht Dickens. 'Misschien moeten we het
allebei vannacht eens proberen. Je neemt vier papiertjes. Je denkt
aan de drie meisjes op wie je het meest bent gesteld. Op elk van
drie papiertjes schrijf je de naam van één meisje. Op het vierde
papiertje schrijf je niets. Je stopt de papiertjes onder je kussen,
als je gaat slapen. Als je wakker wordt, moet je blind een
papiertje onder je kussen pakken. Is dat een briefje met een naam,
dan weet je welk meisje het meest van jou houdt en als je het lege
papiertje trekt, houden ze geen van allen van je.'
Ringo lacht nu ook. 'Een goed idee, Castor. Ik
vraag me alleen wel af, wie ik moet invullen. Weet jij zelf drie
namen? Of heb je aan Ilène genoeg? Dan zou ik haar naam op vier
briefjes schrijven.'
Dickens kijkt zowaar enigszins verlegen.
'Inderdaad hebben we elkaar de afgelopen tijd een aantal keren
gezien en ik heb het gevoel dat we heel goed bij elkaar passen.
Sinds mijn scheiding heb ik niet meer zo veel voor iemand gevoeld
en daar wil ik voorzichtig mee omgaan. Met Nora klikt het ook. Maar
kom, de vuren branden en de sterren fonkelen. De golven bruisen en
de zee is prachtig.' Dickens heeft de laatste zin luid
uitgesproken, maar hij laat nu zijn stem weer zakken. 'Zeg, is er
niemand die jouw hart heeft gestolen?'
Ringo kijkt naar de vuren. Hij denkt aan Michèle,
maar wil zich niet laten kennen. 'Stelen? Mijn hart zit gelukkig
nog altijd in mijn borst en ik heb het nog niet hoeven offeren. Ik
heb zelfs een nieuwe hartklep gekregen van de dokters.'
'Je probeert je er met een grapje vanaf te maken,
maar er moet toch iemand zijn? Je hebt zo'n goede invloed op
mensen, je bent altijd zo evenwichtig en wijs, daar moeten vrouwen
toch op vallen?'
'Ik ben niet altijd zo evenwichtig, zoals jij het
noemt, hoor. Maar goed, vooruit dan maar. Ik heb inderdaad heel
lang een lieve partner gehad. We ontmoetten elkaar voor het eerst
in het midden van de jaren tachtig, dus nu veertig jaar geleden. Ze
reisde veel, net als ik. Eerst met haar dochtertje, later zonder.
We voelden ons tot elkaar aangetrokken, maar wilden ieder ons eigen
vrije leven niet opgeven. We kwamen elkaar af en toe tegen, vaak
bij projecten waar we allebei bij betrokken waren. We hadden
gezamenlijke vrienden en we wisten altijd wel van elkaar waar we
waren en wat we deden. Een jaar of twintig geleden besloten we bij
elkaar te gaan wonen. Zij had meegedaan aan een project dat de oude
jaren zestig nieuw leven wilde inblazen en met jeugdig enthousiasme
– ze was twintig jaar terug pas vijftig – wilde ze een thuisbasis
vestigen om van daaruit allerlei groepen te coördineren en een
tijdschrift te beginnen. Ze had een vriend, maar ze maakte het uit,
omdat hij niet in haar plaatje paste. Wij gingen samenwonen en ik
moet je zeggen, dat ik het een heerlijke tijd vond.'
'Hoelang zijn jullie samen geweest?'
'Tweeëntwintig jaar. We hebben goed samengewerkt
en veel plezier gemaakt. Maar ze werd ongedurig. Ze wilde de
laatste jaren van haar leven praktische hulp aan behoeftige mensen
geven. Begin dit jaar is ze van de ene op de andere dag naar Afrika
vertrokken. Ik kon haar niet tegenhouden. Anderzijds wilde ik ook
niet mee. Ik zag niets in Afrika en ik was te veel gehecht aan het
leven in ons huisje in de Jura. Wel, het zij zo, maar ik mis haar,
kan ik je zeggen.'
Ringo slikt zijn ontroering weg. Zijn stem haperde
bij zijn laatste woorden en hij kan niet vermijden dat zijn ogen
vochtig worden. 'Kijk mij nou sentimenteel zijn. Het zijn dingen
die iedereen overkomen. Niets om je druk over te maken.'
'Hebben jullie ook samen de Kentering meegemaakt?'
Dickens denkt dat hij door vragen te stellen, Ringo het snelst over
zijn verdriet heen helpt. De ander blijft naar de vuren in de verte
kijken en geeft pas na een lange stilte antwoord:
'Ja, daar zijn Michèle en ik allebei bij betrokken
geweest, kun je wel zeggen. Het heeft onze band verdiept.' Ringo
blijft stil. Hij denkt aan een liedje waarin een meisje 's avonds
een jongen uitnodigt om te blijven logeren, waarna ze zelf 's
ochtends naar haar werk gaat en hem laat uitslapen. Typisch
jarenzestigliedje. Castor Dickens denkt aan Ilène. Hij meent te
begrijpen dat Ringo's behoefte 'om op het eiland een tijdje na te
denken' vooral veroorzaakt is door liefdesverdriet, omdat hij het
thuis niet kon uithouden. Zo zitten beide mannen nog een tijd in de
zwoele nacht op hun bankje naar de oplaaiende vuren te
staren.