19

 

ROOKVERSLAVING

 

 

 

 

Roken is wel de meest eigenaardige verslaving die er bestaat. Andere verslavingen hebben tenminste nog schijnbare voordelen. Ze hebben een kickfase en een afkickfase, ofwel een roes en de afkick van die roes. Door het gebruik van het middel wordt het leven eerst ogenschijnlijk mooier, spannender en lekkerder; daarna is er de ontnuchtering. Maar bij roken is er geen roes, alleen een afkick. Roken veroorzaakt uitsluitend ontwenningsverschijnselen in de vorm van een heel lichte, bijna onmerkbare stress, die weer dwanggedachten veroorzaakt. Dwanggedachten vinden we onprettig, ze geven een onvrij en afhankelijk gevoel. De volgende sigaret maakt tijdelijk een eind aan die dwanggedachten en ontwenningsstress, en dat ervaren we dan als lekker.

Het lekkere van een sigaret kun je vergelijken met krabben als je een muggenbeet hebt. Die veroorzaakt jeuk, en daardoor ervaar je het krabben als lekker. Door het krabben verdwijnt de jeuk eventjes en houd je op met krabben. Daarna komt de jeuk terug. Dan krab je weer even, en dat is een lekker gevoel, want de jeuk verdwijnt weer. Na een tijdje komt de jeuk vanzelf niet meer terug, en houd je dus op met krabben. Je ziet nooit iemand naar buiten lopen op zoek naar een mug om opnieuw gestoken te worden: krabben is immers alleen maar lekker als je eerst jeuk hebt. En anders niet, anders doet het zelfs een beetje pijn.

Zo ook is roken alleen maar lekker als je eerst de ‘jeuk’ hebt van de ontwenningsstress. Heb je die niet, dus als je een niet-roker bent, dan ervaar je het inademen van rook als onprettig of zelfs pijnlijk. Het is dus niet zo dat roken objectief gesproken lekker is en dat je er daardoor aan verslaafd raakt. Het is net andersom: je raakt verslaafd en daardoor leer je roken tot op zekere hoogte lekker te vinden.

 

Iets wat eigenlijk smerig of afstotend is, leer je lekker te vinden. Dit verschijnsel zie je niet alleen bij de rookverslaving, maar ook bij andere drugsverslavingen. Kijk maar naar een heroïneverslaafde die het middel met een injectienaald toedient. Wie nooit heroïne gebruikt heeft, kan zich misschien best nog wel voorstellen dat het effect ervan heel erg lekker is. Maar wat je je niet kunt voorstellen is dat het prikken van een naald door je huid in een ader een lekker gevoel kan zijn. Toch zal na een tijdje dit hele ceremonieel van injecteren voor de verslaafde een enorme aantrekkingskracht krijgen en op een bepaalde manier als ‘lekker’ ervaren worden.

Hetzelfde geldt voor middelen die gesnoven worden, zoals cocaïne en amfetamine. Deze bestaan uit een fijn kristalachtig poeder dat door de neusgaten naar binnen wordt gesnoven en dan via de neusslijmvliezen in het bloed komt. Als je dit voor de eerste keer doet, is het een bijzonder pijnlijke ervaring. Vergelijk het maar met het opsnuiven van zelfrijzend bakmeel, en dan is het snuiven van drugs nog iets pijnlijker door de scherpe kristalstructuur van het middel. Maar na enkele keren verandert het pijnlijke in iets lekkers. Je snuift niet alleen voor het effect van het middel, ook dat snerpende gevoel in je neus ga je als erg lekker ervaren.

En geldt iets soortgelijks eigenlijk niet ook voor alcohol? Geef een kind een glas jenever en het loopt gillend weg. Alcohol geeft een pijnlijk brandend gevoel in je keel. Je moet het leren drinken, door middel van sterk verdunde versies als bier en wijn, en met een hoop smaakstoffen erdoor om de ‘alcoholpijn’ te neutraliseren. Maar als je het eenmaal hebt leren drinken, is dat lichte brandende gevoel in je keel juist wat alcohol lekker maakt.

Zelfs bij anderssoortige verslavingen zie je soms een soortgelijk proces waarbij het afstotelijke juist aantrekkelijk wordt. Marcel vertelde dat hij in het begin van zijn gokverslaving een hekel had aan dat louche volkje in de illegale gokhuizen die hij bezocht, maar dat hij zich gaandeweg erbij thuis ging voelen. Hoewel hij na afloop van een gokpartij weer diezelfde afkeer voelde, maar dan ook van zichzelf.

Hetzelfde klinkt door in Jaaps verhaal over zijn prostitutieverslaving. De hele sfeer van zakelijkheid, oppervlakkigheid en afstandelijkheid zou voor een niet-verslaafde iedere seksuele opwinding meteen de grond in boren. De verslaafde ontwikkelt juist een soort fascinatie voor het afstotelijke, waarop na afloop een sterk gevoel van zelfafwijzing gebaseerd wordt.

 

Rokers roken echter niet alleen omdat ze het lekker vinden, maar ook omdat ze de sigaret nodig hebben als hulpmiddel in verschillende omstandigheden. Zo rook je om je beter te kunnen concentreren, maar ook om je beter te kunnen ontspannen. Met een sigaret ben je beter opgewassen tegen stress, maar ook tegen periodes van verveling.

Lees de vorige alinea nog eens opnieuw. Als je goed kijkt, helpt roken dus in allerlei aan elkaar tegengestelde situaties. Eigenlijk kun je met roken ongeveer elk gewenst effect bereiken. Als je ’s morgens slaperig bent, rook je een sigaret om wakkerder te worden. Als je ’s nachts de slaap niet kunt vatten, rook je een sigaret om slaperig te worden. Als je je gedachten niet bij je werk kunt houden, steek je er eentje op om je beter te concentreren. Als je gedachten alsmaar gevangenzitten rond hetzelfde onderwerp, rook je een sigaret om je even te kunnen ontspannen. Dat roken elke gewenste uitwerking kan hebben, komt doordat roken helemaal geen eigen uitwerking heeft. De enige werking is het creëren van zeer lichte lichamelijke ontwenningsverschijnselen, die door de psyche omgezet worden in het idee dat je een sigaret nodig hebt, in de dwanggedachte aan een sigaret.

 

Het is niet zo dat roken de concentratie bevordert, het is zo dat een roker zich absoluut niet kan concentreren zolang hij ook maar de geringste dwanggedachte aan roken heeft. Concentratie is dus alleen mogelijk na het opsteken van een sigaret. Maar ook dan blijft de concentratie van de roker ver achter bij die van de niet-roker, die immers ongeveer 15 procent meer zuurstof in zijn bloed opneemt, en bovendien helemaal niet hoeft te denken aan roken.

Het is niet zo dat roken de ontspanning en gezelligheid bevordert. Het is zo dat een rookverslaafde zich pas kan ontspannen als hij even bevrijd is van de dwanggedachte aan roken. Toen ik nog rookte (ik heb 25 jaar gerookt) vond ik roken eigenlijk alleen echt lekker als er iets te drinken bij was: koffie, frisdrank of een glaasje port. Zodra ik met een paar vrienden en vriendinnen op een terrasje neerstreek, begonnen zij meteen gezellig met elkaar te babbelen (inderdaad, niet-rokers). Ik had vooral zin in een sigaret, en keek spiedend rond waar de ober bleef. Ook nadat we besteld hadden, bleef ik onrustig om me heen kijken. Als het wat langer duurde, raakte ik geïrriteerd. Ik was nauwelijks in staat om mee te doen aan de gezellige conversatie van de anderen. Totdat de cappuccino gebracht werd en ik eindelijk een sigaret kon roken. Zo werd het voor mij pas gezellig na het opsteken van een sigaret. Was het nu de sigaret die de gezelligheid veroorzaakte? Welnee, het wás al gezellig, alleen kon ik er niet van genieten voordat ik mijn ontwenningsstress, de dwanggedachten, de ‘zin’ in een sigaret, had uitgeschakeld met een sigaret.

 

Het is niet zo dat roken de stress vermindert. Roken doet de stress juist toenemen. Boven op de situatiestress heb je ook nog eens last van de ontwenningsstress. Natuurlijk zorgt het opsteken van een sigaret voor vermindering van die ontwenningsstress. Daardoor wordt de totale hoeveelheid stress dus tijdelijk iets minder. Maar ook tijdens het roken blijf je altijd veel meer gestresst dan je zou zijn als je een niet-roker was. Toen ik nog shag rookte, draaide ik voordat ik aan een moeilijk telefoongesprek begon, altijd enkele reserveshagjes. Ik was bang dat ik tijdens het gesprek zonder rookwaar zou komen te zitten. Deze afhankelijkheid doet afbreuk aan je zelfverzekerdheid, waardoor je in moeilijke situaties meer stress voelt.

 

Het is niet zo dat roken de verveling vermindert. Roken verergert de verveling. Roken is zelf een vorm van verveling. Wat is verveling eigenlijk? Het komt voor in situaties waarin je je ongemakkelijk of onzeker voelt, niets te doen hebt en niet in staat bent je eigen passiviteit te doorbreken. Verveling kan zijn: een periode van gedwongen nietsdoen terwijl je zin hebt om wel iets te doen. Bijvoorbeeld een lange, saaie treinreis. Maar het kan ook een periode van gedwongen handeling zijn, terwijl je zin had om niets te doen. Of om iets anders te doen. Zoals de bewaker die de hele dag bij de ingang van een winkel op wacht staat en zich stierlijk verveelt. Verveling is in elk geval een gemoedstoestand waar je niet voor kunt kiezen, maar die je overkomt. Soms door omstandigheden, soms van binnenuit, omdat je je geblokkeerd voelt. Verveling is een situatie waarin je je nooit gelukkig kunt voelen. Of andersom: wanneer je je gelukkig voelt met niets doen, noem je dat geen verveling, maar luieren of uitrusten of meditatie of zoiets. Verveling is een toestand van machteloosheid.

Zie je de overeenkomst met verslaafd zijn? Dat is ook een toestand van machteloosheid, van onvrijwilligheid. Niemand kiest er ooit voor om verslaafd te worden. Het overkomt je.

Tijdens verveling heb je vaak een rotgevoel over jezelf. Je voelt je te zwak om de impasse te doorbreken. Als verslaafde voel je je ook zwak, niet in staat om de verslaving te doorbreken. Bij verveling zeg je wel eens: ik verveel me dood. Aan verslaving ga je dood, op den duur. Beide zijn een uitingsvorm van zelfafwijzing, en dus manifestaties van je negatieve geloof.

 

Al sinds 1997 help ik rokers in één dag van het roken af met behulp van een intensieve training onder de naam ‘de Opluchting’. Bijna alle deelnemers vinden het roken vooral stom van zichzelf, slap van zichzelf, slecht van zichzelf, of hebben een combinatie van deze soorten negatief geloof. Roken versterkt dus het eigen negatieve geloof, maar het is ook een manier om dat negatieve geloof juist te camoufleren. Dat wordt vooral duidelijk als je kijkt naar de redenen waarom of omstandigheden waarin je ooit begonnen bent met roken.

Ik begon te roken kort voor mijn achttiende jaar, toen ik net het ouderlijk huis had verlaten en mijn eerste baantje had in de grote stad. Pas veel later heb ik me gerealiseerd hoe ontzettend eenzaam ik in die jaren ben geweest. Maar toen dacht ik dat het allemaal zo hoorde, dat het leven af en toe vrolijk was als je iets leuks meemaakte, en voor de rest gewoon eenzaam. Het was toen zo verschrikkelijk belangrijk om ergens bij te horen dat ik geen moment aarzelde toen de eerste joints rondgingen. De sigaretten volgden al spoedig, en ook daarover heb ik nooit getwijfeld. Ik heb zeker vijf jaar regelmatig hasj en wiet gerookt voordat ik doorkreeg dat ik het eigenlijk niet eens lekker vond. Maar in de muzikale undergroundscene waarin ik me toen bevond, was stuff roken zowat het belangrijkste statussymbool. Ik heb ruim vijfentwintig jaar tabak gerookt voordat ik doorkreeg dat het eigenlijk helemaal niet lekker is.

Aan roken begin je bijna altijd in een situatie van relatieve onzekerheid en/of eenzaamheid. Je gaat om met anderen die roken en bij wie je graag op je gemak wilt zijn. Dus steek je die eerste sigaret op. Je vindt hem niet eens lekker, en ook naderhand merk je niets van een verslavend effect (lichamelijk stellen die ontwenningsverschijnselen echt bijna niets voor!) dus je denkt: ‘Ik snap niet dat mensen hier verslaafd aan raken.’ En als zich weer eens een gelegenheid voordoet, rook je nietsvermoedend voor de gezelligheid een sigaretje mee. Heel langzaam ontstaat de afhankelijkheid, groeien de dwanggedachten dat het niet gezellig is zonder een sigaretje, dat je jezelf geen houding weet te geven zonder iets te roken. En zo raak je verslaafd.

Maar waarom is roken zo aantrekkelijk in situaties waarin je je onzeker voelt? Het antwoord is verbluffend simpel: tijdens onze eerste levensjaren, tijdens het ontstaan van ons negatieve geloof, hebben we onbewust de koppeling gelegd tussen roken en zelfstandigheid, volwassenheid, kracht, en onafhankelijkheid. Waarom? Omdat onze ouders rookten! En zij waren voor het kleine kind immers het vanzelfsprekende symbool voor volwassenheid en zelfstandigheid. Meer dan 90 procent van alle rokers heeft ouders gehad die rookten. De overige 10 procent heeft als klein kind wel een tante of een buurman gehad die rookte. In de periode van je leven waarin je van je ouders het negatieve geloof meekreeg dat je slap bent, of stom, of slecht, leerde je tevens een andere illusie: als je rookte was je sterk en slim als papa, goed en lief als mama, groot en sterk als tante of als de buurman. Al jaren voor we ooit die eerste sigaret rookten, was de basis voor die vanzelfsprekende illusie al gelegd.

En de rest deed de tabaksreclame wel, die immers ook op suggestieve wijze het roken aanprijst met begrippen als zelfstandigheid, moed, kracht, avontuurlijkheid, jeugdigheid, aantrekkelijkheid en goed in je vel zitten. Precies het tegenovergestelde trouwens van wat de roker zelf ervaart als hij wat langer verslaafd is: afhankelijkheid, angst, slapheid, sleur en uitzichtloosheid, aftakeling, viesheid en een afkeer van zichzelf.

 

Ik werk nu al jaren met verslaafde mensen, maar voor mij is roken nog steeds de meest verbijsterende van alle verslavingen. Er gaan per jaar alleen al in Nederland ongeveer 20.000 mensen aan dood. Voor elke roker vermindert de statistische levensverwachting gemiddeld met 7 à 8 jaar. Die jaren leef je dus korter als je blijft roken. Maar al lang voor die tijd word je gekweld door permanente slijmvorming in je neus, keel en longen. Je adem gaat piepen. Je conditie vliegt achteruit, en een trap op lopen levert hartkloppingen en ademnood op. Je huis en je kleren en je haar gaan ervan stinken. Je voelt je stom, slap of schuldig, en onzeker tegenover iedereen die niet rookt, zelfs kleine kinderen. Wat een hoge prijs voor de vage schijn van zelfverzekerdheid en zelfstandigheid. Wat een hoge prijs om af en toe heel even bevrijd te zijn van de ontwenningsstress die door het roken zelf veroorzaakt is!

 

Een rookverslaving is zo bizar, zo illusoir in zijn vlucht uit de werkelijkheid, en tegelijk zo werkelijk in het zelfdestructieve effect ervan dat het bij mij de ogen geopend heeft voor het illusoire karakter van elke verslaving. Want de traditionele kijk op verslaving gaat uit van een soort balansmodel: aan de ene kant staan de voordelen van de verslaving: het is lekker, spannend, opwindend, en een vlucht uit de vervelende werkelijkheid. Aan de andere kant van de balans staan de nadelen: ongezond, verlies van eigenwaarde, afhankelijkheid, maatschappelijk isolement, ziekte en vroegtijdig overlijden. Vanuit onze alledaagse logica nemen we aan dat voor de verslaafde die balans in evenwicht is of zelfs doorslaat naar de kant van de voordelen. Als iemand er zoveel nadelen voor over heeft, zo denken we automatisch, dan zal voor de verslaafde zelf het voordeel ook wel enorm groot zijn. En eigenlijk geloof je als verslaafde zelf ook dat de verslaving een enorm voordeel biedt. Vooral als je denkt aan een leven zonder het middel: je zou je geen raad meer weten, het leven zou ineens grauw, saai en leeg worden. De verslaving lijkt echt het enige dat nog zin geeft aan het bestaan.

Wat een ironische illusie! Op het moment dat je het ‘logische’ beeld van de balans tussen voor- en nadelen loslaat, zie je dat verslaving alleen maar nadelen heeft. Dus niet: ‘Er zal wel een logica in zitten, dus moet tegenover het grote nadeel van de verslaving ook een groot voordeel staan.’ Maar: ‘Er zijn helemaal geen voordelen in het verslaafd zijn, dus moeten de schijnbare voordelen in werkelijkheid nadelen zijn.’ En inderdaad, pas als je het dogma van de voor- en nadelen loslaat, zie je dat verslaving alleen maar nadelen heeft, en dat de voordelen in feite tijdelijke en relatieve verminderingen zijn van de nadelen. Kijk nog eens naar figuur 1 in hoofdstuk 7 dan zie je dat de verslaafde steeds dieper wegzakt in een put, en dat het voordeel van de verslaving de tijdelijke roes is waarin de verslavingsellende eventjes niet gevoeld hoeft te worden. Bij roken is er zelfs geen roes. Tijdens het roken van de sigaret ben je alleen heel even bevrijd van de dwanggedachten aan roken en hoef je je even niet zo verslaafd te voelen.

Maar als je alleen maar rookt om je telkens eventjes niet verslaafd te voelen, kun je dus beter stoppen met verslaafd zijn. Ben je meteen van al die angsten af die met het roken samengaan: de angst voor het stoppen, de angst dat het niet lukt en je jezelf een slappeling zult vinden (dat vind je als roker nu ook al). De angst dat het stoppen wel lukt, maar dat de rest van je leven een saaie, grauwe, troosteloze brij zal zijn, een gapende leegte. En de angst voor het niet-stoppen: dat je steeds meer de fysieke nadelen zult ondervinden, dat je er op langere termijn een ernstige aandoening van zult krijgen. Dat je vroeger dood zult gaan. Al die angsten horen bij het verslaafd zijn aan roken. Al die angsten zul je kwijt zijn op de dag dat je uit je verslaving stapt. Dat kan al heel binnenkort, want je bent in dit boek al over de helft...