15

 

GOKVERSLAVING

 

 

 

 

De gokverslaving heeft op het eerste gezicht weinig gelijkenis met andere verslavingen, behalve misschien een beetje met de prostitutieverslaving omdat in beide spanning en sensatie een belangrijk onderdeel zijn. Een gokverslaafde heeft onvrede met zijn bestaan maar niet voldoende zelfvertrouwen om daar op eigen kracht iets aan te veranderen.

Als we het begrip ‘verslaving’ ruim nemen zijn eigenlijk heel erg veel mensen gokverslaafd, getuige het succes van allerlei loterijsystemen. Want ook de persoon die elke week het gokgeld automatisch van zijn giro laat afschrijven, is in zekere zin gokverslaafd, al is het dan zonder erg dramatische en destructieve gevolgen. Maar de cyclus is in het klein hetzelfde als bij de ‘echte’ gokverslaving: vanuit een lichte of zwaardere onvrede met het bestaan ontstaan dagdromen over een welvarend leven, dat tegelijk als onbereikbaar beschouwd wordt. ‘Wat zou het toch fantastisch zijn als ik mijn baan kon opzeggen en op een zonnig eiland een restaurantje beginnen! En dat kan echt als ik de loterij win!’

Voor het geld koop je dus niet alleen een lot, maar vooral een kapstok waaraan de dagdromen opgehangen kunnen worden. Of anders gezegd: de dagdromen lijken iets werkelijker door de kans op een hoop geld. Telkens is er natuurlijk de kleine teleurstelling, maar eigenlijk hadden we ook niet echt verwacht dat het prijs zou zijn. In feite gaat een loterij niet om de prijs, maar om de kans op een prijs, waardoor onze vluchtdromen meer ‘body’ krijgen, meer schijn van werkelijkheid. Die vluchtdroom verhindert je wel om werkelijk iets aan je leven te veranderen, of aan je eigen onvrede erover. Maar verder is het een relatief onschuldige verslaving. En er worden nog wat goede doelen mee gesponsord ook, zodat je dagdromen zelfs de legitimatie van goedgeefsheid krijgen.

 

Op dat moment van lichte teleurstelling, wanneer je geen prijs gewonnen hebt, kun je als je eerlijk bent een heel klein beetje zelfverwijt ontdekken: ‘Wat stom van me, met dat geld had ik ook iets nuttigs of zinnigs of echt leuks kunnen doen.’ Op het moment dat de illusie die met het geld betaald is doorgeprikt wordt, blijkt dat je dus niks voor je geld hebt ontvangen. Je hebt geld verloren, en je wist dat dat zou gebeuren, dus vind je jezelf een heel klein beetje stom. En ach, iedereen doet mee aan de loterij en het is voor een goed doel, dus niet getreurd.

Bij een ‘echte’ gokverslaving gebeurt eigenlijk hetzelfde, maar dan dramatisch uitvergroot. De verslaafde heeft een sterke onvrede met zijn leven en met zichzelf. Tegelijk is er een geremdheid of blokkade in de emotionaliteit. Er is dus een sterke behoefte aan ontsnapping uit het vervelende bestaan, en aan spanning en sensatie. Tijdens het gokken ontstaat een roes van spanning ten gevolge van een innerlijke tweestrijd: de angst voor verlies en het bijbehorende gevoel stom te zijn, tegenover het sterke verlangen naar winst en het bijbehorende gevoel van succes! Hoe hoger de inzet, hoe intenser deze stress. Na verlies wil je snel van dat stomme gevoel af en begin je aan een volgende gok. Bij winst is er een heerlijk geluks- of succesgevoel, dat echter snel wegebt, omdat je weet dat het maar toeval was. Maar je begint snel aan een nieuwe gok om dat heerlijke gevoel nog eens te krijgen.

Het is echt wat ze in het Engels een no win-situation noemen. Of je nu wint of verliest met gokken, het negatieve gevoel over jezelf wordt er alleen maar door versterkt: onmiddellijk na verlies, of na een korte tijd bij winst. Bovendien zijn gokhuizen geen charitatieve instelling, ze moeten winst draaien. Dat betekent dat de gokkers als groep, en de individuele gokker op langere termijn, dus altijd verlies lijden. Maar laten we eens kijken naar een geval uit de praktijk.

 

Marcel is 26 jaar oud, single, en al enkele jaren gokverslaafd. Hij is de jongste zoon uit een ondernemersgezin met drie kinderen. Vader was eigenlijk altijd op de zaak, totdat hij onverwacht overleed aan een hartstilstand toen Marcel acht was. Moeder is een streng gelovige vrouw, die haar kinderen via schuld- en zondebesef op het goede pad probeert te houden. Kleine Marcel is echter buitengewoon intelligent, tegen het geniale aan. Hij doorziet rationeel wel de zwakke punten in de religieuze onderdrukking van zijn moeder, maar is tegelijkertijd emotioneel niet tegen haar opgewassen. Hij ontwikkelt een zeer sterk schuldgevoel en zijn negatieve geloof is dus: ‘Ik ben slecht.’

Na zijn atheneumdiploma komt hij al snel in de automatiseringswereld terecht, waar hij binnen korte tijd een goed betaalde baan heeft. Ook nu blijft hij met zijn moeder in een schuld-en-verzetrelatie; in haar ogen doet hij alles verkeerd, of tenminste, dat gevoel heeft hij.

Het is in deze tijd dat hij zich gaat verdiepen in systemen die met kansberekening te maken hebben. Hij probeert die systemen ook uit aan de roulette- en blackjack-tafels in het casino. Voor Marcel krijgt het gokken naast de traditionele spanning nog een extra fascinatie: zou het hem lukken om een winnend systeem te ontdekken? Voorlopig kost dit onderzoek hem handenvol geld. Meer dan hij verdient. Dus klopt hij in noodsituaties bij zijn bemiddelde moeder aan, die haar zoon niet aan zijn lot wil overlaten en tienduizenden euro’s betaalt om zijn speelschulden te vereffenen. Het spreekt vanzelf dat haar morele veroordeling van Marcel, en zijn schuldgevoel tegenover haar, hierdoor alleen maar toenemen.

Dan loopt er iets spaak op zijn werk. Marcel komt in conflict met zijn baas over de manier waarop het werk georganiseerd wordt, en hij belandt uiteindelijk in de ziektewet. Tegelijkertijd wordt hij op last van enkele schuldeisers failliet verklaard. Zijn salaris komt bij een curator, die elke week een soort zakgeld uitbetaalt en rechtstreeks zijn huur betaalt. Maar zelfs nu weet hij telkens weer speelschulden te creëren, die vervolgens weer door zijn moeder betaald worden, totdat die ook geen geld meer heeft. Nu moet Marcel gaan bedelen bij andere familieleden telkens als hij een nieuwe broek of iets dergelijks nodig heeft. Hij schaamt zich hierover, wordt verteerd door schuldgevoelens tegenover zijn moeder, en zit volkomen klem in deze vernederende situatie.

Vanuit zijn opvoeding heeft Marcel een sterk negatief geloof meegekregen: ‘Ik ben slecht.’ Mensen met dit geloof reageren bij het zien van ellende in hun omgeving met schuldgevoel. Ze voelen zich soms schuldig over de ellende in de hele wereld. Eenmaal op eigen benen vlucht Marcel in de exploitatie van zijn eigen intelligentie. Dat is iets waarin hij goed is en zijn resultaten in de automatisering zijn spectaculair. Maar alle slimheid levert nog geen warmte, samenzijn en gevoel van eigenwaarde op. In dat opzicht is zijn leven leeg. Geen wonder dat hij behoefte had aan spanning en sensatie, en ging gokken: de enige verslaving die een schijn van slimheid en succes projecteert.

Voor hem ging het zogenaamd niet om het gokken, maar om het vinden van het winnende systeem. Zijn ontsnappingspogingen uit de sleur van zijn beknellende emotieloze bestaan versterkten juist datgene waaraan hij probeerde te ontsnappen: zijn schuldgevoel tegenover zijn moeder en het gevoel tegenover de hele wereld tekort te schieten. In feite zakte hij steeds verder weg in zijn eigen negatieve geloof. Pas toen hij dat doorhad, kon de negatieve spiraal omgekeerd worden in een positieve. Maar daarover later.