Inloopkast

Lange tijd werd gedacht dat de persoonlijkheid van een vrouw zich liet raden aan de hand van de inhoud van haar tas, maar daar geloof ik niet meer in. ‘t Zit in de inloopkast.

Laat me uw inloopkast zien en ik vertel u wie u bent. Tenminste, de mijne zegt alles over mij. Hou je muil eens even, inloopkast, denk ik weleens.

Eerst even over het fenomeen zelf. De inloopkast. Ik was me nooit bewust van de erotische lading van het woord. Nlpkst. Ontdaan van klinkers hoor je hoe lelijk het is. Nlpkst. Een adequaat woord als je de kat van de buren uit de geraniums wilt jagen, maar niet iets waar je vrouwenogen vochtig mee krijgt. Zoals ‘zomeravond’, of’parelmoer’. Of ‘Dolce & Gabbana’. En toch. Zelden klinken er opgewondener kreten in mijn slaapkamer dan wanneer ik de laatste deur van de kastenwand open en er met een nonchalant gebaar (waar ik lang op heb geoefend) naar binnen loop. ‘Oh! Ah! Je hebt een inloopkast!’ Kirrend lopen de dames achter me aan.

Alsof daar niet gewoon broeken en T–shirts liggen, maar er een heel klein hitsig Christine Ie Duc-filiaaltje wordt gerund. ‘O, wat makkelijk die lades! Voor je riemen! En je kettingen aan een rekje! O! Ruhuuud!’

Of Björn, of Winnetou, of hoe de partner in kwestie ook heet, hij wordt erbij geroepen. Ik schuil schuldbewust achter een avondjapon om zijn hulpzoekende blik te ontwijken.

‘Kijk, Clau heefteen inloopkast.’

‘Ja.’

‘Dat zou bij ons thuis ook zo makkelijk zijn.’

‘Nou.’

‘Dan halen we toch gewoon een heel klein stukje van de slaapkamer af?’

‘Ja. En een stukje van het bed?’

‘O ja. Dan misschien een stukje van de studeerkamer?’

‘En dat je dan in je blote reet eerst twee trappen op moet naar je inloopkast?’

‘O ja. Dan de babykamer.’

‘Prima. Clau, heb jij dan misschien interesse in een baby, maat 56, nauwelijks gebruikt?’

Een inloopkast is dus kennelijk al eeuwenlang every girls wet dream. En zoals met de meeste meisjesdingen kom ik daar wat later achter. Zo ontdekte ik op mijn negentiende pas de voordelen van make–up en duurde het tot mijn zevenentwintigste voor ik begreep dat je in plaats van baggy trousers ook rokjes kan dragen en dat dat dan een verdomd geinig neveneffect heeft.

Dat ik de inhaalslag naar het Vrouwendom inmiddels zo’n beetje heb gemaakt, vertelt mijn inloopkast. Voorheen lagen mijn rokjes onder een stapel nou eenmaal vaker gepakte spijkerbroeken de verstikkingsdood te sterven. Onopgemerkt uit de mode getaakt omdat je ze niet zag liggen in 2004, toen ze nog niet hopeloos 2004 waren. Nu hangen mijn rokjes op rokhoogte, naast de spijkerbroeken. ‘Kijk dan,’ fluisteren ze, ‘ons kan je ook aantrekken! We zitten wel niet zo charmant op de fiets maar wat kleden we lekker af, hè?’

Van de interessantste plank van mijn inloopkast wordt nooit iets gepakt. Helemaal bovenin liggen de Dingen Die Je Niet Wegdoet. Een T–shirtje dat we weggaven bij mijn radioprogramma. Ik zal het nooit dragen, want mijn eigen hoofd staat erop en dat heb ik al zo vaak aan, maar toch. Het is een herinnering. Een das die mijn schoonmoeder heeft gebreid. Mijn schoonmoeder leeft niet meer. Ik heb haar nooit gekend. Die das breide ze bij wijze van therapie toen ze in een rolstoel zat en moest leren leven met een aan één kant verlamd lichaam. Het is een spuuglelijke, in- en inlieve das. Alleen in bepaalde dorpen in Kirgizië zal hij ooit in de mode zijn en hij zit vol met gevallen steken die getuigen van een gemankeerd lichaam. Wol geworden herinnering. Daarnaast een doos vol handschoenen, van toen ze nog goed was. In alle kleuren voor bij ieder denkbaar mantelpakje uit de late jaren zestig. Als je er een aantrekt, raak je haar een beetje aan.