Groot schrijfster

‘Ik mag na sluitingstijd in het Anne Frank-huis!’ juichte ik al dagen. Ik was zo blij. Ik, met mijn WO2-fascinatie en mijn Anne Frank-fetisj, was door de NOS GEVRAAGD OM EEN stukje uit het dagboek van Anne Frank voor te lezen in het Achterhuis. Na sluitingstijd. Die woorden, daar ging het om: na sluitingstijd.

‘Je doet godverdomme net of het de Efteling is,’ zei een vriend van me met weinig historisch besef en een voorliefde voor de Python.

Ja, maar ja. De Plaats Waar Het Allemaal Gebeurd Is. Dat doet toch iets.

Toen ik Het Achterhuis voor het eerst las, was ik een jaar of acht. Ik was een voorlijk, enigszins zwaar op de hand meisje dat aan haar moeder vroeg of ze een hoed op mocht naar de dodenherdenking op de Grebbeberg, want dan kon ik die even plechtig afzetten als ik die oude huilende meneer had zien doen, vorig jaar. Kortom. Historisch besef, zou je kunnen zeggen, maar evengoed: gevoel voor drama. Wat het ook was, het was een diepgevoeld en integer besef dat er Iets Heel Ergs was gebeurd dat nooit vergeten mocht worden.

Toen ik negen was, las ik het dagboek weer, en toen ik tien was, en ieder jaar tegen het einde van april zodat ik hem op 4 mei uit had en mooi in de stemming was voor twee minuten overtuigd zwijgen. Want dat moest, vond ik. Je mocht niet zomaar een beetje aan je biologieproefwerk gaan staan denken, tijdens die twee minuten, of aan Patrick uit de vijfde en of je daar morgen verkering aan zou vragen, via Miranda, met een briefje, zodat je altijd nog kon zeggen dat het niet van jou was, en gewoon een stomme grap van haar omdat je heus heel geen verkering met hem wou, echt niet, echt niet.

Een keer of vijftien, of misschien nog meer, herlas ik het boek. Steeds weer onder de indruk van niet alleen die oorlog en dat verraad, maar vooral van het boek op zich. Van de onvergelijkbaar frisse schrijfstijl, van de diepe inzichten, en vooral van het feit dat ze zo hetzelfde was, die Anne, als ik. En als al die andere dweepzieke, licht melodramatische meisjes van over de hele wereld die zich identificeerden met Anne Frank en daar, net als ik, in de loop van hun adolescentie overheen groeiden.

Ik koos een fragment om voor te lezen, deed mijn Carice van Houten-achtigste jurk aan (gekhè, als hetiets met de oorlog te maken heeft, doe ik altijd mijn Carice van Houten-jurk aan) en ging naar het Achterhuis. Na sluitingstijd.

Ik was op de kamer van Anne, waar die dag ongetwijfeld nog honderden Amerikanen en Japanners doorheen hadden gesloft, en waar het behang een fotokopie was van An-nes behang op dat ene stukje na waar plexiglas overheen was geplaatst. Gek idee. Datje zo’n plek des onheus kunstmatig, als een soort Efteling, moet onderhouden om te zorgen dat mensen niet vergeten wat er gebeurd is. Ik las een stukje voor, op de plek waar Anne het schreef, over dat ze zo van Cissy van Marxveldt hield (ik ook) en dat ze het later beslist haar kinderen zou laten lezen. Ik was weer onder de indruk van het boek. Van de stijl, van de inzichten, van het onvoorstelbare talent.

‘Ze was beslist een groot schrijfster geworden,’ besloten de mevrouw van de Anne Frank Stichting en ik. ‘Zo’n tijdgenoot van Harry Mulisch,’ mijmerde ik. ‘Zo’n dwarse oude vrouw, zo’n Judith Herzberg-achtige, mooie vrouw die nu te pas en te onpas zou worden lastiggevallen of ze een quoteje over Geert Wilders wil geven. Ik zie haar zo zitten, naast Mulisch, op het Boekenbal.’

‘Ah, daar is Harry net,’ zei de mevrouw van de Anne Frank Stichting. ‘Wat denk jij, Harry, was Anne een groot schrijfster geworden?’

‘Neuh,’ zei Mulisch.

Nu is de oorlog echt voorbij.