lang, of Pim doet voor Trollo niet onder. De kabouter vindt het heerlijk.

Na een tijdje begint het kopje duikelen. De tweelingbroer van Roodjasje doet het een paar keer voor. Dan pakt hij in de lucht de hand van Pim en samen gaan zij het proberen. Het prinsje blijft op een veilige afstand vliegen en kijkt angstig toe.

Door deze kunstenmakerij schiet de tijd lekker op en er komt pas een eind aan, als Wipneus opeens roept: „Ik zie land in de verte. Het zal niet lang meer duren, of wij vliegen boven het sprookjesbos. Laten wij daar een korte tussenlanding maken om ons een beetje op te knappen.

Ik wil straks netjes in Kabouterland aankomen!"

„Dat is goed," antwoorden de twee anderen. De daad wordt bij het woord gevoegd, als zij boven de grote beek vliegen, die in duizend bochten door het sprookjesbos slingert. Aan de oever op een plekje met veel gras wordt geland. Het water is glashelder, maar wel een beetje fris.

Maar dat is voor Wipneus, Pim en Trollo geen bezwaar.

„Hè, daar knap je van op," zegt het prinsje, terwijl hij zich afdroogt. „Nu nog even mijn haren kammen en dan kan ik weer voor de dag komen." „Je bent een prins, of je bent het niet," plaagt Pim. De grappenmaker zorgt er wel voor, dat er op hem ook niets valt aan te merken. Hij weet maar al te goed, dat koning Goedhart overal op let.

Na een minuut of twintig gaat de tocht verder. Nu geen kunsten meer, maar recht op het paleis aan. Het is bijna kwart over vier, als de drie vrienden veilig landen op het groene weitje van pony Peter, die rustig staat te grazen.

„ D e klimophoepels hier niet laten liggen," waarschuwt Trollo, „anders gaat dat beest ervan snoepen." „En dan wordt hij urenlang onzichtbaar," lacht Pim. „Juist, berg ze dus goed op en zorg ervoor, dat niemand eraan kan komen. Als je niet weet, wat je ermee kunt doen, dan is een ongeluk gauw gebeurd."

Koning Goedhart kijkt wel even verbaasd, als de drie reizigers zijn kamer komen binnenstappen. Niemand heeft hem gewaarschuwd. Zelfs schildwacht Spinazie had niet in de gaten, dat de afwezigen samen met malle Trollo in het paleis zijn teruggekeerd. Maar de koning is niet boos, hoor. Hij is veel te blij, dat zijn zoon en zijn vriendje na een spannend avontuur gezond en wel weer thuis zijn.

Het drietal krijgt een stevige hand en moet gaan zitten.

„Door de telefoon heb ik al het een en ander gehoord,"

begint Goedhart. „Jullie dachten een leuk uitstapje te gaan maken, maar dat is wel een beetje anders afgelopen.

Graag wil ik alles precies weten van het begin tot het eind!"

Wipneus, Pim en Trollo hebben geen geheimen voor de koning en om de beurt vertellen zij iets over de reis naar het verre Noordland. De dwerg komt het laatst aan het woord en daar hoort natuurlijk weer een leuk versje bij.

„Ook al hadden wij een avontuur, toch kijken wij niet zuur. Nadat wij onze plicht hadden gedaan, zijn wij naar Roodjasje gegaan. Wipneus en Pim vonden het fijn, om daar als gast te zijn. Ik heb ze veilig thuisgebracht, zoals u van mij had verwacht. Koning, ik hoop, dat u zult begrijpen, dat ik er vlug tussenuit wil knijpen. U had het misschien niet gedacht, maar ik word bij de Trappertjes verwacht!"

De trol zwijgt en kijkt naar de anderen. „Ik kan je niet tegenhouden," zegt Goedhart, „maar wel zou ik het leuk vinden, als je hier vanavond blijft eten. Het blijft lang licht en je kunt daarna nog gemakkelijk vertrekken. De andere kabouters willen nog wel eens kennis met jou maken."

Malle Trollo neemt het voorstel aan en een uurtje later zit hij op een ereplaats naast de koning in de grote eetzaal. Als de maaltijd bijna is afgelopen, geeft minister Feli een pakje aan de kabouterkoning. „Dank je wel,"

zegt deze en meteen klinkt het belletje, dat naast zijn bord staat. Dat betekent stilte, want Goedhart wil iets gaan zeggen.

„Mijn beste Trollo, in aanwezigheid van al mijn onderdanen wil ik je heel hartelijk bedanken voor de hulp, die mijn zoon en Pim van jou hebben gekregen. Ik wens je verder nog een heel fijne reis. Tot slot geef ik jou als beloning dit pakje. Maak het maar eens open en kijk, wat erin zit!"

Een beetje verlegen neemt Trollo het pakje aan en heel voorzichtig haalt hij het papier eraf. Er komt een doosje te voorschijn en wat zit daar in . . .? Een prachtige, nieuwe, rode muts. „Zet 'm eens op! Even kijken, of hij 

past!" wordt er van verschillende kanten uit de zaal geroepen. En ja hoor, de nieuwe muts is precies op maat.

„Hoe kon de koning weten, dat mijn muts was ver-sleten!" roept de gast blij. „Dank voor deze beloning, die ik ontving in uw woning!" Er wordt nog een tijdje gezellig gepraat, maar dan wil Trollo toch beslist opstappen.

Iedereen loopt naar buiten om het vertrek mee te maken.

Wipneus en Pim halen snel hun eigen klimophoepels.

Zij willen hun vriend uitgeleide doen. Na een laatste groet stijgt het drietal op tot grote verbazing van iedereen. Er