Ruïnes van Xitaclán, Yucatán, Mexico 

Vrijdag, 17.45 uur

Zelfs na dagenlang uitputtend graven, hadden ze nog nauwelijks meer gezien dan het oppervlak van de oeroude stad. Maar voor Cassandra Rubicon was dat genoeg om te weten dat de ruïnes onvoorstelbare ge­heimen over het ontstaan van het mayarijk bevatten. In het uiterste westen van Yucatán, waar het kalksteenplateau zich tegen vulkanische hooglanden en dampende oerwouden schurkte, was de verloren stad meer dan duizend jaar door de natuur verborgen ge­weest. De inheemse helpers noemden deze plek Xitaclán, en dan waren hun stemmen vol angst en ontzag.

Cassandra liet het woord over haar tong glijden en zwelgde in de beel­den die het opriep: oeroude offers, schittering en ceremonieel, bebloede priesters met sieraden van jade en groene veren van quetzals. Xitaclán. Het was al laat in de middag en ze werkte in haar eentje in de Piramide van Kukulkán. Ze scheen met haar zaklantaarn voor zich uit en kroop al onderzoekend steeds dieper het gebouw in. De mysteries lagen hier werkelijk voor het oprapen. In de bittere krijtlucht proefde ze de gehei­men die wachtten tot zij ze ontdekte.

Nog steeds voor zich uit schijnend, streek Cassandra met een stoffige hand door haar kaneelkleurige haar, dat vochtig was van het zweet. Haar vader had altijd gezegd dat het op vers van de boom gehaalde kaneelbast leek, niet op het vale, roodbruine poeder in het kruidenrek van een supermarkt. De kleur van haar ogen hield het midden tussen groen en bruin en leek op die van rijk, koperhoudend erts. Haar medeonderzoekers bij deze expeditie van de universiteit van Californië waren buiten aan het graven. Ze brachten de globale ligging van de stad in kaart, met het grote ceremoniële hoofdplein, de tempels en de monolithische kalkstenen obelisken - stéles - waarin vreeswek­kende afbeeldingen van mythische, gevederde slangen waren uitge­hakt. Ze hadden een met lianen overwoekerde 'balsport'-arena gevonden. Daar hadden de maya's een bloedige sport bedreven waarbij de verliezers - of, volgens andere historische interpretaties, de winnaars - aan de goden werden geofferd.

Xitaclán was een archeologische schatkamer en telde zelfs voor een grote, goed gefinancierde expeditie veel te veel ruïnes om in minder dan een jaar te onderzoeken. Maar Cassandra en haar vier jonge collega's zouden hun best doen zolang de magere universitaire fondsen strekten. Talrijke met mos overdekte stéles stonden op strategische, astronomi­sche punten door het oerwoud verspreid. Andere waren omgevallen, maar allemaal bevatten ze een rijkdom aan opwindende schrifttekens. Christopher Porte, de inscriptiekenner van de groep, deed niets liever dan pogingen om ze te vertalen en kopieerde ze allemaal in het geha­vende opschrijfboek dat hij altijd in zijn rugzak had. Maar het klapstuk van Xitaclán was de schitterende trappiramide van Kukulkán, die hoog boven het stadscentrum uittorende. Het gebouw was overwoekerd met planten en struiken, maar was heel mooi bewaard gebleven en stak architectonisch de grote ziggoerats van Chichén Itzá, Tikal en Teotihuacán naar de kroon. Bovendien was deze piramide on­geschonden. Het verlammende bijgeloof van de plaatselijke bevolking had hem tegen priemende ogen beschermd. Tot dusver. Boven op het hoogste plateau van de tempel stond de 'Tempel van de Gevederde Slang' met zijn vele pilaren, verbazingwekkende reliëfs en rijk versierde friezen vol afbeeldingen van kalenders, mythen en histo­rische gebeurtenissen. Cassandra had die tempel zelf zo genoemd toen haar blik viel op de compacte reliëfs met afbeeldingen van de wijze god Kukulkán, samen met gevederde reptielen als metgezellen of wachters - een veelvoorkomend machtssymbool in de mayamythologie. De gede­tailleerde basreliëfs verrijkten de Quetzalcoatl/Kukulkán-legendes van de oude Midden-Amerikaanse volkeren.

Haar team had achter de piramide ook een onpeilbaar diep waterreser­voir gevonden, een natuurlijke holte in het kalksteen dat vol oliezwart water stond. In de duistere diepten ervan vermoedde Cassandra veel ge­bruiksvoorwerpen, overblijfselen ... en hoogstwaarschijnlijk resten van offers. Dit soort kalkstenen putten of cenoten kwam in de mayasteden van Yucatán veel voor - maar deze in Xitaclán was nooit door schat­gravers geplunderd of door archeologen onderzocht. Haar ploeg was van plan binnen een week de duikersuitrusting te voor­schijn te halen, en zijzelf zou in de diepte afdalen, maar voorlopig had­den ze nog hun handen vol aan het eerste catalogiseerwerk. De ene adembenemende ontdekking na de andere, steeds meer werk - maar te weinig tijd en te weinig geld.

Op dit moment concentreerde ze zich op haar onderzoek in de piramide. Als haar ploeg niet al bij hun eerste bezoek verpletterende resultaten boekte, stuurde ongetwijfeld iemand anders uit de sterk concurrerende archeologische wereld een grotere, beter gefinancierde en beter uit­geruste expeditie hierheen. Dan zou Cassandra's werk volledig over­schaduwd kunnen worden.

De ploegen van inheemse arbeiders, gerecruteerd door hun plaatselijke gids - Fernando Victorio Aguilar, die zichzelf avonturier en 'regelaar' noemde - waren dagenlang aan het werk geweest. Ze hadden kreupel­hout gehakt, mahonie- en kapokbomen geveld, met machetes varens verwijderd en klimplanten uitgerukt. Zo werd rond Xitaclán de sluier van de tijd en de natuur weggehaald.

Maar zodra de inheemse arbeiders reliëfs van gevederde slangen zagen, hadden ze zich doodsbang teruggetrokken. Ze fluisterden onderling angstig en weigerden in de buurt van de opgraving te komen of te hel­pen bij het schoonmaken van de ruïnes, zelfs toen hun een verhoging van hun magere beloning werd aangeboden. Ten slotte waren ze ge­vlucht. En toen nam ook Aguilar de benen en liet hij haar ploeg midden in het oerwoud in de steek.

Bij haar werk had Cassandra de inheemse tradities en overtuigingen al­tijd gerespecteerd - die hoorden nu eenmaal bij de omgeving - maar het enthousiasme over haar ontdekkingen was nu zo groot dat ze zulk bijgeloof frustrerend vond, en haar ongeduld was opgelaaid. De archeologen werkten alleen door. Ze hadden voorraden voor een paar weken en een zender waarmee ze zo nodig hulp konden vragen. Voorlopig genoten zij en de vier anderen van hun eenzaamheid. Vandaag benutte de tweede archeoloog van het team, Kelly Rowan (de man met wie ze de laatste tijd haar tent deelde), de laatste uren dag­licht voor een onderzoek naar de mayahiërogliefen op de buitentrap van de piramide. Christopher Porte zat naast hem over zijn verfomfaai­de schetsboek gebogen en probeerde de uitgehakte schrifttekens opge­wonden te vertalen, terwijl Kelly met borstels en fijn gereedschap puin van de reliëfs verwijderde.

Cait Barron, de historica en fotografe van het team, benutte het laatste licht van de middag om aan een van haar aquarellen te werken. De kalme en uiterst professionele Cait deed haar officiële werk met camera's en logboeken heel nuchter. Ze schoot snel en efficiënt archiefrolletjes vol - maar zodra ze klaar was, ging ze veel liever schilderen om de sfeer van de omgeving vast te leggen.

Bij Yucatán-onderzoekers was het al heel lang traditie om gedetailleerd vast te leggen wat ze zagen, en iets meer af te beelden dan eenvoudige, tweedimensionale foto's konden. Cait had al drie mappen vol mooie schilderingen die de geschiedenis van de maya's opriepen: tweeluiken van enerzijds afbeeldingen van de huidige ruïnes, en anderzijds impres­sies van hoe zij zich de stad tijdens haar gouden eeuw voorstelde. Terwijl het team buiten kalm, maar verwoed aan het werk was, werden de sudderende oerwoudgeluiden in het afnemende daglicht steeds har­der. Dagdieren zochten bescherming tegen de duisternis. Nachtelijke roofdieren werden wakker en gingen een maaltijd zoeken. De steek­vliegen, die overdag rondzwermden, vlogen weg om te gaan slapen, maar de muskieten werden in de koelere avondlucht bloeddorstig en kwamen met hele wolken tegelijk opzetten.

Diep in de piramide van Kukulkán kenden de vochtige schaduwen ech­ter geen verloop van de tijd. Cassandra zette haar onderzoek voort. Nadat zij en Kelly in eendrachtige samenwerking de lang gesloten bui­tendeur hadden opengewrikt - voorzichtig, om het metselwerk en de uitgehakte reliëfs niet te beschadigen - was Cassandra het grootste deel van de tijd bezig geweest om het puin binnen uit te kammen. Voor­zichtig drong ze steeds dieper door en baande ze zich van de ene krui­sing tot de andere een weg. Dagenlang was ze in de kamers en gewel­ven aan het werk geweest. Ze had de onbegrijpelijke gangen binnen het immense stenen bouwwerk in kaart gebracht en probeerde het labyrint op te lossen.

Opnieuw had ze de hele middag binnen gezeten. Alleen af en toe had ze gepauzeerd voor overleg met Kelly en Christopher, die aan de ontcijfering van de hiërogliefen op de trap werkten, en met John Forbin, de ingenieur en postdoctorale student architectuur, die andere, half ingestorte gebou­wen bestudeerde. Johns zwerftochten voerden hem tot diep in het oer­woud, en al werkend markeerde hij de plaats van de ruïnes op de ge­kreukte topografische kaart, die hij altijd bij zich had. Als ingenieur had John niet genoeg fantasie om zijn ontdekkingen een naam te geven. Hij gebruikte gewoon numerieke aanduidingen: Tempel XI of Stéle 17. Cassandra keek op haar kompashorloge en werkte zich dieper het labyrint in. Ze richtte haar sterke zaklantaarn als een wapen voor zich uit en de kille lichtstraal harkte over ruw uitgehakte blokken kalksteen en grove steunbalken. Elke keer dat het licht verschoof, sprongen felle schaduwen met overdreven hoeken op haar af. Ze rook de muffe lucht en bewoog zich voorzichtig voort. Iets donkers schoot een brede muurspleet in. Cassandra had een kleine dictafoon in haar hand en daarnaast een vel grafiekpapier, waarop ze haar voortgang bijhield. De meeste tunnels die ze doorzocht had, bleken dood te lopen. Misschien waren ze zo ontwor­pen om indringers te misleiden ... maar het konden ook dichtgemetselde schatkamers zijn. Vanuit het standpunt van een archeoloog was een an­dere mogelijkheid nog opwindender: de doodlopende gangen konden dichtgemetselde crypten of opslaggewelven voor bijeengebrachte boek­delen met oude geschriften zijn.

Als haar team een ongeschonden mayacodex vond - een van die schit­terend geïllustreerde, op papier van de moerbeibast geschreven boeken - zou dat de kennis over het Midden-Amerikaanse rijk honderdvoudig vergroten. Voorzover bekend bestonden nog maar vier mayacodices. De meeste andere waren vernietigd door Spaanse missionarissen in hun overdreven ijver om andere geloofsovertuigingen dan de hunne met wortel en tak uit te roeien. Lang voordat de conquistadores de Nieuwe Wereld bereikten, was Xitaclán echter al verlaten. Cassandra had stof in haar haren en gruis onder haar ogen en over haar wangen, maar ze werkte door. Haar armen en benen waren doodmoe, stijf en pijnlijk van te veel nachten op een ongemakkelijke bedrol, en haar huid was op honderden plaatsen door insectenbeten ontstoken. Het was te lang geleden dat ze een koud drankje of een warme douche had gehad.

Maar de wonderen die ze gevonden had, waren al die offers waard. Archeologie is geen vak voor slappelingen, dacht ze. Haar vader noemde haar altijd mooi en zei dat ze aan de spinnen­webben van oude beschavingen verspild was, maar daar lachte ze alleen maar om. Haar vader was een heel bijzonder mens. Eigenlijk had zijn eigen roem als archeoloog gezorgd dat ze het veld inging. De grote Vladimir Rubicon had faam verworven als een van de meest vooraan­staande deskundigen inzake inheems-Amerikaanse rotswoningen, voor­al de ooit zo bloeiende Anasazi-beschaving, maar hij was zijn carrière met de studie van de maya's begonnen.

Cassandra wilde in haar vak zelfstandig naam maken en niet alleen haar vaders werk voortzetten. Haar eerste hartstocht was de geologie ge­weest en ze had de samenstelling van de bodem onder de Midden- Amerikaanse oerwouden geanalyseerd, maar toen ze haar studies voort­zette, merkte ze dat ze evenveel over de oude maya's wist als Kelly, die zichzelf tot archeologiedeskundige van het team had uitgeroepen. Samen vormden ze een indrukwekkend paar, dat in staat bleek om de Raad van Curatoren van de universiteit van Californië in San Diego over te halen om hun bescheiden expeditie naar Mexico te financieren. Het hele team zou uit studenten bestaan, bereid om te werken voor hun mogelijke punten plus het recht om opvallende nieuwe gegevens te publiceren. Ze kregen niet meer betaald dan een hongerbeurs - de vloek van academici overal ter wereld.

Gelukkig en tot hun verrassing kregen ze een even grote bijdrage van de Mexicaanse staat Quintana Roo, waarin de ruïnes van Xitaclán gevonden waren. Met het Mexicaanse geld had Cassandra nieuwe duik- apparatuur kunnen krijgen, de inheemse arbeiders kunnen aantrekken en Fernando Victorio Aguilar kunnen betalen ... voor wat zijn hulp dan ook waard was geweest. Ze snoof bij de gedachte. Tot dusver was hun expeditie een succes, en het zag ernaar uit dat ze allemaal een plaatsje in de geschiedenisboeken gingen krijgen. Cassandra werkte zich steeds dieper de tempel in en dicteerde onder­weg een beschrijving van hoe ze gelopen was. Ze streek met haar vingers over de steenblokken en haar stem steeg en daalde - fel van opwinding en fluisterend van verbazing - terwijl ze opnam wat ze zag. De schitterende constructies-binnen-constructies in de Piramide van Kukulkán deden haar aan een Russische pop denken - de ene binnen de andere, en voor allemaal schoten woorden tekort. In de lichtstraal voor zich uit zag ze plotseling dat de binnenmuren links van haar een duidelijk andere kleur hadden. Cassandra besefte blozend van opwinding dat ze toevallig op de binnentempel was ge­stuit. Dit moest het oorspronkelijke bouwwerk zijn; op dit fundament was de Piramide van Kukulkán opgericht.

De oude maya's hadden vaak grotere, indrukwekkender gebouwen op oude ruïnes gezet, omdat ze geloofden dat zich op bepaalde plekken in de loop van de tijd steeds meer magie ophoopte. Het glorieuze ceremo­niële middelpunt van Xitaclán had het verband geschapen tussen alle rites ter plaatse. Wat lang geleden als een geïsoleerd, godsdienstig cen­trum diep in het oerwoud begonnen was, was uiteindelijk een magneet voor de mayamacht geworden.

Totdat het volk het gebouw plotseling om geheimzinnige redenen ver­laten had ... zodat zij het eeuwen later in goede staat en leeg kon aan­treffen.

Cassandra dwong zich om in traag tempo te analyseren en bracht de dictafoon dichter bij haar lippen. 'De steenblokken hier zijn gladder en met meer zorg uitgehakt. Ze hebben een glazige bovenlaag en lijken wel gevernist, alsof ze door een intense hitte verglaasd zijn.' Ze betrapte zich op een glimlach bij het besef dat ze het steen met het oog van een geoloog bekeken had, niet vanuit een archeologisch perspectief. Ze streek over het gesmolten steenoppervlak en vervolgde ademloos het verslag van haar indrukken. 'Eigenlijk had ik verwacht resten van de witkalk of het stuc te zien waarmee de maya's hun tempels versierden - maar ik zie geen enkele verfrest, zelfs geen reliëfs. De wanden zijn volmaakt glad.'

Cassandra volgde de binnenste omtrek. Het begon steeds muffer te rui­ken; al in vele eeuwen had hier geen tocht de lucht in beweging ge­bracht. Ze nieste, en het geluid echode explosief door de catacomben. Van tussen de blokken in het plafond sijpelde stof omlaag, en ze hoopte dat de oude steunbalken het hielden.

'Dit zijn duidelijk de resten van de eerste tempel,'dicteerde ze, 'de bin- nenstructuur die ooit het hart van Xitaclán is geweest, het eerste ge­bouw hier ter plaatse.'

Een heel opgewonden Cassandra volgde nu de spiraal naar binnen en liet haar vingers over het gladde, koude steenoppervlak glijden. Ze bleef langs de nieuwe muur lopen - eigenlijk was het de oudste muur - en vroeg zich af welke geheimen in het hart van de piramide verborgen zouden liggen. Afgaande op wat ze tot dusver ontdekt had, was de glorie van Xitaclán niet alleen maar een opstapje in de mayacultuur geweest. Daarvoor waren de verhalen over deze legendarische stad te diep geworteld in de psyche van de inheemse bevolking, die nog steeds over de vloek en de geesten praatte die zich aan dit oord vastklemden. Er waren in deze streek ook veel mensen verdwenen, maar dat schreef Cassandra aan de plaatselijke mythologie toe.

Om welke redenen hadden de oude maya's de naaf van wat hun gods­dienst voor hen betekende juist hier gevestigd, in een oninteressant deel van het oerwoud zonder wegen of rivieren, zonder koper- of goud­mijnen in die buurt? Waarom uitgerekend hier?

In de gang voor haar uit was puin gevallen dat haar de weg versperde, maar Cassandra voelde adrenaline door haar bloed jagen. Nu ze het hart van de piramide bereikt had, wilde ze zien wat verderop lag. Misschien stond ze wel op de drempel van een grote ontdekking - maar dan mocht ze niet halverwege blijven staan.

Ze stopte de dictafoon in haar zak, stak het beschreven grafiekpapier in haar overhemd, legde de lantaarn neer en begon met beide handen stukken kalksteen van de top van de stapel te trekken. Ze negeerde de wolken stof en gruis die ze met haar inspanningen opjoeg. Ze was wel eens eerder vuil geweest.

Met blote handen in het puin gravend, wist Cassandra een gat te maken dat groot genoeg was om er met haar slanke lichaam doorheen te kun­nen kronkelen. Ze klom erheen en stak de lantaarn naar voren. Ze stoot­te haar hoofd toen ze haar hals rekte om iets te zien, maar kroop toen half de nieuwe gang in, die steil omlaag liep.

De echoënde kamer voor haar uit leek veel groter dan de andere nissen die ze in de piramide gezien had, groot genoeg om tientallen mensen te bevatten. Een kromme schacht leidde eruit weg en liep in een spiralende helling nog dieper het bouwwerk in. Ze scheen met haar lantaarn door de nieuwe kamer en liet hem bijna van verrassing vallen. Zoiets had ze nooit eerder gezien.

Cassandra's witte licht weerkaatste op muren van loslatende metalen platen, gebogen steunbalken, kristalheldere panelen. Toen ze het licht verschoof, gloeiden delen van het net ontdekte interieur met een bleke, griezelige glans nog na.

Op grond van haar kennis van de oude geschiedenis en cultuur leken deze bizarre dingen onmogelijk. De maya's hadden nooit bekend ge­staan om een ruim gebruik van welk metaal dan ook. Voor bijna al hun behoeften waren obsidiaan en vuursteen genoeg. Maar hier zag ze on­miskenbaar glad, glimmend metaal dat wel uit moderne smeltovens leek te komen. Het was een ongewone legering - zeker niet het primitieve goud en brons dat de oude maya's hadden gebruikt. Ze bleef een tijdje verbaasd liggen staren, nog steeds zo ongeveer met haar gezicht omlaag in een gat dat nauwelijks groot genoeg was voor een das. Ze haalde haar dictafoon voor de dag en kronkelde en wriggel- de zich steeds dieper naar binnen totdat ze de lantaarn in haar ene hand had en de bandrecorder met de andere bij haar mond kon houden. 'Dit is verbazingwekkend,' zei ze, en zweeg toen een hele tijd op zoek naar woorden. 'Ik zie metaal met het uiterlijk van zilver, maar niet don­ker zoals dof zilver. Het glimt wit - aluminium of platina? Maar dat is onmogelijk, want de oude maya's hadden geen toegang tot die metalen.' Cassandra wist nog dat ze een keer gelezen had hoe bepaalde voor­werpen uit Egyptische graven bij hun ontdekking als nieuw hadden ge­glansd, hoewel ze duizenden jaren lang opgesloten waren geweest. Maar eenmaal blootgesteld aan de lucht van het postindustriële tijdperk met zijn overvloed aan zwavelvervuiling waren ze binnen enkele weken dof geworden. 'Opmerking: we moeten deze kamer met de grootste zorg onderzoeken,' zei ze. 'Dit lijkt werkelijk een buitengewone vondst.' Wanhopig graag wilde ze helemaal naar binnen klimmen om er naar hartelust rond te kijken, maar haar gezonde verstand weerhield haar. 'Ik heb besloten om nog niet de kamer in te gaan,' dicteerde ze. Met moeite onderdrukte ze de verslagenheid in haar stem. 'Ik mag niets aanraken totdat het hele team hier is om me te helpen en zijn mening over twijfelachtige punten te geven. Ik ga Kelly en John halen. Ze kun­nen me helpen om het puin uit het gat te halen en het met steunbalken te versterken. En Cait moet alles fotograferen voordat iemand naar bin­nen gaat.'

Na een lang stilzwijgen vervolgde ze: 'Laat me even voor het nageslacht vastleggen dat dit volgens mij... het Klapstuk is.'

Cassandra zette de dictafoon uit en slikte uitgebreid. Ze kroop weer uit het gat en sloeg zonder geestdrift haar kleren schoon, maar ze staakte haar pogingen en liet het stof en het gruis gewoon zitten. Ze begon terug te gaan zoals ze gekomen was, zigzagde door het labyrint om de uitgang te bereiken en dwong zich tot kalmte. Ze dacht aan haar pezige, oude vader en hoe trots hij zou zijn op de ontdekkingen van zijn doch­ter, die zijn eigen ontdekkingen op het hoogtepunt van zijn carrière naar de kroon staken of zelfs in de schaduw stelden. Ze versnelde haar pas. Haar voetstappen fluisterden en echoden door de stenen gangen. Toen ze in de buurt van de lage uitgang kwam, schenen heldere stralen van de ondergaande zon als het licht van een aan­komende trein in haar ogen. Ze rende verder en kwam struikelend bui­ten de piramide in de open lucht terecht. 'Hé, Kelly!' schreeuwde ze. 'Ik heb iets gevonden. Haal het hele team, snel! Dit moet je zien!' Niemand antwoordde. Ze bleef even met haar ogen knipperend staan en liet de stilte tot zich doordringen. Ze zocht steun bij het deurkozijn van de piramide.

De ruïnes leken weer verlaten. Ze hoorde alleen murmelende oerwoud­geluiden; meer niet. Ze keek naar de hoogste plateaus van de ziggoerat en verwachtte daar een paar studenten op de trappen bij de hiërogliefen te zien zitten ... maar de piramide was leeg.

De zonsondergang maakte nu plaats voor de schemering. Dan was alles het slechtst zichtbaar omdat de schaduwen vale kleuren kregen. In het westen restte nog maar een dun boogje van de zich terugtrekkende zon boven de boomtoppen - net een oranje baken dat het tafereel met een onbegrijpelijke gloed van achteren verlichtte.

Cassandra zag niemand. Geen leden van haar team, geen van de verdwe­nen indiaanse helpers.

'Kelly, John, Christopher!' riep ze. 'Cait! Waar zijn jullie?'

Met haar hand boven haar ogen staarde ze naar het open hoofdplein,

waar Cait een tijdje geleden een schildersezel voor haar aquarel had

neergezet. De ezel was omgevallen. Cassandra zag duidelijk een bemod-

derde laarsafdruk op een van de nieuwe schilderijen staan.

Met een hoogst onbehaaglijk gevoel speurde ze opnieuw de steile trap af

die langs de buitenkant van de ziggoerat liep. Daar hadden Christopher

en Kelly met geduldige zorg de uitgehakte schrifttekens schoongemaakt

en in schetsboeken gekopieerd, en al doende de kroniek van Xitacláns

mythische verleden vertaald.

Geen Kelly, geen Christopher... geen mens te zien.

Aan de overkant van het plein, waar John Forbin de ingestorte resten

van een kleinere tempel had onderzocht, zag ze zijn gereedschapskist, de kleine houten paaltjes en kleurige tape waarmee hij snijpunten van gezichtslijnen had gemarkeerd - maar van de postdoctorale student geen spoor.

'Hé, Kelly! Wat een stom geintje!' riep ze. Haar maag verkrampte. Ze voel­de zich volstrekt verlaten en door het omringende oerwoud opgeslokt. Hoe kon dat drukke, welige oerwoud zo vervloekt stil zijn? 'Hé!' Aan de zijkant hoorde ze beweging - om de hoek van de piramide klon­ken voetstappen uit de richting van de diepe offerput. Ze slaakte een zucht van verlichting. Haar vrienden waren er dus toch. Maar toen verschenen beschaduwde silhouetten van vreemde mannen - kennelijk geen expeditieleden. In het vage licht kon ze hun gezichten nauwelijks onderscheiden, maar ze zag heel duidelijk dat ze wapens bij zich hadden. Geweren. De mannen wezen met hun wapens op haar.

Een van hen sprak Engels met een zwaar accent. 'U gaat met ons mee, señorita.'

'Wie bent u?' vroeg Cassandra. Het oude vuur in haar laaide hoog ge­noeg op om haar gezonde verstand weg te branden. Ze omklemde de lantaarn alsof het een knuppel was. 'Waar is mijn team? Wij zijn Amerikaanse staatsburgers. Hoe waagt u het om ...' Een van de andere mannen hief zijn geweer en schoot. De kogel rico- cheerde van een van de steenblokken van de piramide op nog geen twee decimeter van haar gezicht. Een sproeiregen van naaldscherpe steenscherfjes bekogelde haar wang.

Met een scherpe uitroep dook ze naar achteren de tempel in en zocht ze in de oeroude duisternis bescherming. Ze rende de lange tunnel door en hoorde buiten hard geschreeuw in het Spaans. Woedende vloeken. Nieuwe schoten. Goddank verwarring.

Haar hart bonsde, maar ze verspilde geen mentale energie aan een poging om te raden wie die mannen waren of wat ze wilden. Ze durfde zich niet voor te stellen wat er inmiddels met Cait, John, Christopher en ... Kelly gebeurd kon zijn. Daaraan dacht ze later wel - als ze het overleefde. Ze wierp een blik achterom. De mannen waren buiten de tempel nauwe­lijks te zien. Ze zag hen ruziënd in de deuropening verschijnen. Een van hen gaf een ander een stomp en hief toen een woedende vuist. Opnieuw geschreeuw in het Spaans.

Cassandra sloeg een scherpe hoek om. De lichtstraal uit haar lantaarn wipte op en neer. Ze had vergeten om hem uit te doen toen ze de tem­pel verliet. Misschien hadden die moordzuchtige onbekenden geen lam­pen bij zich, maar ze zagen de weerschijn van haar lantaarn op de ste­nen muren. Ze knipte het licht uit en stormde blindelings verder.

Achter haar klonken opnieuw geweerschoten. Kogels kaatsten langs de pi­ramidemuren en jankten een hoog doodslied. Deze mannen schoten mis­schien slecht, maar een ricocherende kogel kon niettemin dodelijk zijn. Cassandra had geen keus. Ze moest roekeloos door de donkere labyrint­gangen blijven rennen, steeds dieper de nauwelijks onderzochte diepte in. Ze sloeg eerst één hoek om en toen een volgende. Eindelijk knipte ze de lantaarn weer aan, hoewel ze het geluid van de onhandige achter­volgers nog steeds hoorde. Achter zich, in de richting van de ingang, zag ze oranje licht tegen de muren flikkeren. Ze nam aan dat de ge­wapende mannen in arren moede lucifers en aanstekers aanstaken om haar achterna te kunnen gaan.

Cassandra was voorlopig in het voordeel. Ze was hier al eens eerder geweest, bezat een lantaarn en had een vaag idee waar ze naartoe ging: weer naar het middelpunt van de piramide. Maar vandaaruit kon ze nergens heen.

Dieper binnendringen betekende alleen maar des te zekerder in de val lopen. Ze moest nadenken, haar verstand gebruiken, deze mannen te slim af zijn - wie ze ook waren. Geen probleem.

Ze pakte haar dictafoon en spoelde het bandje terug in de hoop dat de ademloos gedicteerde richtingen en opmerkingen haar de weg hielpen terugvinden naar de vreemde kamer die eeuwenlang verborgen was gebleven. Misschien kon ze zich daar verstoppen totdat de mannen hun achtervolging opgaven. Oké. Geen probleem.

De onbekenden zetten misschien gewoon een wachtpost bij de buiten­deur om later terug te komen en de jacht beter toegerust te hervatten. Dan bleven ze gewoon zoeken totdat ze haar vonden om haar in een hoek van de oude ruïne neer te schieten. Erger nog: ze konden gewoon op de loer blijven liggen totdat ze over een paar dagen bijna gek van honger en dorst naar buiten wankelde.

Daaraan mocht ze niet denken. Ze moestoverleven. Ze bleef lopen. Cassandra drukte op de play-knop en luisterde naar de aanwijzingen op de dictafoon. Ze hoorde alleen vage, knetterende ruis. Haar woorden waren weg! Iemand had haar bandje gewist.

'Verdomme!' Ze kreunde en voegde een nieuw onderwerp toe aan de lijst van dingen die ze niet begreep, maar waaraan ze op dat moment niet kon denken. Hoe dan ook, ze had de route nog vers genoeg in haar geheugen om de weg zonder andere hulp te kunnen vinden. Ze moest wel.

De gangen van de buitenste piramide spiraalden langs een helling omlaag en lagen vol omgevallen kalksteenblokken en grof puin. Ze struikelde,

schaafde haar handen tegen de ruwe wanden, maar bleef doorlopen. Doorlopen. Ze hoorde een nieuw schot. Waarom bleven ze munitie verspil­len? De mannen konden haar met geen mogelijkheid goed onder schot hebben. Misschien waren ze gewoon bang voor de echo's van hun eigen voetstappen. Bange mannen met geweren waren het allergevaarlijkst. Eindelijk vond Cassandra de gladde, verglaasde muren van de binnen­tempel en wist ze dat ze bijna haar bestemming had bereikt - hoewel ze nog geen flauw idee had wat ze daar moest beginnen. Ze richtte haar lichtstraal voor zich uit en ontdekte het kleine gat dat ze net had uitgegraven. Het leek wel een open wond ... Nee. Een ontsnappingsluik.

Tandenknarsend en hijgend naar adem beklom Cassandra de hoop puin en kronkelde ze als een slang het gat in. Bij haar eerste bezoek had het gat te nauw, te beklemmend geleken. Maar nu joeg de paniek haar voort. Stenen schaafden haar ellebogen en schouders, maar dat kon haar niet schelen.

Ze baande zich een weg door de puinbarricade, kwam in de geïsoleerde kamer terecht en sprong omlaag. Haar voeten echoden op de vloer - die op onverklaarbare wijze metalig klonk. De gangen werden weer beklemmend stil.

De lichtstraal uit haar lantaarn weerkaatste op glanzende oppervlakken, krommingen en bollen met een meetkundige volmaaktheid die de ver­mogens van de maya's ver te boven hadden moeten gaan. Het licht flik­kerde alsof haar batterijen snel leeg raakten.

Ver achter haar echode een nieuw salvo geweerschoten door het kron­kelende labyrint, maar ze was er door stenen muren van gescheiden. Toen werd opnieuw geschreeuwd, veel harder ditmaal, misschien dich­terbij - maar dat wist ze niet zeker omdat het steen van de bochtige gangen het geluid weerkaatste.

In dit vreemde vertrek was Cassandra op volstrekt onbekend terrein. Ze rende naar de laatste, dalende gang, die naar het exacte middelpunt van de piramide liep. Zo te zien was deze steile tunnel ruim beneden het maaiveld uitgegraven. Zonder stil te staan om na te denken, rende ze erdoorheen en schiep ze steeds meer afstand tot haar achtervolgers. Een vage golf hoop welde op. Ze vroeg zich af of deze helling misschien naar een onbekende uitgang leidde, misschien heel laag in de muur van de kalksteenput. Misschien kon ze toch nog ontsnappen! Het scherpe gekraak van een geweerschot joeg een angel van geluid door de echoënde kamers. Met haar logische verstand wist Cassandra dat de achtervolgers niet zo dichtbij konden zijn. Ze moest hen ver ach­ter zich hebben gelaten. Ze móest hen in de kronkelende en bochtige gangen hebben afgeschud, maar haar angst dreef haar steeds sneller de helling af ... Toen verbreedde de gang zich tot een grot vol wonderen waarop ze maar heel kort een blik kon slaan.

Glazen panelen aan de muren om haar heen weerspiegelden een collec­tie kristallen bollen, glanzende vormen, repen metaal in geometrische paden tussen kalksteenblokken. Maar ze ving maar vanuit haar ooghoek een glimp van haar omgeving op, want haar lantaarn knipperde uit alsof iets de elektrische energie verbruikt had, de batterijen had leegge­zogen, net zoals haar dictafoon op geheimzinnige wijze was gewist. Cassandra slikte hard. Ze voelde zich beklemd en verdwaald. Ze wankel­de naar voren en zocht op de tast een herkenningspunt. Haar speuren­de handen vonden een opening, een kleine deur. Ze wankelde erdoor­heen en hoopte een lichtbron aan te treffen.

Een felle gloed omspoelde haar, en een ogenblik later zag Cassandra dat ze in een doodlopend kamertje zo groot als een kast... of een doodskist was geraakt. Laaiend licht stroomde door gladde, glazige wanden naar binnen.

Cassandra vroeg zich te laat af of dit lot niet misschien erger was dan de mannen met hun geweren.

Een waterval van ijskoud, vrieskoud licht overspoelde haar - en toen hielden al haar gedachten op.