21

Ruïnes van Xitaclán 

Dinsdag, 7.04 uur

Na alweer een bezwete nacht vol stekende insecten en onverklaarbare geluiden werd Scully wakker. Ze lag op haar bedrol en probeerde te besluiten of ze nog een paar minuten zou blijven liggen dan wel zou opstaan om de dag onder ogen te zien.

In het licht dat gefilterd door haar tent viel, inspecteerde ze de sor­tering jeukende, rode insectenbeten, zwellingen en huiduitslag van die dag. Ze haalde een tube uit haar kleine etui en wreef wat zalf op de ergste plekken. Toen kroop ze naar de flap en stak ze haar hoofd in het heiige ochtendlicht naar buiten.

Het kamp lag stil te broeden alsof het zijn adem inhield. Het kampvuur was in zijn cirkel van stenen tot koude, grijswitte as uitgebrand. Ze stond op, hoorde Mulder in zijn tent ritselen, maar bleef staan toen haar blik op Vladimir Rubicons tent viel.

Die was 's nachts ingestort, in elkaar gevallen ... alsof een reuzenbeest hem had vertrapt.

Ze keek onbehaaglijk rond en legde een hand boven haar ogen tegen de schuin invallende ochtendzon. In de heiige nevel, die slierterig in het rond hing, kreeg alles zachte contouren. Ze zag geen spoor van de oude archeoloog, noch van Fernando Victorio Aguilar, noch van een van de indiaanse helpers.

'Hallo, meneer Rubicon?' riep ze. Ze wachtte op antwoord en riep toen opnieuw.

Mulder kroop uit zijn tent en rekte zich uit.

'Volgens mij is meneer Rubicon weg,' zei Scully. 'Moet je kijken, er is

iets met zijn tent gebeurd. Heb jij vannacht iets gehoord?'

Mulder werd direct ongerust. 'Misschien is hij wel zijn dochter gaan

zoeken en wilde hij een voorsprong hebben op ons.'

Scully zette haar handen weer tegen haar mond en riep: 'Meneer

Rubicon!'

In het oerwoud krijsten geschrokken vogels van woede. Aan de rand van het bos hoorden Scully en Mulder takken kraken. Ze draaiden zich allebei om, ongerust over wat uit de zwaaiende varens te voorschijn kon komen.

Fernando Aguilar leidde een groep indiaanse helpers. Ze grijnsden alle­maal en waren dik tevreden met zichzelf. Een dode jaguar hing aan een dikke tak tussen hen in. Net of ze uit een oude tekenfilm over jagers op groot wild waren gestapt.

'Kijk eens wat we gevangen hebben!' zei Aguilar. 'Dit beest sloop van­nacht rond het kamp, maar onze vrienden hebben hem met pijl en boog neergeschoten. Jaguarhuiden zijn heel waardevol.' Aguilar trok zijn wenkbrauwen op. 'Het is maar goed dat hij niet genoeg honger had om ons aan te vallen?'

'Misschien had hij dat wel,' zei Mulder. 'We kunnen meneer Rubicon niet vinden.' Hij wees naar de ingestorte tent.

'Weet u zeker dat hij niet op onderzoek uit is?' vroeg Aguilar. 'Ik ben sinds zonsopgang bij mijn vrienden geweest.'

'Meneer Rubicon kan best een van de andere gebouwen aan het be­kijken zijn die we gisteren niet gezien hebben,' gaf Scully toe, 'maar hij antwoordt niet als ik roep.'

'Dan moeten we hem zoeken, señorita,' zei Aguilar. 'Maar natuurlijk is alles goed met hem. De jaguar is immers al dood!' De autochtonen hielden triomfantelijk hun tak omhoog. Daar bengelde de kat met tientallen bloederige pijlwonden.

Aguilar hield zijn aandacht op de dode jaguar gericht. 'Met het villen en schoonmaken van dit beest zijn we nog wel even bezig,' zei hij. 'Gaat u meneer Rubicon maar vast zoeken.' 'Ga mee, Mulder,' zei Scully.

Mulder knikte bezorgd. 'Ik kan het onze brave geleerde niet kwalijk nemen als hij geen moment wil verliezen. Laten we ons splitsen,' zei hij, 'en alles snel uitkammen tot we hem vinden. Ik ga de grote piramide in. Ik weet dat Rubicon daar wilde rondneuzen.'

'Oké. Ik klim naar de bovenste tempel en kijk nog eens rond. Misschien zie ik hem wel vandaaraf.'

Achter hen, voor een paar stéles van gevederde slangen - Scully vroeg zich af of de jagers die plek om godsdienstige redenen hadden uitge­zocht - haalden de plaatselijke arbeiders hun obsidiaanmessen te voor­schijn, terwijl Aguilar een kwaadaardig uitziend jachtmes pakte. Samen bogen ze zich voorover en begonnen ze de dode kat te stropen. Scully beklom de steile treden met schrifttekens aan de zijkant van de piramide. Na alle inspanningen van de laatste paar dagen deden haar armen en benen pijn, maar ze klom een voor een de smalle, afbrokke­lende treden op, waarbij ze zich vooroverboog en met haar handen steun zocht alsof ze een rotswand beklom. Ze vroeg zich af hoe elegant de priesters met hun zware gewaden de trap beklommen hadden als ze in de bovenste tempel hun oude rituelen gingen uitvoeren. Toen zouden zich aan de voet van de piramide mensen verzameld heb­ben - zingend, met hertengeweien op trommen van schildpadpantsers slaand, in mooie, kleurige kleding met veren van tropische vogels en uitgesneden jaden sieraden. Toen ze de zuilen van de tempel op de top van de ziggoerat bereikte, zag Scully waar de koninklijke toeschouwers het bloedvergieten konden gadeslaan of er misschien aan deelnamen. Vanwege de steilte van de piramide kon het publiek beneden de details niet zien - alleen het bloed, de opgeheven handen, het doden ... Ze schudde haar hoofd om beter te kunnen zien en herinnerde zich wat dr. Rubicon mompelde toen hij hier vol ontzag over Xitaclán uitkeek. Het verleden is hier sterk aanwezig.

Scully legde haar hand boven haar ogen. 'Meneer Rubicon!' riep ze. Haar stem klonk hier als de incantatie van een mayapriester die de goden aanriep. Ze keek naar de basreliëfs om zich heen, de gestileerde afbeeldingen van Kukulkán, de tekeningen en onbegrijpelijke diagram­men die - naar Mulder volhield - blauwdrukken van oude ruimtesche­pen waren.

'Meneer Rubicon!' herhaalde ze. Ze speurde nog steeds het omringende oerwoud af. Beneden op het plein zag ze een rode vlek. Daar waren Aguilar en de indianen de jaguar aan het villen. Drie van de pezige mannen droegen het gestroopte, druipende karkas het oerwoud in. Scully vroeg zich af of ze het vlees gingen opeten. Huiverend dacht ze aan de geheimzinnige indiaan die zich uit bijgelo­vige ijver met een van zijn obsidiaanmessen een vinger had afgehakt. En toen kwam ongevraagd een ander beeld naar boven: van een paar inheemse mannen in het dichte oerwoud, die het rauwe, rode hart uit de gevlekte kat sneden en het bloederige vlees van hun grote oerwoud­geest samen opaten.

Ze schudde haar hoofd. Ze voelde zich op de top van deze hoge pirami­de erg eenzaam, onbeschut en kwetsbaar.

Scully gaf de hoop op om vanhieruit een spoor van een in het oerwoud snuffelende oude man te vinden. Ze draaide zich om en bekeek de grote piramide wat aandachtiger. Ze kneep haar ogen halfdicht, maar had geen zin meer om te roepen. Ze wist nog hoe de oude archeoloog om zijn dochter had geroepen en vergeefs naar haar had staan uitkijken. Ook Cassandra Rubicon had niet op het geroep gereageerd.

Scully wilde het net opgeven, toen ze naar de rand liep en voorbij het plein omlaag keek. Toen stokte haar adem in haar keel.

Mulder stak zijn hoofd in de muffe ingang van de piramide en staarde naar de schaduwen. Hij zag koevoetsporen waar Cassandra Rubicon en haar helpers het oude gebouw hadden opengebroken. Ze waren onge­twijfeld voorzichtig geweest, maar dichtgemetselde stenen blokken weghalen vereiste een zekere hoeveelheid brute kracht. Hij knipte zijn lantaarn aan. De felle lichtstraal priemde als een speer het onbekende in, dwars door het mysterieuze duister van het labyrint, dat maya-slaven gebouwd hadden. De lantaarn lag zwaar en geruststel­lend in zijn hand. Hij was blij dat hij er kort geleden nieuwe batterijen in had gedaan.

Hoewel de grote piramide het al meer dan duizend jaar had uitgehou­den, maakte het interieur geen zodanig stevige indruk dat Mulder er erg gerust op was - zeker niet na de trillingen tijdens hun eerste avond in Xitaclán. De met de hand gebeitelde kalksteenblokken waren aan de rand gaan afbrokkelen en de oppervlakken schilferden onder invloed van allerlei soorten vraatzuchtig mos.

Zijn voetstappen echoden op de stenen vloer. Hij scheen met zijn lan­taarn omlaag, keek naar het stof en gruis en zag vage voetafdrukken, maar wist niet van wie ze waren: van een lid van Cassandra's team, van grafschenders voor de zwarte markt of van de oude archeoloog, die ze in dat geval net vanochtend had achtergelaten.

'Hallo, meneer Rubicon, bent u daar?' riep Mulder, die met zijn lantaarn alle kanten op scheen. Zijn woorden werden echoënd en scherp als een kerkklok naar hem teruggekaatst.

Hij liep dieper de piramide in, wierp een blik achterom en zag het dag­licht door de ingang steeds verder vervagen. Hij wou dat hij broodkruim had meegenomen om een spoor te leggen ... of op zijn minst zonne­bloempitten ...

Ergens druppelde water. Vanuit zijn ooghoek zag hij iets bewegen - maar toen hij zijn lantaarn die kant op zwaaide en de scherpe, sprin­gende schaduwen zag, wist hij dat het gezichtsbedrog was geweest. De duisternis en de beladen sfeer waren neerdrukkend. Dankbaar om het feit dat hij geen last van claustrofobie had, wreef hij met de rug van zijn hand over het puntje van zijn neus. De temperatuur was gedaald alsof een onbekende kracht langzaam alle hitte uit de lucht zoog. Het was al minstens twaalf eeuwen geleden dat het binnenste van deze tempel zonlicht had gezien. Hij liet het licht voor zich uit schijnen en zag dat het plafond door houten balken werd gesteund. Het waren ruw behakte boomstammen die hier kort geleden waren aangebracht, on­getwijfeld door Cassandra's assistenten. Ze had natuurlijk staan te trap­pelen om het interieur te onderzoeken, bedacht hij - om steeds dieper in de piramide door te dringen en de geheimen ervan te doorgronden. 'Hé, meneer Rubicon!' zei hij weer, ditmaal op spreektoon uit angst voor de mitrailleurachtige echo's.

Hij keek naar de stoffige, al zo lang onbelopen vloer - en zag toen een paar afdrukken van kleinere schoenen. Die waren beslist niet van dr. Rubicon, maar duidelijk van een vrouw. Zijn hart bonsde van opwin­ding. Cassandra was hier geweest!

Hij liep voorzichtig verder en was op verschillende niveaus tegelijk geïntrigeerd. Zijn richtinggevoel zei dat hij het hart van de piramide naderde. De gangen kronkelden steeds dieper, en hij was misschien al onder de grond.

De binnenmuren waren hier anders dan de gangen waar hij zojuist ge­lopen had. Die hadden uit simpele, uit kalksteen gehakte blokken be­staan, maar de muren aan zijn linkerhand waren donker en ongewoon glad en glanzend - alsof ze deels gesmolten waren. De samenstelling van deze muur wees op iets nieuws en ongebruikelijks, iets van een andere aard dan de rest van het oude gebouw.

Met zijn vingers op het gladde, glazige oppervlak liep hij verder. De gang voor hem uit werd door puin geblokkeerd. Een half ingestort plafond versperde de weg die rechtstreeks naar het hart van de piramide leidde. Mulder bleef staan en dacht dat hij een verkeerde afslag had genomen. Noch Vladimir, noch Cassandra Rubicon konden verder zijn gekomen dan hier - maar toen zag hij dat er tussen de gevallen stenen een gat was gegraven, een smalle doorgang waar zich alleen een heel slank of heel wanhopig iemand doorheen zou kunnen wringen. Met het gevoel alsof hij ergens binnendrong, kroop hij naar de rand. De tempel om hem heen slokte elk geluid en alle warmte op. Mulders licht doorboorde de schaduwen van het gat.

Hij werkte zich langs het puin omhoog en duwde de lantaarn voor zich uit om naar binnen te kijken. 'Cassandra Rubicon?' riep hij met een dwaas gevoel. 'Ben je daar?'

Hij was verbaasd over wat hij in die verborgen kamer zag. Zijn licht gleed over gladde wanden en weerkaatste op metaal en kromme dingen van glas of kristal. De griezelige sfeer en volmaakt onverwachte inrich­ting van deze centrale kamer gaven hem een huiverend ontdekkers- gevoel, en hij bleef even liggen.

Wat was er door Cassandra heen gegaan toen haar blik op deze verras­send andere architectuur viel?

Terwijl visioenen van Kukulkán door zijn hoofd dansten, probeerde hij dieper in het gat door te dringen, maar zijn lantaarn begon te flikkeren. Hij rammelde ermee om de batterijen op hun plaats te krijgen en de lichtstraal gestaag te houden.

Zodra ze Rubicon gevonden hadden, ging hij deze kamer onderzoeken, bedacht Mulder. Misschien wist de oude archeoloog een verklaring. Maar het zou wel een heel werk zijn om een zo grote opening te maken dat iemand naar binnen kon zonder zijn kleren te scheuren of een stuk van zijn huid kwijt te raken.

Mulder hoorde in de verte een stem en verstijfde. De woorden kaatsten door de kronkelgangen van de tempel. Hij had geen tijd voor verbazing over de akoestiek, want hij herkende het zwakke stemgeluid van Scully. Ze riep hem zo dringend dat hij direct in actie kwam. Hij gleed langs het puin omlaag, rende de gangen door en putte uit zijn geheugen voor de juiste afslagen. Hij scheen met zijn lantaarn voor zich uit - nu hij uit de buurt van het hart van de piramide kwam, bleken de batterijen het weer prima te doen.

Ze riep steeds opnieuw. Hij hoorde de spanning in haar stem en rende nog harder. 'Mulder! Ik heb hem gevonden! Mulder!' Haar woorden echoden tussen de wanden heen en weer, en eindelijk zag hij licht voor zich uit. Omgeven door een felle gloed stond Scully als een menselijk silhouet in de opening.

Hijgend en met bonzend hart stormde hij het daglicht in. Ze keek diep verslagen. 'Hierheen,' zei ze.

Hij hijgde te hard om vragen te stellen en liep zwijgend achter haar aan. Ze haastte zich over het smalle pad door het oerwoud rond de voet van de ruïne. Ze bereikten het plateau van ingezakte bakstenen aan de rand van de diepe, ronde put, waar ooit offers waren gebracht. Mulder bleef staan en keek naar het duistere, onpeilbaar diepe water. Scully bleef naast hem staan. Ze slikte uit alle macht maar zei niets. Als een pop die was verminkt, gebroken en toen weggegooid, dreef het lichaam van Vladimir Rubicon met zijn gezicht omlaag in de offerput.