3x toeteren

Toen ik een jaar of tien was, zo in het midden van de jaren tachtig, was je in het dorp waar ik woonde niet jarig tenzij ervoorje gestencild was. Stencils, zo noemde je toen slecht gekopieerde velletjes die op bornen en lantaarnpalen hingen te verregenen om kond te doen van een op handen zijnde verjaardag. Vaak werd de persoon in kwestie vijftig. De familie zocht een grappige (of lelijke—vaak ging dat prachtig samen) foto uit, zette eronder ‘Hoera! Gerrit 50!’ of ‘Bep ziet Sara, 3x toeteren’ en dan wist het hele dorp dat er alweer een leven niet voor niets was geleefd. Zo was het goed.

Later, toen ik allang naar de stad was verhuisd, gingen ze ook stencils ophangen als mensen veertig werden, of dertig, of achttien, godbetert! Schandalig. Ik kan mijn kont ook niet keren, dacht ik laatst toen ik het dorp weer eens in reed om mijn zoon bij zijn oma, mijn moeder, op te halen. Daar speelt hij in de box waar ik vroeger in speelde, slaapt hij in het bedje waar ik in sliep en wordt hij gewiegd in de armen die mij droegen. Onvoorstelbaar. Ik weet nog hoe dat ledikantje er van binnen uitzag. Hoe de spijlen om me heen op wacht stonden, hoe hetspeeldoosje klonk als mijn moeder aan het koordje trok voor ze de kamer uit liep en hoe overstuur ik was als ze me niet gelijk hoorde als ik wakker was.

Ik weet zelf nog hoe het is om kind te zijn, maar nu heb ik er een. Ik word oud. Ik ben oud. Hé kijk, een stenciltje aan de boom, en nog één, in het hele dorp hingen ze, zag ik. Ah, voor Bernadette. Bernadette was het zusje van een meisje uit mijn klas. Caroline heette dat meisje. Leuk meisje was dat, met blauwe ogen en een wipneus en een goed humeur. Zo’n meisje dat de Olijke Tweeling had kunnen spelen, als die tenminste verfilmd zou worden, en zij een tweeling was geweest. Caroline de Pijper heette ze. We plaagden haar met haar naam. Met haar voornaam, want Willeke Alberti had net een hit met ‘Carolientje, Carolien-tje, Carolientje wil een man’. Dat haar achternaam zich voor zo veel meer hilariteit leende wisten wij nog niet, groene dorpskinderen als we waren. Haar zusje heette Bernadette en huilde veel. Tenminste, dat vond ik toen, want ik had geen klein zusje en wist toen nog niet dat dat nou eenmaal is wat kleine zusjes doen als ze niet mee mogen spelen.

Bernadette. Met een stencil op de lantaarnpaal, hier, in de straat waar mijn ouders wonen alweer een. Hoe oud zou zij nou zijn? Haar zusje zat bij mij in de klas, zij was een paar jaar jonger…Misschien ook alweer achttien. Of twintig zelfs. Bij het volgende blaadje langzamer rijden, even goed kijken. Daar is er weer één. ‘Hoera’, lees ik, ‘Berna-dette 30’. Dertig! Het kleine zusje van mijn klasgenoot is dertig. What does that make me?

Trouw!

De vrouw met wie ik getrouwd ben riep vanmorgen vanuit de badkamer: ‘Ik doe mijn trouwring vandaag niet om, schatje. Ik heb een beetje last van irritatie.’

Koortsachtig zocht ik een oorzaak. De klassieke discussie over het dopje op de tandpastatube is altijd stilletjes aan ons huisje voorbijgegaan, maar misschien had ik een lege fles conditioner in de douche laten staan? Dat zij nu woedend een bos stro stond te föhnen en besloot het huwelijk hierbij te laten? Had ik een borstel achtergelaten vol met afgevallen herfstharen, of erger nog, dito verrassingen in het doucheputje? Was het een achteloos weggesmeten nat washandje, een klodder tandpasta in de wasbak, het vermaledijde laatste velletje op de closetrol, welke-o-mijn-god-welke zonde kostte mij nu zo onverwacht mijn huwelijk?

‘Kijk,’ zei ze terwijl ze naakt de gang op liep, ‘het is gewoon een soort uitslag denk ik.’ Ze wees op haar ringvinger die inderdaad bij de stam een beetje rood en vlekkerig was. Geïrriteerd.

Pfieuw. Kwam ik weer goed weg. Hoewel het ook wel godgeklaagd zou zijn geweest zeg, bij een beetje irritatie gelijk je trouwring afdoen. Ik heb er altijd al een beetje ranzige associatie mee, met mensen die hun trouwring afdoen. Iets te veel truckchauffeurs, vertegenwoordigers en mannen op zakenreis gezien die bij het zien van dat lekkere jonge mokkel de gladde gouden getuige in hun broekzak lieten glijden. Wat heerlijk ouderwets trouwens. Alsof het dat lekkere jonge mokkel ook maar één beurt zou kunnen schelen of hij getrouwd was. En allemaal hebben ze ‘m ooit met een plechtige blik aan hun hand geschoven, geholpen door bevende bruiden, gadegeslagen door betraande naasten. Zoals ik.

Geen bruiloft hou ik droog. Natuurlijk, de ambtenaar die even de overleden vader⁄oma⁄golden retriever aanstipt does it every time. Hoe het bruidspaar naar elkaar kijkt tijdens het jawoord: al jarenlang een geheide hit.

Maar het allerallerfijnst aan een bruiloft vind ik de neven en de zwagers. En dan vooral om half twaalf. Zelden zijn mannen zo vertederend en aantrekkelijk als op een bruiloft, om half twaalf. De hele avond wordt de dansvloer al bevolkt door zwetende zusjes, vriendinnen en nichten terwijl neef, oom of zwager als gezonde Hollandse hetero een bierbuik staat te kweken langs de kant. Tot zijn magische assepoestertijdstip van half twaalf. Hij heeft een thuistapje leeg, realiseert zich dat het feest nog hooguit anderhalfuur duurt en zet de stap. Stropdas af. Jasje uit. Mouwen opgestroopt. Hij gaat dansen, of wat daarvoor doorgaat. Zijn voeten in stijlvolle bruiloftsschoenen steeds enthousiaster buiten de maat. Zijn billen onschuldig maar sexy in de keurige broek die bij het kostuum hoorde. De kletsnatte rug van zijn witte overhemd maar vooral, o god, ik zou zo weer trouwen omdat ik het zo graag zie: de bezwete kop met dat natte haar op z’n voorhoofd.

Geen voetbalwedstrijd, geen missverkiezing, geen Ma-serati-proefrit geeft mannen de levenslustige glans van een bruiloft om half twaalf. Dus trouw! Doe het voor je neven en je zwagers.