Vakantie

We vertrokken ‘s-ochtends heel vroeg. Het was nog donker, en koud. Papa tilde me op de achterbank met mijn nog warme dekbed over me heen, wat het gezelligste was wat ik ooit had meegemaakt. Ik was vijf, mijn broer was negen. Hij sliep.

Ik keek rond. Achter haar stoel had mama een schoe-nenzak gehangen. Uit ieder vakje waar normaal een pantoffel in stak, bloeide nu een bosje verse viltstiften. Of kleurpotloden, of prikpennen, of vetkrijtjes. Kinderkantoor. Op mijn schoot lag een houten plank waar ze met een wasknijper al een verwachtingsvol wit velletje op had vastgemaakt. ‘Maak jij maar vast een mooie tekening van Italië!’

Zestien stripboeken, twintig cassettebandjes, duizend-spellen-voor-op-reis: mijn moeder had deze vakantie als een militaire operatie voorbereid. Mijn vader restte niets anders dan in de weg lopen. ‘Wil, moet dit allemaal nog op de imperiaal?’ De Volvo kreunde onder het gewicht van vijf koffers vol gewassen en gestreken kinderbermuda’s, zwembroeken en zomerjurkjes, maar ook warme truien voor je-weet-soms-nooit-want-het-kan—‘s-avonds-hard-afkoelen. ‘Henk, pak die spin dan aan!’ Mijn moeder gooide de gekleurde snelbin-der over de berg koffers heen naar mijn vader. ‘En dat zeil moet er strak over. Het zou gaan regenen in Duitsland.’

Zuchtend startte mijn vader de auto. Het dorp sliep nog. Mijn broer ook nog steeds. ‘Zeg maar ‘dag huis’, jongens!’ riep mijn vader naar de achterbank. ‘Dag huis,’ fluisterde ik in mijn eentje.

Op de hoek van de straat werd mijn broer wakker. ‘Mag ik een bolletje met gehakt?’ Het was vier uur ‘s-ochtends. Het mocht. ‘Clau, pak jij eens een bolletje voor Dennis.’ De oranje koelbox stond voor mijn stoel. Omdat Dennis al wel met zijn voeten bij de grond kon en ik nog niet, was de keuze op mij gevallen. Ik vond het niet zo erg, het maakte mijn huisje nog knusser.

Uit het raam zag ik het huis van ome Kees, de broer van mijn moeder met wiens gezin we deze vakantie door zouden brengen. Het licht in de gang ging uit en ome Kees kwam naar buiten met Mandy slapend in zijn armen, terwijl tante Lucy een huilende Jacqueline voortsleepte naar de afgeladen Opel Ascona. ‘Ha beste jongen!’ riep ome Kees naar mijn vader. ‘Ha Keesie,’ zei mijn vader. ‘Lusten jullie soms een bolletje met gehakt?’ vroeg mijn moeder.

We waren al zeven cassettebandjes onderweg. The Sha-dows voor papa en Cliff Richard voor mama en de rest voor iedereen. ‘Lazy on a sunny afternoon, in the summertime, in the summertime,’ zong mijn vader mee met de cassette.

Mijn vader kon geweldig goed tweede stem zingen, omdat hij vroeger drummer was geweest. We hadden ook een bandje van zijn ouwe band bij ons. ‘Heb jij dit ook geschreven pap?’ vroegen we bij ieder nummer. En dat was dan zo, want mijn vader kon niet alleen heel mooi tweede stem zingen maar ook de beste liedjes schrijven. ‘She’ll be miiihiii-ine,’ zongen Dennis en ik mee met de Jugglers, want het repertoire van papa’s ouwe bandje was ons met dezelfde paplepel ingegoten als dat van The Beatles. ‘Had je dat dan voor mama geschreven, pap?’ Mijn vader moest lachen.

Toen kwam ‘You Really Got Me’ en ging hij weer heel hard meezingen. ‘Oh, youreallygotmegirl, becauseyou…’

‘Is dat ook van papa?’ schreeuwde Dennis over de muziek heen. ‘Was het maar waar,’ zei mijn moeder. ‘Dan was ik met Ray Davies getrouwd.’ Ik vond het heel onaardig, maar mijn vader en moeder keken elkaar aan alsof het helemaal niet onaardig was om te zeggen dat je wel met iemand anders getrouwd had willen zijn. Ik vond het raar. En ik vond The Kinks lang niet zo tof als de Jugglers.

Het begon te regenen. Ik besloot maar weer eens wat getallen met elkaar te verbinden in mijn Sesamstraat-vakantie-boek. Er kwam Pino uit, een beetje hoekig en met een streep van z’n schouder naar z’n heup omdat ik de zes en de negen door elkaar had gehaald. Het ging steeds harder regenen. Ome Kees haalde ons in en gebaarde dat we de volgende afslag moesten nemen voor de overnachting. Mandy en Jacque-line zwaaiden op de achterbank en trokken gekke bekken.

‘Oievah!’ zei de eigenaar van hotel Odobero. ‘Niederlande, nah? Odobero bringt Gluck! Ist Oievah! Haha!’ Hij klapwiekte. ‘Klapsigaar,’ zei ome Kees. ‘Beatgitaar,’ zei mijn vader. ‘Schaamhaar,’ fluisterde Dennis in mijn oor.

Alles in hotel Odobero was bruin. De tafels en stoelen, de gordijnen, de schnitzels. Ik kreeg een kindermenuutje met een bruin worstje en vette friet.

Mandy en ik deden het patatspel. Omdat ze al zeven was kon Mandy goeie spellen verzinnen. Dit had ze laatst op de verjaardag van oma bedacht en het kwam erop neer dat we ieder frietje op ons bord een naam moesten geven. We verzonnen een leertijd op basis van de lengte van het frietje, een geslacht op grond van de hoeveelheid mayonaise aan het uiteinde—‘deze heeft lang haar, het is een meisje’—en eventueel een baan of studierichting. Van een klein bruin frietje zei Mandy bijvoorbeeld: ‘Deze is zanger en hij heet Michael.’ Vervolgens at ze Michael op. Het was een lang spel. De anderen zaten al aan een ijsje, met bruine saus. Tante Lucy rookte een Belinda. Mijn vader ging de koffer met pyjama’s van de imperiaal halen.

‘Blijven jullie maar even op de kamer van ome Kees en tante Lucy,’ zei mijn vader zachtjes. Ik hoorde mijn moeder vloeken in onze kamer. Het zeil was niet waterdicht gebleken in de regen. De groene koffer had een rode voering en nu waren alle kinderbermuda’s, alle zwembroeken, alle zomerjurkjes en alle warme truien voor je-weet-soms-nooit roze. ‘Mama wil naar huis, zei ze net.’ Dennis had aan de deur staan luisteren. ‘Je moeder heeft gewoon een beetje mine,’ zei tante Lucy en ze nam nog een trekje. Ze leek precies op die mevrouw op het pakje. Mooi, blond en altijd een sigaret in de hand. Tante Lucy had nooit migraine. Maar tante Lucy had ook niet alles gewassen en gestreken in de koffers zitten. ‘Als je iets vergeten bent, verkopen ze het daar wel,’ was haar motto. Mijn moeder had de auto ingepakt alsof we de komende drie weken geen teken van beschaving meer zouden tegenkomen. En nu ‘kwam het er allemaal uit’, zoals papa zei. We moesten mama maar even alleen laten. Morgen was het weer een hele nieuwe dag, dan zou de zon schijnen en was alles anders. Ik hoorde haar huilen.

De zon scheen. Alles was anders. We waren al bijna in Italië. ‘Oievah!’ had de hoteleigenaar ons nog als afscheidsgroet toegeroepen. Mama had rode ogen maar ze wilde niet meer terug naar huis, zoals Dennis en ik de hele nacht gevreesd hadden.

Het landschap voor mijn raampje veranderde. De heuvels werden rotsen en de rotsen werden bergen. ‘Wat heeft God de wereld mooi gemaakt hè?’ zei ik genietend. Er viel een eigenaardige stilte in de auto. Wij waren thuis niks, van geloof, maar ik keek veel naar EO’s Kinderkrant en mijn vader las mij weleens voor uit Bijbelse verhalen voor jonge kinderen.

Dennis was anders. Hij mocht op school niet meer meedoen met godsdienstles. De juf was bij ons thuis aan de deur geweest om te vragen of mijn moeder het heel erg vond als Dennis gewoon een uurtje in de middenruimte zou knutselen terwijl zij godsdienstles gaf want hij bracht de andere kinderen zo aan het twijfelen. ‘Ja maar juf, over het water lopen kan gewoon niet, want water is geen vaste stof, tenzij het minder dan nul graden Celsius is en de kans dat het in die tijd vroor in het Midden-Oosten…’

‘Ja maar juf, dat kan nooit, dat Jezus veertig dagen in de woestijn heeft gezeten zonder water, want eerst vallen dan je nieren uit, en dan je…’ Zo kon zij niet werken.

En nu riep ik dat God de wereld zo mooi had gemaakt. ‘Nee hoor,’ zei Dennis, ‘dat komt door een explosie.’ En hij las weer verder in zijn Grote Jeugd Winkler Prins. ‘Roepen jullie me als we bij de Gotthardtunnel zijn?’

Limone was een klein dorpje aan het Gardameer dat bekend stond om haar citroenteelt. Volgens de bewoners was de limone zelfs genoemd naar het plaatsje, maar volgens de reisgids was het andersom. Direct na aankomst op het appartementencomplex ging mijn moeder de opa’s en oma’s bellen. Ik stond in de telefooncel te spelen met een schelp die ik buiten had gevonden. Volgens Dennis was het een te-pelhoorntje. ‘Ja hoor ma, alles is goed gegaan,’ zei mijn moeder, ‘de jongens zijn ook hartstikke lief geweest.’

Ik was dus lief geweest, dat wist ik zelf niet. Ik probeerde altijd wel lief te zijn, maar soms mislukte het. Laatst, toen we op de foto moesten bij een echte fotograaf en ik alleen maar moest huilen. Mijn moeder zei dat ik nu echt op moest houden en dat ik heel vervelend was en wat was er nou eigenlijk aan de hand? Maar ik moest niet ergens om huilen. Het was het huilen zelfwaar ik zo verdrietig van werd. Het werd geen leuke foto.

Ons appartement zat naast dat van ome Kees en tante Lucy en boven de supermarkt van Enzo. Die stapelde zijn kratten torenhoog op elkaar op de binnenplaats waar Dennis en Jacqueline tafeltennisten. Als er een pingpongballetje tussen de kratjes terechtkwam, hoorde je het wel een minuut lang naar beneden vallen door de gaten in de kratjes. Als het het laatste balletje was moest ik Enzo gaan halen en die tilde dan de kratjes van elkaar om het te vinden, terwijl zich in zijn supermarktje een rij gelaten toeristen vormde.

Ik kreeg ook vaak gratis ijsjes van Enzo, omdat ik zo op zijn dochtertje leek. Die heette ook Claudia. ‘Claauwdia’ zeiden die Italianen. Ze woonde bij zijn vrouw op Sicilië terwijl hij hier probeerde een beetje geld te verdienen. En een beetje te flirten, met mijn moeder. Die glimlachte vriendelijk terug, terwijl ze de oranje zwembandjes om mijn armen nog wat strakker aantrok.

Ik was te klein voor de tafeltennistafel, daarom speelde ik solo in de gang, tegen de muur. Soms kwam ik tot de honderd, maar meestal werd ik voor die tijd afgeleid door ome Kees die riep: ‘Kan je ‘t een beetje winnen, liefie?’ Of door Devis.

Devis was de jongste zoon van het Italiaanse gezin dat naast ome Kees en tante Lucy woonde. ‘Ray Devis’, noemde mijn vader hem. Hij was een beetje wit maar had hele bruine ogen en altijd stoere T–shirts aan. Wij mochten dat niet, T–shirts met opdruk. Mijn stoerste T–shirt was een effen witte geweest, maar die was nu roze.

Devis was mijn vriend. We verstonden elkaar niet maar begrepen elkaar goed. Omdat we allebei zo klein waren speelden we onder-de-tafel-tennis. Of we zaten in de tuin aan de andere kant van de appartementen, een tuin meteen steile rotswand aan de ene kant en uitzicht op het meer aan de andere. Het was er zo mooi dat ik niet snapte dat alleen Devis en ik er altijd zaten. Er waren stenen bankjes en witte parasols en alle kleuren bloemen. Dennis kon me nog meer wijsmaken, deze tuin was echt wel door God gemaakt. Devis en ik speelden er verstoppertje.

Ik had in het Italiaans leren tellen en was net bij otto toen we een hysterisch geschreeuw hoorden. We renden naar de binnenplaats en zagen zijn oma, die met hen mee was op vakantie, op het balkon staan. ‘Sergio! Allesio! Devis!’ Ze kon nog harder schreeuwen dan mijn moeder voor een mi-graineaanval. Devis moest komen eten, gebaarde hij naar mij. Langzaam slofte hij naar huis, terwijl zijn oma bleef gillen om zijn broers. Foeterend liep ze het huis in. Op het balkon verscheen nu Devis’ vader. Zijn zware snor bewoog terwijl hij op rustige toon zei: ‘Bambini. Mangiare.’ Devis rende harder dan hij ooit bij verstoppertje had gedaan. De grote Italiaan draaide zich om en ging naar binnen.

Op het balkon ernaast zat tante Lucy met mijn moeder. Ze zwaaiden, terwijl mijn moeder blies in haar Belinda. Op vakantie rookte ze soms. Het zag er erg onwennig uit. ‘Kom schat,’ riep ze, ‘dan gaan we naar het huwelijk kijken. ‘ Wat was ook alweer een huwelijk? Ze had het wel verteld de avond ervoor, na het verhaaltje bij het instoppen, maar ik was het vergeten. Het was wel spannend, en iets met sprookjes, dat wist ik nog.

Het restaurant stroomde vol. Iedereen wilde kennelijk graag zien wat er zo dadelijk op die grote houten televisie kwam. De oranje plastic stoeltjes vulden zich met zon-blonde vrouwen. Op de barman na was er geen man in het restaurant. Een huwelijk is dus vooral iets voor vrouwen, begreep ik.

‘O, wat ziet ze d’r prachtig uit!’ riep een oudere mevrouw naast ons. Het was Truus. Die kwam uit Amstelveen, had ze laatst aan het zwembad verteld. ‘Die pofmouwtjes, o enig. Maar wat is hij een eeuwige jan lul, hè. Ze kennen hem aandoen wat ze willen, ‘t blijft een lelijk hert.’ Mijn moeder knikte. Het was dus al begonnen.

Ik zag alleen een rug want voor me zat iemand die groter was dan ik. Dat was niet zo bijzonder, iedereen die ik kende was groter dan ik. Behalve Devis. Mijn moeder trok me op haar schoot. ‘Mooi hè, liefie,’ zei ze en ze gaf me een kusje in mijn nek. ‘Die mevrouw, kijk, die, met de sluier, die wordt nou een prinses. Ze was eigenlijk kleuterjuf, net als juffrouw Ricky. Weet je nog, dat jullie met alle kindjes uit de klas naar het trouwen van juffrouw Rjcky mochten?’

‘Nou, ik denk niet dat haar klasje uitgenodigd is vandaag,’ zei Truus, ‘wat een kouwe kakzooi.’

De kleuterjuf op tv was inderdaad prachtig. Soms keek ze op. Ze had lieve ogen. Meestal keek ze naar de grond, zoals ik als ik schelpjes aan het zoeken was. Mijn schouders waren er helemaal van verbrand, nu moest ik een T–shirt aan op het strand. De prinses keek naar de grond omdat ze verlegen was, zei mijn moeder. ‘Ze is nog maagd, hè,’ zei Truus. ‘Wil jij soms een flesje pera, Clau?’ vroeg mijn moeder snel.

Volgens Dennis had ik al zevenenzestig flesjes pera op. Het waren piepkleine glazen flesjes met onvoorstelbaar lekker perensap erin. Ik dronk het bij het ontbijt, bij de lunch en ‘s-avonds bij de ravioli. ‘Neem je flesje maar mee, schat,’ zei mijn moeder. ‘We gaan naar het huisje, ‘t Gaat zo onweren.’

Het begon te waaien. Mijn vader stond al in de deuropening. ‘Ik wilde jullie al gaan zoeken. Er komt een Garda-storm.’ Dennis stond met zijn verrekijker op het balkon. ‘Kom maar achter de schuifdeuren staan, jongen,’ zei mijn vader. Dennis was net sterk genoeg om zelfde hendel om te trekken en de deur open te maken, maar hij deed alsof het gemakkelijk ging.

‘Moet je eens kijken.’ Hij gaf mij de vogelverrekijker die hij had gekregen omdat hij later bioloog wilde worden. ‘Kijk daar dan.’ De verrekijker was koud aan mijn ogen. Ik zag alleen een heel groot blauw waas. ‘Naar links. Nee, dat is de andere kant. Links is waar je duim rechts zit.’ Die aanwijzing hielp niet echt. ‘Waar je een L kan maken van de duim en je wijsvinger.’

‘Ik kan nog niet lezen.’ Dennis pakte mijn hoofd en de verrekijker tegelijk beet en gaf de hele installatie een duw. ‘Dat is links.’ Ik zag een gele driehoek op het meer. ‘Dat is die surfer. De kustwacht gaat het water niet meer op. Die verzuipt.’

Mijn moeder had uit haar enorme voorraad leuke-din-gen-om-mee-te-nemen-voor-je-weet-soms-nooit een tablet DAS-klei opgediept. ‘Gaan jullie maar een mooie asbak voor Enzo maken. Dat heeft hij wel verdiend voor dat geëmmer met die pingpongballetjes steeds.’

De surfer was aangespoeld. ‘Mogen we dan weer in het meer?’ vroeg ik.

Vandaag waren we in het zwembad omdat mijn moeder het zo’n akelig idee vond, zo’n dode man in het water. Het meer was veel leuker. Ik had op de markt in Riva een geel luchtbedje met zwarte strepen gekregen dat moest doorgaan voor een tijger. De ogen waren op een zwartpupilletje na doorzichtig, waardoor ik op de bodem kon kijken. Uren lag ik op mijn buik te dobberen, mijn hoofd plat op het luchtbed gedrukt. Hele scholen guppies trokken aan mij voorbij, krabben liepen hun gekke horizontale loopje, schelpen die ik anders nooit had kunnen vinden waren nu van mij. In het zwembad was helemaal niks leuks te zien door mijn tijgerogen. Een pleister had ik gevonden, en ik had Jacqueline betrapt toen ze een plasje in het water deed.

‘Nee, schatje. We gaan vanavond nog wel even gedag zeggen tegen het meer, voor we weggaan.’

We deden de terugweg ‘in één ruk door’ zoals ome Kees zei. ‘s-Nachts kon je zo doorkarren op die Autobahn, dan zaten we morgenmiddag weer aan een goeie Hollandse bak koffie met een warme appelpunt.

Alles was ingepakt. Het zeil zat strak om de koffers op de imperiaal. De koelbox zat vol, ik kon pera drinken tot diep in de Kaukasus. Mandy en ik deden bij de auto nog gauw het slipperspel, waarbij je je linkerslipper aan de rechtervoet moest doen en andersom, en wie dan het hardst kon rennen.

‘Kom, jongens, de auto in. Zeg maar ‘dag huisje!’’ Ik keek naar ons appartement. Twee balkons verder stond Devis te zwaaien.

‘Wie wil er een bolletje met salami?’ vroeg mijn moeder. Mijn vader deed het cassettebandje van The Shadows aan. Op ‘Apache’ nam ik afscheid van Devis, van Limone, van alles.

‘Dit was de mooiste vakantie van mijn hele leven,’ zei ik.

‘Ja, liefie?’ vroeg mijn vader.

Dennis zei dat ik dat niet kon weten, omdat mijn leven net pas was begonnen en er nog heel veel vakanties kwamen. ‘Toch weet ik het zeker,’ zei ik.

Ik had gelijk.