Wipneus geeft keurig netjes een hand en zegt: „Goede morgen, meneer
Roodjasje. Ik ben blij kennis met u te maken." Pim moet natuurlijk
weer een grapje uithalen en nadat ook hij een hand heeft gegeven,
vraagt hij lachend: „Meneer Roodjasje, bent u soms familie van
juffrouw Roodkapje?"
„Nee Pim, ik moet je teleurstellen," krijgt de kabouter als antwoord. „Ik heb dikwijls over haar gehoord. Het moet een heel aardig meisje zijn, dat niet bang is uit-gevallen.
Maar nu wat anders. Ik meende, dat mijn broer Trollo op wereldreis was en nu staat hij ineens voor mij in gezelschap van twee kabouters. Ra, ra, hoe kan dat? Daar wil ik meer van weten."
„Ik zal graag uitleg geven," verzekert Pim. „Misschien kan dan ondertussen Wipneus naar Kabouterland opbellen? Zijn vader, koning Goedhart, moet beslist ongerust zijn, omdat wij zo lang wegblijven. Maar ja, daar kunnen wij ook niets aan doen."
„Natuurlijk mag prins Wipneus even opbellen.'' zegt de baas van het hotel. Kom maar mee, dan zal ik je helpen en de verbinding aanvragen." Het tweetal gaat naar binnen en Roodjasje begint aan het toestel te draaien en enkele draden te verbinden. Kort daarna hoort Wipneus hem spreken in een vreemde taal. Nog geen twee minuten later klinkt er een bel. „Je kunt je gang gaan," zegt hij zachtjes. „Er is verbinding met Kabouterland."