Trollo gaat hem aanstonds achterna en in de lucht krijgt deze te horen: „Kalm aan, alsjeblieft. Als je zo doorgaat, komen er stukken. Probeer heel langzaam te dalen."

Pim is wel een beetje geschrokken en als hij even later weer veilig op de grond staat, is hij wat bleek om zijn neus. De kabouter krijgt van Trollo een stevig standje en dat is maar goed ook. Voorzichtigheid kan nooit geen kwaad.

Nog heel wat keertjes wordt er opgestegen, naar links en rechts gedraaid en dan weer gedaald. Het gaat heerlijk en de twee vrienden zijn maar wat blij met hun tovergordel van klimop.

Wat Wipneus en Pim niet hebben opgemerkt, is, dat koning Goedhart al heel gauw in de gaten had, wat zijn zoon en zijn vriendje aan het uitspoken waren. Daar wil de vorst meer van weten en daarom loopt hij ook naar het weitje van de pony.

„ Z o , zo, wat is hier allemaal te doen?" wil Goedhart weten. „Zijn jullie weer eens nieuwe streken aan het uithalen?" „Helemaal niet, vader," antwoordt Wipneus meteen. „Onze gast heeft voor ons een trollengordel gemaakt en nu zijn wij aan het oefenen."

„Heer koning, ik houd het zaakje goed in de gaten,"

verzekert Trollo. „Ik heb deze kransen voor Wipneus en Pim gemaakt als teken van dankbaarheid voor uw gast-vrijheid. Wilt u misschien ook zo'n gordel hebben? Dat is voor mij een kleine moeite!"

„Nee, nee, dank je wel," zegt de koning en hij maakt een afwerend gebaar. „Ik geloof, dat ik voor zoiets wel een beetje te oud ben." „Kom, kom, niet zo somber,"

lacht Trollo. „Niemand is ooit te oud om iets te leren."

Maar Goedhart is wijs en verstandig genoeg om zich niet te laten overhalen.

Er wordt nog een tijdje gepraat en dan stelt de trol voor om samen met zijn vrienden uit Kabouterland een reisje te gaan maken. „Ik wil hun graag een stukje van mijn land laten zien," legt hij uit. „ Z o u u daarvoor uw toe-stemming willen geven . . .?"

Nu moet je Wipneus en Pim eens zien! Het tweetal zegt niets, maar hun ogen spreken een heel duidelijke taal. De vrienden doen niets liever dan reisjes maken. Met grote spanning wachten zij op het antwoord van koning Goedhart, die — zo te zien — heel diep nadenkt.

Eindelijk komt het antwoord. „Nou, ik wil niemand teleurstellen. Als jullie heel voorzichtig bent en onderweg geen domme dingen doet, mag je een tijdje op stap gaan. Wel sta ik erop, dat onze gast mijn zoon en zijn vriendje weer veilig thuisbrengt. Ik zeg maar zo: samen uit, samen thuis!"

„Hoera! Hoera! Fijn op reis met Trollo!" roepen de twee kabouters, en zij beginnen te springen en te dansen.

„Kom, wij gaan ons meteen klaarmaken; dan kunnen wij vlug vertrekken. Moeten wij misschien nog iets bijzonders meenemen?"

„Nee, dat is niet nodig," verzekert Trollo. „Het is volop zomer en van de kou zullen wij weinig last hebben. En mochten wij misschien toch in een regenbui terecht-komen, dan weet ik plekjes genoeg, waar wij veilig kunnen schuilen."

Wipneus en Pim hollen naar binnen om hun rugzakken te pakken. Die gaan altijd mee op reis. Daar zit zo van alles in, wat best eens van pas zou kunnen komen. Pim loopt natuurlijk even langs de keuken, want de dikkerd moet onderweg zo af en toe iets te eten hebben. Ook zorgt hij ervoor, dat Wipneus en Trollo niets te kort zullen komen.

Schildwacht Spinazie en kabouter Langspeelplaat hebben de kabouters door het paleis zien hollen en zij kunnen hun nieuwsgierigheid niet bedwingen. Al heel gauw staat dit tweetal ook in het weitje, waar de koning nog altijd druk met zijn gast uit het hoge noorden staat te praten.

Daar komen Wipneus en Pim weer uit het paleis. Zij zijn reisvaardig. Natuurlijk moet Pim Spinazie weer even plagen. „Je zult mijn lieve gezicht een poosje moeten missen, geachte schildwacht. Ik hoop niet, dat je gaat huilen, maar Wipneus en ik gaan met Trollo een tijdje op stap!" De schildwacht bromt een paar onverstaanbare woorden terug. Tegen Pim kan hij toch niet op.

„Zijn wij klaar? Dan vertrekken wij maar!" grapt Trollo. „Rom, bom, bom! Hoepeltje om!" Nog even een stevige hand en een laatste goede raad van koning Goedhart en dan gaat het drietal langzaam omhoog.

Langspeelplaat en Spinazie kijken hun ogen uit, want zij 

hadden nog niet eerder de mooie klimop-hoepels gezien.

„Wat zij tegenwoordig al niet uitvinden," zegt de schildwacht. „Toen ik nog jong was, konden wij gaan lopen, als wij ergens heen moesten." Langspeelplaat is het roerend met Spinazie eens. De wijze Goedhart lacht om het gepraat van die twee en zegt: „Onderzoek alles en behoud het goede!"

Ondertussen zijn de drie reizigers al een heel eind gestegen en zij worden kleiner en kleiner. Maar je kunt goed zien, dat zij blijven zwaaien naar de thuisblijvers in het kabouterpaleis.

Zoals afgesproken zal de tocht in noordelijke richting gaan. Het is heerlijk zomerweer en er is bijna geen wind.