Warme vakvrouw

Het was een heel sjiek feest. De dames droegen hoeden. De belangrijkste mensen uit de politiek, het zakenleven en de society waren er. En ik dan.

In een hoekje, enigszins detonerend met een iets te ca-sual jasje en een iets te kekke hoed.

Ik ga zelden naar publieke feestjes. Dan moet je kleren aan en make–up op en daar mag dan iedereen ook iets van vinden. En omdat ze nu een foto van je hebben bij De Bladen verzinnen ze af en toe iets over je, anders blijven ze maar zitten, met die foto. Dus rukken ze iets uit een interview met een Echt Blad, trekken dat uit de context en maken daar een stukje van dat niet helemaal waar is, maar ook niet helemaal gelogen. Ook een vak.

Heel soms ga ik dus naar een publiek feestje, als degene die me uitnodigt Heel Lief is. En dat was bij het hele sjieke feest het geval. Ik was uitgenodigd door de liefste man van de wereld. En had het naar mijn zin.

Belangrijke mensen zijn best aardig, bleek. Ze zijn óf heel interessant óf heel lachwekkend. Dus altijd de moeite van een praatje waard. En nooit de moeite van verlegenheid, of al te groot ontzag; het zijn ook maar mensen. Behalve één: de Warme Vakvrouw Iedereen kent haar. Jarenlang heeft ze zich, na een carrière in het felle studiolicht, teruggetrokken in de schaduw van haar eigen legende. Als kind wilde ik haar later worden. Iedere vrouw die iets doet op televisie wordt op zeker moment getipt als haar opvolger, maar geen kroonprinses haalt het bij de koningin van de televisie. En dat is zij. Ze zag er, inmiddels in de zeventig, fantastisch uit. Alle dames op het feest droegen een sjieke hoed, maar zij niet. Sjiek genoeg van zichzelf. En lekker dwars, op je zesenzeventigste. Ik wilde haar de hand schudden. Soort van dankjewel zeggen: ‘Als u er niet was geweest…’

Ik stond net gezellig te keuvelen met de Verdomd Aardige Kamervoorzitter toen de Warme Vakvrouw voorbij kwam stekkeren. ‘Sorry,’ hijgde ik tegen mijn gesprekspartner, ‘ik moet dit even doen.’ Ondanks het feit dat ik een kleine vijfenveertig jaar jonger ben, hield ik de Warme Vakvrouw niet bij. Moordend wandeltempo. Jarenlange pu-bliekefeestjeservaring, natuurlijk. Zo gewend smachtende blikken te ontwijken dat ze mij vakkundig niet zag en steeds een pas of vijf voor mij uit liep. Ik stond op een tweesprong. Stoppen met de achtervolging, en dan compleet afgaan voor iedereen die toevallig net keek en zag dat ik onverrichter zake terugkeerde? Of doorgaan, de Warme Vakvrouw aanspreken, en alsnog compleet afgaan?

De verlossing kwam van de Verdomd Aardige Kamervoorzitter: ‘Zal ik je even voorstellen?’ zei hij. Vooruit. Ik had mijn trots nu toch al ingeslikt, opgebraakt en weer te-ruggeslikt. De Warme Vakvrouw was inmiddels in gesprek met haar goede vriend, Meester Prins. Meester Prins was getrouwd met een prinses maar zelf een burger. Gelukkig had hij ooit rechten gestudeerd dus konden we hem Meester noemen, anders klonk dat zo kaal, naast Prinses. Meester Prins en de Warme Vakvrouw stonden geanimeerd te kouten. De Verdomd Aardige Kamervoorzitter en ik stonden er een beetje buiten, zoals op de middelbare school als je niet bij een groepje was. Stel dat iemand zich even zou omdraaien, of uitrekken desnoods, dan leek het net of je erbij hoorde. Ik wilde dood.

‘Kom, ik stel je even voor,’ zei de Verdomd Aardige Kamervoorzitter. Godzijdank. Dan was deze hele helletocht niet vergeefs geweest. Even de hand schudden van de Warme Vakvrouw, ‘dankuwel’ zeggen en in ganzenpas naar de bar voor een driedubbele wat-dan-ook zonder ijs.

De Verdomd Aardige Kamervoorzitter maakte zich op om in te breken in het gesprek van Meester Prins en de Warme Vakvrouw. Best lastig nog, zonder hamer. Hij schraapte zijn keel. ‘Ahum. Mag ik je even voorstellen, Claudia de Breij; Meester Prins.’ Meester Prins! Ik werd voorgesteld aan Meester Prins! Ontzettend aardige man, maar wat de fuck zeg je tegen Meester Prins? Gelukkig introduceerde de Verdomd Aardige Kamervoorzitter mij met een lofzang op mijn werk en Meester Prins keek goedwillend. En totaal blanco.

‘Zo. Dus u doet nogal veel?’

Lieve man. Schat aan publiekefeestjeservaring. Maar wat vraag je terug? Je kan moeilijk zeggen: ‘En wat doet u eigenlijk voor de kost?’ De Warme Vakvrouw reikte mij de hand, stelde zich voor en we babbelden wat. We babbelden umt. God weet waarover. Had een monitor mijn hersenacti-viteit weergegeven, dan was het beeld gevuld met een lange, liggende streep. Flatliner. Voor ik mijn tegenwoordigheid van geest terug kon vinden, maakte de Warme Vakvrouw aanstalten weer aan een van haar snelwandelexerci-ties te beginnen.

‘Wacht even,’ zei een fotograaf, die aan kwam rennen met de geërecteerde telelens in de aanslag. ‘Even een plaatje van jullie samen.’ De fotograaf bedoelde het goed. Echt, hij bedoelde het goed. Toen de Warme Vakvrouw vroeg: ‘Voor welk blad is dit dan?’ en hij vreesde dat het hele plaatje dan niet doorging, toen bedoelde hij het goed toen hij zei: ‘Nergens voor, hoor. Gewoon voor Claudia zelf.’