1 Aankomst



Als eindelijk tussen de bomen het huis zichtbaar wordt, loopt hij er met stramme passen op af. Na de lange wandeling doen zijn voeten pijn. Hij slaakt een zucht die zich oplost in het ijle ruisen van de wind. Het huis is kleiner dan hij het zich herinnert. Uit de schoorsteen boven het golfplaten dak kringelt rook. Door de ramen brandt licht, maar er lijkt niemand aanwezig. De deur is op slot.

Ringo staat enkele ogenblikken stil, doet zijn rugzak af, tilt dan een steen op die tegen het huis aan ligt. De sleutel. Nu glimlacht hij.
  Binnen is het vredig. Het vuur in de houtkachel, het lichte brommen van de koelkast, verder niets. Boven de tafel brandt een lamp. Op de aanrecht van het open keukentje staat een ei in een eierdop met een gehaakt warm­houdertje eroverheen. Hij voelt aan het ei. Het is nog warm. Hij schopt zijn schoenen uit, het zou hem niets verbazen als hij blaren had.

Na enig zoeken vindt Ringo een stuk brood. Het ei snijdt hij mompelend in schijfjes en met deze eenvoudige maaltijd loopt hij op zijn sokken naar buiten. Daar gaat hij zitten op een houten bank. De avondzon werpt zijn laatste stralen tussen een paar grote berken door. Hier en daar staan witte bloemetjes in het gras en de vogels kwetteren er nu op los. Hij zou de telefoon in zijn jaszak kunnen gebruiken, maar hij doet het niet. Hij blijft rustig zitten, tot het donker wordt en afkoelt.
  Dan staat hij op, met pijn in zijn schouders en onderrug. Hij beweegt zijn lichaam voorzichtig strekkend en rekkend heen en weer, tot hij zich soepeler voelt. Zijn rugzak zet hij binnen. Hij maakt meer licht en hangt zijn safari-jasje aan de kapstok bij de kleine badkamer.

'Hoe wist je dat ik hier zou zijn?' vraagt hij de volgende dag aan het meisje dat laat in de ochtend bescheiden op de buitendeur klopt. Ze is zeventien of achttien. Hij voelt zich plotseling heel oud, wat hij in feite ook is, maar doorgaans staat hij daar niet bij stil. 
  'Mijn moeder dacht dat je gisteren zou komen,' zegt ze. Hij ziet nu haar moeder in haar: hoge jukbeenderen, grijze ogen, lichte huid, sproeten en ogen die zich met een lichte verwondering op de wereld richten. Ze houdt een in verschillende kleuren geverfde fiets vast.
  'Hoe is het met je moeder? Ze wilde niet veel zeggen toen ik haar sprak.'
  'Sinds oma dood is, is ze somber.'
  'Dat spijt me. Heb je tijd om even binnen te komen?'

Het meisje zet haar fiets tegen de zijkant van het huis en komt binnen met een mandje boodschappen. Hij zet thee en ze praten wat over het eiland en over haar school. Dan vraagt ze: 'Wat kom je eigenlijk doen?'
  Hij vindt dat haar directe vraag een eerlijk antwoord verdient: 'Vroeger kon ik hier altijd goed nadenken. Daar ben ik nu weer aan toe.'
  'Waarover moet je nadenken?'
  'Oh, over alles, over het leven, over de tijd, over mezelf, over de mensen die ik gekend heb.'
  'Dan zul je wel veel tijd nodig hebben. Blijf je hier wonen?'
  'Als je moeder het goed vindt, zou ik een paar maanden in dit huisje willen blijven, misschien tot de zomer.'
  'Hoe oud ben je?'
  'Jij houdt wel van directe vragen. Hoe heet je eigenlijk?'
  'Nora.'
  'En jij bent... achttien?'
  Ze knikt.
  'Dan ben ik negenenzeventig.' Hij is eigenlijk in januari tachtig geworden, maar hij kan nog niet wennen aan de gedachte dat hij al acht decennia leeft, dus smokkelt hij er een jaar af, heimelijk overtuigd dat Nora geen achttien, maar pas zeventien is. De naam van haar moeder wil hem maar niet te binnen schieten. Zij deed eigenlijk altijd vrij koel tegen hem. In zijn adressenboekje staat alleen het telefoon­­nummer van 'eiland/­dochter'.

Nora haalt de boodschappen uit haar mandje en vertrekt met de belofte dat zij of haar moeder binnenkort langskomt. Ringo zegt dat hij misschien zelf nog naar het dorp komt om hen op te zoeken. Hij gaat buiten op de bank zitten en staart naar de bomen. Het is niet koud. De kachel heeft hij laten uitgaan. Achter het huis ligt een enorme stapel houtblokken en op de een of andere manier zal hij het vuur wel weer aankrijgen als het nodig is. Hij voelt zich vredig en laat gedachten­flarden als wolkjes voorbij­trekken. Hij heeft nog niet gegeten. Zal hij ontbijt maken? Of eerst wandelen? Of Nora's moeder bellen? Zijn vermoeidheid is nog niet weg en misschien kan hij beter eerst nog wat slapen…
  Hij denkt terug aan de landschappen van zijn jeugd. Aan de bergen. Aan andere bergen. Andere bossen. Aan de zee. Aan andere kusten. Aan de mensen met wie hij op die plekken was. Je zou er een zaal mee kunnen vullen. Hoe ze allemaal ook weer heetten, is een andere kwestie. Als je boven de veertig komt, begin je 'namen' steeds meer achter je te laten. Hij vindt het niet erg meer. Bovendien komen andere namen soms spontaan weer naar boven, vooral van zestig, zeventig jaar geleden. Klas­genootjes, andere kinderen uit het dorpje waar hij woonde.
  Hij mijmert tot er een eind verder in het bos een kettingzaag begint te ronken. Hij gaat naar binnen, maakt iets te eten, trekt zijn schoenen aan en wandelt het bos­weggetje af in de richting van de bewoonde wereld.

Na drie kwartier komt hij in een vrij groot dorp. Als zijn geheugen hem niet in de steek laat, moet Nora's moeder aan de andere kant van het dorp wonen. Ook haar naam komt terug: Ilène. De streek en het landschap zijn veranderd sinds hij hier voor het laatst was, al zou hij niet precies kunnen zeggen hoe. Hij ziet meer kleine winkeltjes dan vroeger. De grote supermarkten zijn verdwenen. Onderweg kwam hij langs een hoge constructie met een gouden letter W erbovenop en ook midden in het dorp staat er een. Maar dergelijke torens zie je tegenwoordig natuurlijk overal.

'Twintig jaar geleden,' antwoordt hij op Ilène's vraag. 'Het eiland is veranderd. Toen ik gisteren over de brug kwam, was het strand ver dwenen en ik zag palmbomen bij de haven. Het dorp ziet er ook anders uit. Vroeger woonde je dichter bij het bos.'
  'Er is veel bijgebouwd,' zegt ze. 'Maar kom binnen, Ringo. Het is nog fris buiten. En ik zou niet willen dat je kou vatte, al zie je er nog goed uit, moet ik zeggen. Niet veel ouder dan de laatste keer dat je hier was.'
  'Drie jaar geleden heb ik nieuwe hartkleppen gekregen. Van een varken. Die zullen het nog wel een tijdje houden.' De oude man klinkt opgewekter dan hij zich erover voelt. Verkalking van je hart is een raar idee en ook de vervanging van een onderdeel ervan door dierlijk weefsel is iets, waar hij nog niet aan gewend is.
  Ze zitten in de kleine keuken en drinken koffie.
  'Ik was bang dat ik je niet thuis zou treffen. Ik vergat Nora te vragen of je overdag thuis zou zijn en ik wilde niet bellen. Ik heb tegenwoordig geen zin meer om mijn telefoon te gebruiken. Iedereen weet meteen waar je bent.'
  'Een telefoon kan handig zijn, je hebt dan eigenlijk ook geen identiteits­kaart meer nodig.' De vrouw haalt haar schouders op. 'Je moet met die moderne technieken leren leven. Je had gezegd dat je gisteren of vandaag zou komen, ik heb de kachel aangemaakt. En ik wist dat je in het zomerhuisje was. Er zit een chip in de deurpost, net als in ieder huis. Ik ken iemand op het gemeentehuis, hij heeft me vanochtend vroeg een seintje gegeven.'
  'En die chip reageert ook op mijn telefoon, ook al staat die uit?'
  'Ja, zoiets. Maak je niet druk. Het zou erger zijn als ze wisten dat Nora bij je op bezoek is geweest, maar haar chipkaartje hebben we laten aanpassen, zodat ze hem uit kan zetten, zonder dat ze het merken.'
  'Oh ja? Hoezo erger? Wat doen ze dan?'
  'Als een jong meisje in één ruimte samen is met een oudere man en er is verder niemand anders bij, zijn ze allebei strafbaar. Behalve als het een opa of een oom is, maar dan moet zij wel binnen een week langs de huisarts.'
  'Echt waar? Nou ja, jullie hebben hier altijd al vooropgelopen met die dingen.'
  'Ja, waar ben je al die tijd geweest? Hebben ze dat dan niet waar jij woont?'
  'Jawel. Ook chips in lantaarn­palen en stoepranden, hè? Maar waar ik vandaan kom, hebben we ook manieren om ongezien te blijven.'
  'Geniet er nog maar even van. Hier zijn ze van plan iedereen een chipje onder zijn huid te geven, zoals ze dat met huisdieren doen. Voor je eigen veiligheid, zeggen ze.'
  'Godallemachtig. Ik ben blij dat ik al zo oud ben.'
  'Je bent nog altijd even strijdlustig. Inge had dat ook.'
  'Oh, sorry. Het spijt me dat ze overleden is. Was ze ziek?'
  'Nee, Inge is op een ochtend niet wakker geworden. Je hebt haar eigenlijk net gemist, het is pas twee weken geleden. Ze was vijfen­zeventig, maar je zag het niet aan haar.' 
  'Ze heeft mijn moeder nog gekend.'
  'Dat weet ik. Ga je zo mee naar haar huis? Ik heb een paar dagen vrij genomen om haar huis uit te ruimen.'

Ze lopen samen naar een geel gepleisterd huisje in het centrum van het dorp. In de voortuin staat een grote container. In het huisje ruikt het muf en het is er koud. Ilène zet in de keuken en in de woonkamer een paar ramen open. Ringo ziet dozen en stapels spullen die lukraak verspreid door het huis staan. Terwijl Ilène een paar lades leeghaalt, kijkt hij in alle kamers. De bovenverdieping bestaat uit een kleine zolder met een groot twee­persoons­bed. Een roze dekbed ligt half op de grond. Er hangen vergeelde posters van tentoon­stellingen aan de muur. Voor het enige raam zoemen vliegen. Hij zet het open om ze eruit te laten.
  'Ringo, kom eens!' roept Ilène. Hij daalt de trap weer af en vindt haar bij een boekenkast.
  'Wat is er?'
  'Ik vind hier een mapje met jouw naam erop! Wil je het hebben?'
  'Geef maar hier.'
  'Alsjeblieft, je kunt er wel mee op de bank gaan zitten, dan ga ik verder met opruimen.'
  'Het is een krantenknipsel, ik kijk er straks wel naar. Kan ik je ergens mee helpen?'
  'Ja, wil je die vuilnis­zakken en dozen bij het tuinhekje zetten? Ze zijn niet zwaar.'
  'Je hoeft me niet te ontzien, hoor.'

Ringo draagt alles in een rustig tempo naar buiten. Het zou sneller kunnen, maar hij heeft alle tijd. Zijn dunne haren vangen de wind, elke keer dat hij de tuin inkomt. De zon staat hoog in een lucht waarin kleine wolken, even wit als zijn haren, voorbijtrekken naar onbekende bestemmingen. Als hij klaar is, neemt hij tijdelijk afscheid van Ilène, steekt het mapje bij zich en wandelt naar het marktpleintje van het dorp. In een pub die ook pizza's, tapas en Afrikaanse bobotie serveert, bestelt hij koffie. Ze hebben alleen decaf koffie met hazelnootsiroop, maar hij is in een milde bui en accepteert de uitleg van de Chinese ober met een glimlach.

Op een wit tafelkleedje vouwt Ringo het krantenartikel open. Wat aardig dat Inge al die tijd iets voor hem heeft bewaard. Het knipsel gaat over een onderzoek naar toekomst­verwachtingen. Hij kijkt naar de datum. Vrijdag 25 februari 2005. Waarschijnlijk net nadat hij hier voor het laatst is geweest. Twintig jaar geleden dus. Misschien heeft Inge dit bewaard omdat ze dacht dat hij gauw zou terugkomen. Het ging om een groot Europees onderzoek naar wat volgens de burgers de grootste uitdagingen waren voor de toekomst. In een kader staat een lijstje onder het kopje: 'Meest dringend.' Boven het artikel staat: 'Leven we in 2025 in een betere wereld?'
  Hij leest het artikel door. Ringo kan zich niet herinneren dat hij er twintig jaar geleden iets over heeft gehoord of gelezen. Maar dat zegt niets. Er werd continu van alles onderzocht en begin 2005 was hij, als hij zich niet vergist, juist naar Midden-Amerika vertrokken. Doet er niet toe, besluit hij. Inge dacht dat het stuk hem zou interesseren, of misschien wilde ze er met hem over praten. Inge dacht veel over de wereld na. Ze hoorde bij Madelena's vroegste leerlingen en zij was het die de vele lezingen heeft gebundeld en uitgegeven. Madelena was Ringo's moeder.
  Ringo denkt na. Er was een tijd dat hij zo'n stuk las om zijn eigen denkbeelden bevestigd te zien of om er in gesprekken met anderen uit te kunnen citeren. En nu? Het onderzoek is achterhaald. Bovendien is het een onderzoek naar meningen en meningen lijken op wolken: ze zijn vluchtig. Ze blijven een enkele keer dreigend hangen, maar meestal drijven ze, zonder sporen na te laten, voorbij. Of ze regenen zomaar een keer leeg: het regenwater loopt de sloten en riolen in en verdampt dan weer.
  Hij rekent af en gaat terug naar Ilène. Deze staat in het achter­tuintje een sigaret te roken. Ze haalt een klein pakje tevoorschijn: 'Toe, ik heb er nog een over.'
  'Nee, dank je. Ik vind er niets aan. Ik dacht trouwens dat er niet meer aan te komen was, sinds het verboden is?'
  'Dat valt wel mee, hoor. Deze zijn uit Roemenië. Ik bewaar ze in de tuin, naast de composthoop, dan kunnen de snuffel­honden ze niet vinden.'
  'En drank? Hoe is het daarmee? Ik zou wel een slokje lusten, volgens de dokter is dat goed voor mijn hartvaten, al weet ik niet of hij gelijk heeft.'
  'Heb je geld? Whisky is tegen­woordig bijna net zo duur als benzine en net zo moeilijk te krijgen. Als je deze week een keer op een avond langskomt, heb ik wel een adresje voor een flesje wijn. We kunnen samen langsgaan, dan kan ik je introduceren.'
  Ilène's sigaret is pas half opgerookt, maar ze drukt hem uit en stopt het restant in een onopvallend plastic doosje. Ringo volgt haar naar binnen, het mapje met het artikel in zijn hand.
  'Best een interessant knipsel, dat Inge voor me heeft bewaard. Het gaat over een onderzoek naar toekomst­verwachtingen. Wil jij het hebben?'
  'Nee, dank je, ik denk nooit aan de toekomst. Daar word ik depressief van.'
  'Het gaat over wat mensen vroeger over hun toekomst dachten, maar ik neem het stukje graag mee om het nog eens te lezen. Ik ga weer naar huis. Fijn dat ik in het huisje kan zitten. Ik zal iets aan het schilderwerk doen en ik spreek je er nog over. Zal ik vrijdag­avond komen?'
  'Doe maar. Dan hoef ik je niet te bellen. Ik zie je wel komen, Ringo. Ik ben geen vrolijk gezelschap, maar Inge mocht je graag en ik zal mijn dochter Nora vragen of ze af en toe bij je langsgaat om te zien of je iets nodig hebt.'


*
Het meisje komt een paar dagen later op een zonnige namiddag aanfietsen. Ringo zet thee en haalt koekjes uit een kastje. Van het houthakken heeft hij spierpijn gekregen en daarom beweegt hij zich heel behoedzaam langs de aanrecht en de eettafel.
  Ze vraagt: 'Heb je last van reumatiek?'
  'Nee, hoor. Gewoon een beetje stram. Gaat wel weer over. Heb jij veel sport op school?'
  'Nee, alleen verplichte fitness elke ochtend. Stom is dat, maar als je wegblijft of niet meedoet, krijg je extra huiswerk.'
  'Oh, fitness is heel gezond voor jonge mensen, vermoed ik. Zeg, Nora, heeft je moeder plannen met dit huisje?'
  'Ze zal het moeten verkopen, want je mag officieel maar één huis hebben en nu heeft ze ook al oma's huisje in het dorp geërfd. Maar ze mag er een jaar over doen, dus je hoeft je geen zorgen te maken. Dit huisje is meer een vakantie­huisje, je mag er permanent wonen als je een vergunning hebt. Misschien kan mijn moeder het op mijn naam zetten als ik achttien ben. Maar het is een beetje ingewikkeld. Je moet de juiste mensen kennen op het gemeentehuis. Mijn moeder heeft ook geld nodig, dus misschien verkoopt ze allebei de huisjes wel.' 
  'Ik vind dit een prettige plek. Het is rustig en er is een winkel in de buurt. Zou jij hier willen wonen? Als je achttien bent?'
  Het meisje kleurt. Dan glimlacht ze. 'Misschien. Wat heb jij intussen gedaan?'
  'Gewandeld. Gelezen in de boeken die hier staan. Buiten, voor het huisje, de bank geschuurd. Houtgehakt. De kachel laten uitgaan en weer aangemaakt. Nagedacht. Dat soort dingen.'
  'Waarover heb je nagedacht?'
  'Oh, over van alles en nog wat. Ik weet eigenlijk niet of ik wel ergens over wil nadenken. Ik wil op dit moment liever iets met mijn handen doen, geloof ik.'
  'Ik moet je van mijn moeder uitleggen wanneer je papier, glas of afval bij de weg moet zetten en dat je het water moet afsluiten als het 's nachts vriest. Misschien komt er nog nachtvorst. En hoe de douche werkt, want die is elektrisch en daar heb je munten voor nodig.'
  'Ik zal je moeder iets betalen, want als ik hier zit, kan ze het niet verhuren.'
  'Geef maar iets voor de onkosten, want van verhuren zal weinig komen. Niemand gaat meer op vakantie naar zomerhuisjes.'
  'Oh? Nou ja, we leven in een bijzondere tijd. Wist jij dat Inge me een krantenknipsel heeft nagelaten?'
  'Mama zei dat je een mapje hebt meegenomen. Was dat het? Ze wist niet wat erin stond.'
  'Ze wilde het niet weten. Het is ook niet zo interessant misschien. Wil je suiker in je thee?'
  'Een klein beetje. Suiker is duur.'
  'Ja, omdat het niet goed is voor je. Zeg, wil jij het mapje van Inge hebben? Je kunt er vast een werkstuk over maken.'

Ringo pakt het mapje en legt het op tafel. Nora kijkt ernaar en vraagt:
  'Kun jij het niet voor me samenvatten? Dan weet ik sneller of het iets voor school is.'
  Gewillig pakt Ringo het knipsel en spreidt het uit. Hij wijst op het lijstje in het kader:
  'Kijk, dit zijn de dingen die volgens de mensen twintig jaar geleden het dringendst moesten worden opgelost. Dat is toch interessant? Of niet? Hier, op de eerste plaats de onveiligheid. Dan de koopkracht, de sociale voorzieningen, de immi­granten, de klimaat­verandering, de files, de kanker, de vergrijzing...'
  'Ja, stop maar, Ringo. Ik geloof niet dat het iets is voor een werkstuk voor school. Het is te abstract. Op school mogen we alleen schrijven over dingen die relevant zijn.'
  'En wat is dan relevant?'
  'Nou, kleinere dingen. Dingen die we snel kunnen overzien en oplossen.'
  'Oh? Wat zijn dat dan?'
  'Dingen op school. Ruzies. Of je veel huiswerk hebt. Of je schooltas praktisch is. Wat je gaat doen als je van school af bent. Fit blijven. Dans- en muziek­projecten om op internet voor de school te verkopen.'
  'Maar veiligheid is bijvoorbeeld toch ook iets dat jullie bezighoudt? Of het klimaat? Dat treft jullie toch ook?'
  'De school vindt dat we ons alleen moeten verdiepen in wat we kunnen oplossen. Het soort grote vraag­stukken uit dat artikel is veel te vaag.'
  'En als je uitgaat, hoe veilig is dat dan? Als je op straat loopt, voel je je dan veilig? En als je door het bos fietst?'
  Nora kijkt hem vermoeid aan, alsof ze geduld probeert te hebben met een klein kind. 'Er gebeurt hier nooit iets. Wie iets uithaalt, wordt meteen meegenomen voor behandeling. Maar ik heb brood meegekregen, wil je dat hebben? Ik heb ook jam en wat groenten uit ons tuintje.'
  'Dank je, kom er even bij zitten.'

Ringo maakt brood klaar. Het meisje is aan tafel gaan zitten en bekijkt het kranten­knipsel dat daar nog ligt.
  'Dat is oud! Toen was ik nog niet eens geboren! En dat had Inge voor jou bewaard?'
  'Ja. Hoe was het met haar de laatste jaren?'
  'Goed. Ik ging vaak bij haar langs om thee te drinken. Ze wilde alles weten over hoe het op school ging en zo. En ze hielp me met mijn huiswerk.'
  'Heb jij mensen gekend die werden meegenomen voor behandeling?'
  'Nee, ik denk het niet. Mijn moeder zegt dat er vroeger heel veel mensen behandeld moesten worden, maar dat het toezicht nu zo veel beter is, dat het bijna niet meer nodig is. Ze weten eigenlijk altijd wel waar iedereen is en met wie.'
  'Behalve als je je chipkaartje uitzet?'
  Nora bloost. 'Dat kan maar heel af en toe. Als het uitkomt, kun je naar een kamp worden gestuurd. Weet jij nog veel over vroeger?'
  'Wat weet jij zelf over de tijd voordat jij geboren bent? De vorige eeuw bijvoorbeeld?'
  'Alleen wat is vrijgegeven en daarvan weet iedereen dat het maar een klein stukje is van wat er vroeger allemaal is gebeurd.'
  Ringo knikt. 'Vroeger is alleen belangrijk als voorbereiding op wat er nu gebeurt, ja, ik weet het, dat wordt gezegd. En de toekomst is alleen belangrijk omdat ze zal bevestigen wat er nu gebeurt. Maar zijn jij en je vrienden en vriendinnen nooit nieuwsgierig naar hoe het vroeger echt was of naar hoe het over vijfen­twintig of honderd jaar echt zal zijn?'
  'Ik weet het niet. Daar hoor ik nooit iemand over.'
  'Toen ik jonger was, had iedereen het er altijd over dat in de toekomst alles beter zou moeten gaan, dat de grote wereld­problemen zouden worden opgelost en dat iedereen uiteindelijk steeds welvarender en gelukkiger zou worden. Tegenwoordig speelt dat niet meer zo.'
  'Misschien is alles opgelost?'
  'Dat denk ik niet, maar in elk geval zijn er nu manieren om met de problemen om te gaan. Het zal jou niets zeggen, maar vroeger dachten de mensen veel na over hoe het verder moest met de wereld, maar echte oplossingen waren er niet. Daarom is dit kranten­knipsel wel leuk. Het vertelt wat de mensen twintig jaar geleden belangrijke problemen vonden.'
  'Maar wat heb je daar dan aan?'
  'Mag ik je iets vertellen over mijn opa?'
  'Jouw opa? Maar die is toch al lang dood?'
  'Valt wel mee, hoor. Maar hier is je thee, ik zal je iets vertellen en dat zal niet zo lang duren. Je kunt ruim voor etenstijd weer thuis zijn.'
  'Oké, dan.'