En nu de tweede vraag: wat is een nis? Wel, dat is een
onvriendelijk, kabouterachtig mannetje, dat graag in de stallen van
de boerderijen rondspookt en daar allerlei kattekwaad uithaalt. De
mensen in Noordland zijn heel bang voor een nis."
Trollo zwijgt en kijkt de kring eens rond. Kabouter Klodder steekt een vinger op. Hij wil iets vragen. „Zeg het maar; ik sta voor je klaar," rijmt de vrolijke bezoeker.
„Je vertelde zojuist, dat trollen heel groot zijn.
Waarom ben jij dan zo klein? Of ben je soms een nis?"
wil Klodder weten.
„Die vraag had ik verwacht, goede vriend. Nou, het geheim is, dat ik de helft van een tweeling ben. Bij ons ben je dan ook half zo groot. Mijn tweelingbroer heet Roodjasje. Ik heb hem nog gevraagd, of hij mee op reis wilde gaan, maar hij had geen zin."
Er worden nog een aantal vragen gesteld en overal weet Trollo een antwoord op. Soms is dat heel grappig en er wordt in de grote zaal dan heel hard gelachen.
De avond vliegt om en later dan anders zegt koning Goedhart, dat het welletjes is geweest. „Morgen kunnen wij verder praten; nu is het bedtijd. Welterusten allemaal!"
Een kwartiertje later is de rust teruggekeerd in het grote paleis. Iedereen is naar bed. Wat zal de dag van morgen brengen . . .?
Onder het ontbijt van de volgende dag merken de
kabouters, dat Trollo een geweldige eter is. Tjonge, tjonge, dat dwergje weet van geen ophouden. „Hap, hap, hap! Nog vlug een bordje pap!" roept de gast, terwijl hij zichzelf voor de vierde keer bedient. „Daarna nog een broodje met worst en tot slot een appeltje voor de dorst.
Een ontbijt vinden wij fijn en dat mag er in ons land dan ook zijn!"
Het prinsje en zijn vriendje mogen Trollo gezelschap houden en dat willen die twee maar wat graag. Vooral de