27

Ruïnes van Xitaclán

Woensdag, 1.31 uur

Toen Mulder zijn schamele dekking had bereikt, zwaaide en hikte de grond niet meer onder zijn voeten. Een paar sluipschutters schoten in het wilde weg op hem, maar de meesten leken zich vooral zorgen om hun eigen veiligheid te maken. Nu de geweersalvo's even zwegen, profi­teerde hij van de verbijsterde dadenloosheid rond de ruïnes door verder te rennen en bij de rand van de enorme piramide beschutting te zoeken. Hij vond het vreselijk dat hij Scully als gevangene van - of misschien 'onder bescherming van' - majoor Jakes en zijn commando-eenheid moest achterlaten. Maar zij had tegen hem gezegd dat hij door moest lopen, weg moest rennen. Haar laatste woorden waren dwars door de vulkanische trillingen heen gebroken en hadden hem in vrijheid gesteld alsof zijn boeien plotseling verbroken waren. Als hij het mysterie kon oplossen en de antwoorden kon vinden die zowel Barreio's guerrilla­strijders als de Amerikaanse soldaten wilden hebben, kreeg hij Scully daarmee misschien vrij.

Nu rende hij gewoon door, ten goede of ten kwade. Hij wist dat hij alleen - en ongewapend, want Jakes had hem zijn pistool afgepakt - weinig kon uitrichten tegen twee elkaar bestrijdende militaire machten. Mulder hoopte het probleem vanuit een andere hoek te kunnen benade­ren en op die manier met een onverwachte oplossing te komen. Hij moest het geheim van de grote piramide van Xitaclán oplossen. Wat had Cassandra Rubicon daar gevonden?

Bij de korte eruptie en de trillingen waren geen stromen lava en as ont­staan, maar toen Mulder naar de steile rand van de offerput strompelde, bleef hij daar plotseling staan en staarde hij daar vol ontzag omlaag. Ergens diep in de kelders van de Aarde was de grond gebarsten, waarbij de bodem van de offerput het begeven had. Het kalksteengat had zijn inhoud in een smeulende krocht van vulkanische hitte laten vallen - al het koude, stille water van de cenote waarin de verdronken lijken van

Cassandra Rubicons expeditie en dat van de mishandelde oude archeo­loog hadden gedreven. Al rennend had Mulder de paddestoelwolk van stinkende stoom naar de hemel zien oprijzen alsof er een ketel ontplof­te ...

Nu was het gat leeg als een droge, wijdopen mond. De kalkstenen wan­den dropen en knisperden, en waren nog steeds glibberig en geribbeld. Nog steeds kringelde stoom omhoog met de zure, bijtende stank van vulkanische gassen.

Mulder keek in de gapende cenote, een put naar de hel zoals de legen­darische ingang naar Hades uit de Griekse mythologie. Diep beneden zag hij een vage gloed. Dat wazige licht was anders dan licht van een vuur, anders dan de smeulende gloed van vulkanische hitte. Deze gloed was eerder een kille glans, kloppend en pulserend als een baken dat woordeloos in een bodemloze schacht riep.

Scully had hem verteld dat ze tijdens haar duikexpeditie, maar ver be­neden het niveau waar ze de lijken van het onderzoeksteam had ont­dekt, precies zo'n onthutsende gloed had gezien, net of het in de verte hitte bliksemde. Ze had gespeculeerd dat dat lichtgevende algen waren die nooit zonlicht hadden gezien. Mulder staarde naar de zwakke gloed, sloeg het flikkerende licht gade en moest de wetenschappelijke verkla­ring van zijn partner afwijzen. De glinstering nam toe en af, maar veel te regelmatig, veel te ordelijk. Het was een patroon ... een soort signaal. Hij dacht aan de uitspraak van de majoor dat de ruïnes van Xitaclán een geheimzinnig gecodeerd signaal uitzonden, waarvan het Amerikaanse leger de code kennelijk niet kon breken ... Maar als die uitzending nu eens helemaal niet gecodeerd was maar plaatsvond in een taal die majoor Jakes gewoon niet begreep en geen mens ooit geleerd had? Vladimir Rubicon had Mulder mild berispt om zijn fantasierijke inter­pretatie van de reliëfs op de top van de piramide ... om zijn uitleg dat de wijze god Kukulkán een ruimtewezen was dat bij de dageraad van de menselijke beschaving in een zilveren schip dat vuur uitbraakte, naar de Aarde was gekomen. Maar nu Mulder die griezelige gloed diep in de leeggelopen cenote zag, wist hij zeker dat dit een soort sos-baken was. Mulder zag de wirwar van touwen die nog steeds aan de knoestige bomen hingen. Ze bungelden langs de steile, gebogen wanden van de kalksteenput omlaag. Dankzij de uitsteeksels, houvasten en schuine richels plus de steun van de oude touwen kon hij de afdaling wel aan. Waarschijnlijk.

De gloed riep hem. Hij moest omlaag. Daaraan was geen twijfel mogelijk. Hij greep de touwen, die nat en warm en glibberig aanvoelden. In de schadelijke dampen die kokend heet uit de offerput waren gekomen, moesten ze gestoomd zijn als groenten - maar kennelijk waren ze onbe­schadigd. Ze hielden zijn gewicht wel... hoopte hij. Hij gaf er een ruk aan, trok de knopen boven stevig strak, liet zich rug­gelings over de rand zakken en zocht met de hakken van zijn schoenen houvast in het vochtige kalksteen. Hij vond, zoals verwacht, genoeg uitsteeksels en steun om hem bij zijn afdaling te helpen - maar die leek onmogelijk diep.

Mulder spande zijn armspieren extra in, en naarmate zijn zelfvertrou­wen groeide, klom hij sneller omlaag. Hij had het grove touw stevig vast, maar gebruikte het vaak alleen als steun, niet om er echt aan te hangen, en zo werkte hij zich van de ene ribbel naar de andere. Hij werd een beetje duizelig van de vuile stank die sissend uit de diepte kwam als de kwalijke adem van een draak. Hij kon zich niet voorstellen hoe diep de kalksteenput eigenlijk was. Gelukkig kwam de wenkende gloed niet uit de allerdiepste diepten, maar van halverwege. Boven hem klonk opnieuw messcherp knetterend geweervuur. Mulder verstijfde en maakte zich in het donker onder een overhangend stuk wand klein. De knallen weerkaatsten in de holle ruimte van de cenote, maar hij besefte dat niemand hem doelbewust beschoten had. Het ge­vecht was weer begonnen - de verborgen aanvallers waren na de hevige trilling van hun angst en verwarring bekomen.

'Ik kan maar beter opschieten,' mompelde hij. Hij was niet van plan zich door iets platvloers als een kleine Midden-Amerikaanse revolutie te laten afleiden van wat hij wilde weten.

Mulder liet zich weer een richel lager zakken. De kleur van het kalk­steen veranderde van vaalwit in een donkerder, bruinere tint met slij­merige vlekken. Hij was nu onder het niveau tot waar vroeger het water had gestaan.

Een nieuw schot jankte ver boven zijn hoofd voorbij en hij hoorde dunne stemmen roepen in het Spaans of in het kelige mayaderivaat dat de plaatselijke indianen hadden gesproken. Hij vroeg zich af of Fernando Aguilar en zijn inheemse helpers waren teruggekomen en per ongeluk tussen de strijdende partijen waren geraakt... Maar misschien speelde Aguilar wel onder één hoedje met Barreio en zijn Liberation Quintana Roo-beweging.

Hij en Scully hadden nu een nieuw stel verdachten. Natuurlijk konden Barreio's gewelddadige rebellen best besloten hebben tot de moord op een team van Amerikaanse archeologen die hun nationale kunstschat­ten aan het ontwijden waren. De prijs van de revolutie. Maar... als Mulder gelijk had met zijn vermoedens over de fantastische

oorsprong van de oude mayastad, dan behoorden de kunstvoorwerpen uit Xitaclán aan geen enkele natie ter wereld.

Het had hem altijd dwarsgezeten. Waarom hadden de maya's deze welige, afgelegen plek maar ook zoveel andere grote steden verlaten? En waarom hadden ze Xitaclán uitgerekend hier gebouwd, ver uit de buurt van handelsroutes, wegen of rivieren? Wat had de geboorte van dat grootse rijk bewerkstelligd? Waarom kregen de maya's zoveel belangstelling voor astronomie, kalendercycli en planetenbanen? De maya's waren geobsedeerd geweest door de tijd, de sterren en de baan van de Aarde rond de zon. Ze hadden het verloop van de dagen en maanden even nauwkeurig bijgehouden als een kind dat in de maanden voor zijn verjaardag op de kalender de dagen wegstreept. Hij had het gevoel dat de antwoorden daar beneden in het licht lagen. Onder het vroegere wateroppervlak werden de ribbels en uitsteeksels van de cenote dikker, knobbeliger en minder verweerd. Hij klom door en zijn hart ging van brandende nieuwsgierigheid steeds sneller kloppen. Toen kwam hij aan het einde van het touw.

Mulder keek naar het rafelige uiteinde van de lange, bengelende tou­wen die langs de wand van de cenote helemaal tot aan de rand liepen. Hij kon niet anders doen dan zonder hulp verdergaan. De gloed om hem heen werd helderder, killer. Hij zweette van de dikke, vulkanische hitte, de achtergebleven stoom, de sauna van dampen in de lege offerput om hem heen. Maar het licht werd blauwwit en koud en pulseerde door het omringende steen. De wanden leken nauwelijks sterk genoeg om alle vrijkomende energie te bevatten. Hij hoefde nog maar een klein stukje. Zijn vingers omklemden glibbe­rige houvasten en dikke uitsteeksels van kalksteen. Hijgend bereikte hij een brede richel, een ronde opening ... en zag toen een gladde rechthoek van metaal.

Opnieuw klonken schoten door de nacht, maar Mulder hoorde ze niet. De legering van het kozijn was aangekoekt en verweerd, maar na zijn eeuwenlange onderdompeling in het water van de cenote nog opmerke­lijk schoon. De vorm en het uiterlijk van het portaal waren onmisken­baar, en Mulder stak met bevende vingers zijn hand uit om het aan te raken.

De opening die hij zag, was duidelijk een soort deur. De deur van een schip.