Arremoeig

Ik heb het eerder gezegd: ik ben een reservevrouw. Als alle vrouwen op zijn, nou vooruit, dan bel je mij.

Een reservevrouw is iemand die liever gaat paintballen met de jongens dan, lekker gek, met de meiden op paal-danscursus. Een reservevrouw draagt weleens een geil jurkje met goeie hakken, maar als ze dan mysterieus door het restaurant wil lopen, valt ze. In de draaideur. Rondes lang. Een reservevrouw doet wel aan make–up, maar het blijft redderen.

Waar andere meisjes in de puberteit door hun moeder werden teruggeroepen voor ze naar de disco mochten (‘Eerst met groene zeep en een washandje die smerige troep van je gezicht, je lijkt wel een hoer!’) vroeg mijn moeder regelmatig: ‘Clau, wil je soms niet eens wat make–up op? Het mag best.’

Mijn moeder is geen reservevrouw, maar een Hele Echte. Met dagcrème en nachtcrème en oogcrème en camouflage-stift en dekkende make–up. Als je op, laten we zeggen, dinsdagochtend om half negen bij haar aanbelt, doet een volledige gecoiffeerde, voorbeeldig opgemaakte, in keurig mantelpakje gestoken dame open. Op bijpassende schoenen. Nooit op pantoffels. ‘Moet je ergens heen?’ vragen wij dan. ‘Nee. Maar ik denk: ik kleed me lekker aan. Anders word je zo armoedig.’

Dat is het ergste wat een vrouw kan doen, in her book: er armoedig bij lopen. ‘Arremoeig’, zegt ze, als we onder elkaar zijn. Wat dat is, kun je zien als je op, laten we zeggen, dinsdagochtend om half negen bij mij aanbelt. Ten eerste bel je me wakker, gek. Half negen! Da’s geen tijd, pour une artiste. (Dat ik de avond daarvoor niet heb opgetreden, want dat doe ik zelden op maandag, doet nu even niet ter zake. Je bent een artiest. Dan ben je niet om half negen uit bed. Je moet wel je vak een beetje serieus nemen, vind ik.) Dan doe ik dus open, in pyjamabroek en T–shirt (winter) of ochtendjas met niks d’r onder (zomer). Ochtendjas met niks d’r onder klinkt misschien nog verleidelijk, in de verte, maar maak je geen illusies: het is een groezelige, on-sexy, badstof ochtendjas, maat 156, want ik heb ‘m sinds mijn elfde. Op de mouwen zitten koffievlekken. Want waarom zou je een doekje pakken als je koffie op het aanrecht morst wanneer er van die handige badstof mouwen zijn? Die hele badjas is al een vaatdoekje. En ik ook. Het hoofd erboven is gezwollen en verkreukeld, met lippen Connie Breukhoven-size (dat zet ‘s nachts op, waarom weet alleen de Heere Heere) en ogen als John de Mol vóór de operatie. Bovenop een soort helm van haar.

En als je me de kans geeft, loop ik tot ik per se onder de mensen moet, tegen elven, zo rond. Jaloers op de jongens. Die hoeven alleen maar te douchen, iets met hun haar, iets onder hun oksels en klaar weer. Wil ik eruitzien zoals ik denk dat ik eruitzie, dan moet ik douchen, föhnen, stylen, oogcrème, dagcrème, touche éclat, gekleurde crème, poeder, blusher, wenkbrauwpoüood, doorzichtige mascara voor volume, zwarte mascara voor een gezichtsuitdrukking, eyeliner, oogschaduw, lippenstift, lippengloss. En dan nog eens touche éclat. Voor dat natuurlijke stralende.

En het stomme is: dan nóg zie ik eruit alsof ik er niks aan gedaan heb. Want zo zie ik er nou eenmaal uit. Maar ik moet steeds meer moeite doen om er überhaupt uit te zien alsof ik er niks aan gedaan heb. Als ik er namelijk niks aan doe, zie ik er niet uit alsof ik er niks aan gedaan heb, maar alsof ik drie dagen en nachten heb lopen huilen, gedrenkt in wodka. Ach, was ik maar een jongen. Ik geef me over. Make-up moet. Ook voor een reservevrouw.