17

Ruïnes van Xitaclán 

Zondag, 20.17 uur

Een paar uur na de bizarre vulkanische bevingen was de grond weer betrekkelijk rustig geworden. De schadelijke zwavelstank was weg en door de koppige geur van het oerwoud vervangen: het parfum van bloe­men, de kruidigheid van humus en de knetterende hars van droge tak­ken die in hun kampvuur verteerd werden.

Fernando Victorio Aguilar liep glimlachend naar hen toe. Er bengelde een losse tas aan zijn zij. 'In plaats van uw Amerikaanse automatiek- voedsel heb ik een maaltijd ontrukt aan de armen van het woud.' Hij stak een hand in de tas, haalde er een handvol dikke, grijsgroen ge­vlekte paddestoelen uit en veegde draadjes mos en stukjes bladeren van de hoeden. 'Om te beginnen gaan we deze roosteren. Heerlijke padde­stoelen, nietwaar? Als ze gaar zijn, smaken ze naar noten.' Mulders maag knorde, maar Scully verschoof onbehaaglijk op haar plaats. 'Kun je die veilig eten?'

Aguilar knikte overtuigd. 'Het zijn plaatselijke lekkernijen en ze worden in veel traditionele mayagerechten gebruikt.'

Rubicon stak zijn hand uit, pakte een van de paddestoelen aan en hield hem dicht bij het licht van het vuur. Met zijn verraste blauwe ogen knipperend, haalde hij zijn leesbril te voorschijn en zette hij hem op zijn neus, die glad was van het zweet. 'Ja, die heb ik wel eens gegeten,' zei hij. 'Heerlijk.' Hij stak de paddestoel op een takje dat naast het vuur lag, en hield hem in de vlammen om hem als een marshmallow op het kampvuur te roosteren.

'In ieder geval geeft hij ons geen larven te eten,' zei Mulder. Andere in­secten vlogen in zwermen rond het vuur.

'Ja, larven!' zei Aguilar, die van verrassing in zijn handen klapte. 'Ik kan larven zoeken - er zijn zoveel lekkere soorten! En als u een echt feestmaal wilt, kan ik wel een aap voor ons schieten.' 'Nee, dank u,' zei Scully. 

'We hebben vanavond een iets ander diner dan gisteren,' zei Mulder. Het duister omringde hen als een drukkende deken. Het knetterende kampvuur stond als een eiland van warm licht in het midden van het Xitaclán-plein. In andere omstandigheden had Mulder misschien voor­gesteld om iets á la 'Een potje met vet' te zingen. Maar niet hier, niet nu. Vleermuizen vlogen in het rond. Ze doken stil door de lucht, want hun hoge getjirp lag boven de menselijke gehoorgrens, maar Mulder voelde hun geluiden in de vullingen van zijn tanden. Grote nachtmotten be­schreven als lichte spatten in het donker gracieuze spiralen. Verderop in het oerwoud zagen ze de ogen van roofdieren flikkeren van weerkaatst licht.

Scully trok een van de paddestoelen van haar stok, hield hem dampend vast, bekeek hem en stopte hem in haar mond. Ze kauwde en wilde net iets over de smaak zeggen, toen plotseling vlak voor haar gezicht een vleermuis omlaag dook en een van de grote motten meenam. De vleer­muis zwierde weg voordat ze iets anders kon doen dan geschrokken terugdeinzen.

Toen Mulder iets zei over de indianen die voor de rommelende uitbar­sting waren gevlucht en nu weigerden om dichter bij de ruïnes te komen, snoof Aguilar. 'Het zijn bijgelovige lafbekken,' zei hij. 'Ze heb­ben veel meer eerbied voor hun godsdienst dan voor hun gezonde ver­stand. Volgens hen huizen hier nog steeds de geesten van hun voor­vaderen, die hier geofferd zijn om de goden gunstig te stemmen, om van die oude goden zelf nog maar te zwijgen.'

Rubicon staarde in de schaduwen en luisterde naar de zoemende insec­ten, de symfonie van nachtvogels, de dans van roofdier en prooi. Zijn smalle gezicht stond gekweld en bezorgd. Mulder wist dat de oude archeoloog zich zijn dochter voorstelde - verdwaald, helemaal alleen in het diepe oerwoud vol loerende jaguars en gifslangen ... of moordzuch­tige schatgravers.

Mulder spitste zijn oren toen hij in de bomen iets groots hoorde be­wegen en de dikke varens heen en weer zag zwaaien. Een onzichtbaar wezen sloop buiten de grens van het licht door het kreupelhout. De an­deren merkten niets ongewoons.

'Er is de laatste eeuw niet veel veranderd,' mompelde Rubicon diep in gedachten. 'Als ik denk aan Cassandra en haar team, die hier aan het graven waren, dan denk ik onwillekeurig ook aan een paar van de eer­ste amateur-archeologen in deze streek. Zij leden ontberingen die ons waarschijnlijk bespaard blijven.'

Rubicon zette de leesbril op zijn neus. Tijd voor een verhaaltje, dacht Mulder.

'Twee van de eerste blanken die de mayaruïnes onderzochten, waren Stephens en Catherwood. Ze waren ervaren reizigers, die zich door elke woestenij een weg konden banen. Ze hadden wat obscure boeken ge­lezen over grote, in het regenwoud begraven steden, eh ... "in droef ver­val en door geen voet betreden" stond er volgens mij letterlijk ... ik heb hun reisdagboeken gelezen. Stephens en Catherwood trokken in 1839 de regenwouden van Honduras in. Na een paar dagen door het oerwoud sjokken, bereikten ze de ruïnes van Copán, waar ze ingestorte gebou­wen en met lianen of bomen overwoekerde trappen vonden. Stephens en Catherwood wisten niets over de mayageschiedenis, en toen ze de plaatselijke indianen vroegen wie die ruïnes gebouwd hadden, haalden deze alleen hun schouders op. De twee heren maakten nog diverse an­dere reizen naar Midden-Amerika en bezochten tientallen vervallen ste­den. Samen publiceerden ze uitstekend verkopende verslagen van hun avonturen - Stephens met zijn welsprekende journaals en Catherwood met zijn mooie illustraties. Hun boeken wekten een geweldige belang­stelling voor de archeologie, eh ... ten goede of ten kwade. Maar ze had­den het niet makkelijk, vooral Catherwood niet. Hij leek wel onder een vervloeking te zuchten. Hij kreeg malaria, en die koorts kwam steeds terug. Hij werd mank door gezwollen en ontstoken insectenbeten. Zijn linkerarm raakte bijna verlamd. Hij moest door indianen op de schouders gedragen worden, want hij kon niet meer lopen. Maar hij her­stelde en kwam weer thuis om in New York zijn schilderijen te laten zien. Toen brak brand uit en werd een van hun grootste tentoonstel­lingen verwoest - zowel Catherwoods schilderijen als de spectaculaire kunstvoorwerpen die ze uit de mayasteden hadden meegenomen.' Scully schudde haar hoofd. 'Wat een verlies.'

Rubicon staarde in het kampvuur. 'Toen Catherwood jaren later een keer op de terugweg naar de Verenigde Staten was, verdronk hij op zee toen zijn schip een aanvaring kreeg. Pech of een maya vloek - dat hangt van je geloof af.'

Aguilar zat in zijn eentje op zijn hurken en kauwde op iets dat blijkbaar buitengewoon knapperig was. Mulder ving een glimp op van spartelen­de zwarte poten toen de gids een volgend hapje in zijn mond stak. 'Een goed verhaal, señor,' zei Aguilar met zijn mond vol. 'Maar de vloek was niet sterk genoeg om de stroom blanke avonturiers zoals uzelf tegen te houden hè?' 'Of zoals mijn dochter,' zei Rubicon.

Scully stond op, rekte zich uit en veegde haar benen af. 'Nou, we moe­ten maar eens naar bed gaan en wat zien te slapen,' zei ze. 'Straks gaat u nog spookverhalen vertellen om ons aan het griezelen te krijgen.'

'Goed idee,' zei Rubicon. 'We staan morgenochtend natuurlijk vroeg op voor een grondig onderzoek naar sporen van mijn dochter.' Mulder zei droog: 'Het verhaal over de tieners die op het Liefdeslaantje stonden te vrijen, zal ik dus voor een andere avond moeten bewaren.'

Mulder werd midden in de nacht wakker van ritselende kruipgeluiden. Dichtbij, veel te dichtbij. Hij knipperde met zijn ogen, ging zitten en luisterde aandachtig.

Hij had beslist iets buiten over het plein horen lopen ... misschien een groot, loerend roofdier dat een makkelijke prooi zocht. De dunne stof van de tent leek een zwakke wand die nauwelijks bescherming bood. Hij boog zich voorzichtig voorover, trok de flappen van het muskieten­gaas opzij en stak zijn hand uit om de tent open te maken. Hij streek per ongeluk ritselend langs het tentzeil en verstijfde, luisterde aan­dachtig, maar hoorde buiten geen geluid meer.

Hij stelde zich een groot, vleesetend monster uit het oerwoud voor, een bewoner van de prehistorie die in de tijd verdwaald was. Het beest snuffelde en keek in de richting van het geluid dat hij gemaakt had. Mulder slikte, maakte langzaam de tentflap open en stak zijn hoofd in de open nachtlucht buiten.

Als een halfdicht oog kwam net een heldere, bijna volle maan op. Een bleek, waterig licht viel over de boomtoppen terwijl dikke wolken langs de hemel scheerden.

De tenten stonden naast een van de verweerde stéles waaromheen zich als een kwaadaardige beschermer een gevederde slang kronkelde. De hoge zuil stond iets scheef en zijn schaduw viel onscherp en weinig duidelijk op de golvende stenen van het plein.

De rij skeletdunne bomen en het verwarde duister van het oerwoud leken stil en zwijgzaam. Op dit uur, in het holst van de nacht, wachtten zélfs nachtdieren loerend.

Mulder hoorde het geritsel opnieuw. Het was een ratelende snauw. Hij speurde het donker af en probeerde de herkomst ervan te ontdek­ken, maar zag niets - wel schaduwen maar geen beweging. Hij wachtte ondiep ademend en met volledig geconcentreerde aandacht. Net toen Mulder zich eindelijk had neergelegd bij de gedachte dat hij alleen zijn eigen, overactieve verbeeldingskracht had gehoord, ving hij een kronkelende flits op. Aan de rand van het oerwoud bewoog iets. Hij draaide zich om en probeerde het in het onzekere licht goed te zien. Tussen hoge, verwarde boomtakken en bungelende lianen zag hij een reusachtig, slangachtig lichaam kronkelen. Het baande zich glibberend en ongelooflijk steels een weg door het kreupelhout.

Hij hijgde - en toen keek het beest hem aan. In een flits zag hij vlam­mende ogen, de glans van onmogelijk lange schubben - geveerde schubben die elkaar overlapten als spiegeltjes op een jurk. Ze weerkaat­sten een oogverblindende reeks beelden van de maan. Toen verdween het beest met een plotselinge ruk van zijn soepele lichaam in de middernachtelijke schaduwen. Mulder zag er geen spoor meer van, hoewel hij nog vele minuten wachtte. Eén keer meende hij diep in het oerwoud een tak te horen kraken - maar dat kon door van alles veroorzaakt zijn.

Uiteindelijk ging hij weer naar bed. Hij kroop de tent in en liet de hele gebeurtenis nog eens de revue passeren. Hij wilde gewoon begrijpen wat hij gezien had - als hij iets gezien had. Het duurde heel lang voordat hij de slaap kon vatten.