Disneyland on ice

Voor de deur was een meisje gevallen. Zo’n meisje op de fiets door de kou naar haar stomme stageplaats. Ze voelde aan haar hoofd en keek naar haar fiets die op straat lag, met zo’n aanstellerig nog draaiend wiel. ‘Kutfiets,’ zei ze.

Ik was in mijn gympen geschoten om haar te helpen. Wie bij mij voor de deur valt is mijn verantwoordelijkheid, daar ben ik heel principieel in. Mijn gympen waren nog warm van het hardlooprondje waar ik net van terug was.

‘Gaat het?’ vroeg ik.

‘Ja. Ik geloof het wel,’ zei het meisje, ‘t Is ineens zo glad, hè?’

Dat had ik gemerkt. Toen ik begon met joggen leek het nog hele koude regen maar er viel gewoon ijs uit de lucht, los ijs dat op de grond samenkwam en de straat veranderde in een gezellige schaatsvereniging. Stug probeerde ik door te hollen maar ik zag eruit als een pasgeboren hertje op het ijs. ‘Glad, hè?’ zei een meneer met een hondje. Het hondje zag er eigenlijk ook uit als een pasgeboren hertje op het ijs. En die meneer ook. Het was een wereld vol Bambi’s. Gezellig. ‘Pas op hoor, ‘t is glad!’ riep ik tegen voorbijgangers die me dankbaar toeknikten.

Eenmaal binnen, achter het raam, keek ik naar de mensen. En zij keken naar het ijs alsof ze Friese rayonhoofden waren. Gissend naar de dikte, gespannen of het zou blijven liggen. Om de vijf meter viel wel iemand. En voor mijn deur het meisje. Ook zij leek op Bambi. ‘Wil je niet even zitten? Gaat hetwel? Bloedje niet? Hier, ik zetje fiets overeind!’ zei ik. Stampertje.