31

DRAKNOR, CHELESTRA

 

De drakenslangen hadden het goedgevonden dat de mensch veilig uit de grot wegkwamen maar hielden hen voortdurend in het oog. Het drietal bereikte de kustlijn. Ze konden Haplo zien, en zijn schip. Angst ver­dween. Hoop nam de plaats in. Het drietal begon naar hem toe te ren­nen.

De drakenslangen kwamen uit de grot stromen, zo'n honderd kronkelen­de lijven stuwden als een wriggelende, met slijm bedekte massa over de grond.

De drie mensch hoorden hun gesis en keerden zich vol angst om.

De roodgroene blik van de slangen ving het drietal en hield hen met de biologerende ogen vast. Tongen flitsten naar buiten, proefden de lucht, roken en genoten van de angst. De drakenslangen sloten hun prooi in.

Maar het lag niet in hun bedoeling om hen snel te doden.

Angst maakte hen sterk, afschuw gaf hen kracht. Ze vonden het altijd jammer om een slachtoffer te zien sterven.

De slangen lieten hun brandende ogen zakken en brachten hun snelheid tot een trage kruipgang terug.

De mensch, losgelaten door die verlammende ogen, schreeuwden het uit en begonnen dwars over het strand te hollen.

De drakenslangen sisten van plezier en gleden er snel achteraan.

Ze bleven dicht bij de jonge mensen, voldoende dichtbij om hen de vochtige, rottende geur van dood te laten ruiken die de slangen met zich meevoerden, dichtbij genoeg om hen de geluiden te laten horen die - af­gezien van hun eigen doodskreten - de laatste zouden zijn die hun oren zouden bereiken. De enorme lijven die over het zand gleden, vermaalden de grond. Platte koppen die boven de mensch uittorenden, wierpen af­grijselijke, zwaaiende schaduwen voor hen uit.

En de drakenslangen keken met leedvermaak naar de strijd tussen de Patryn en de Sartaan, bloeiden op in de haat en werden nog sterker.

De mensch werden moe en net zoals hun lichamelijke kracht afnam, nam hun allerergste angst af. De drakenslangen moesten hun prooi een beetje opporren, er weer beweging in zien te krijgen.

'Pak er een,' beval de koning van de drakenslangen vanaf zijn plek aan het hoofd van de opmars. 'De mens. Dood haar.'

 

Daglicht begon te dagen. De nacht verdween langzaam, de duisternis nam af, voor zover dat kon in dit oord van duisternis. Het zonnelicht schemerde door het troebele water. Haplo's schaduw volgde hem terwijl hij voortholde.

'We moeten hem helpen!' drong Alfred er bij Samah op aan. 'Jij kunt hem helpen, Raadsheer. Gebruik je magie. Met z'n tweeën kunnen we de draken misschien verslaan...'

'En terwijl ik tegen de draken vecht, zal jouw Patrynenvriend ontsnap­pen. Was dat jouw bedoeling?'

'Ontsnappen?' Alfred knipperde met zijn waterige, blauwe ogen. 'Hoe kun je zoiets zeggen! Kijk! Kijk naar hem! Hij riskeert zijn leven...'

'Bah! Hij verkeert helemaal niet in gevaar! Die smerige schepsels staan onder zijn bevel! Zijn volk heeft hen geschapen!'

'Dat is niet wat Orla me vertelde,' gaf Alfred boos ten antwoord. 'Dat is niet wat de draken-slangen op het strand tegen jou zeiden, nietwaar Raadsheer? "Wie heeft jullie geschapen?" vroeg je. "Dat deden jullie, Sartaan." Dat was wat ze antwoordden, niet?'

Samahs gezicht was vertrokken van woede. Hij hief zijn rechterhand en begon een teken in de lucht te trekken.

Alfred hief zijn rechterhand en trok hetzelfde teken, alleen in spiegel­beeld, deed de magie teniet.

Samah bewoog zijdelings in glijdende dansende stappen en mompelde de woorden binnensmonds.

Alfred gleed sierlijk de andere kant uit en herhaalde de woorden, van achteren naar voren.

Opnieuw was Samahs magie teniet gedaan.

Maar achter zich kon Alfred het woedende gesis horen, het verpletteren­de geluid van de lijven van de reptielen, Haplo's schorre stem die beve­len naar de hond riep. Alfred wilde zo graag zien wat er gebeurde, maar hij moest zijn volle aandacht op Samah gericht houden.

De Raadsheer, die al zijn macht opriep, begon een andere betovering te weven. De magie rommelde in de verte, de runen kraakten. De enorme, verwarrende storm van alle mogelijkheden kwam met volle kracht op Alfred neer.

Hij voelde zich verslappen.

 

Haplo's enige doel was de mensch te redden. Maar als hij hen eenmaal te pakken zou hebben, had hij er geen idee van wat hij vervolgens moest doen; hij had geen aanvalsplan. Waarom zou hij zich daar druk over maken, vroeg hij zich verbitterd af. Het was om te beginnen al een hope­loze strijd. Het vergde al zijn concentratievermogen om de vrees kwijt te raken die hem dreigde te verstikken, hem van binnen uitwrong, hem leegzoog, zijn ingewanden binnenste buiten keerde in het zand.

De hond was hem ver voor en had de mensch al bereikt. Ze waren alle­ drie bijna aan het eind van hun krachten; uitputting en ontzetting had­den hen van hun krachten beroofd. De slangen negerend sprong de hond om de mensch heen, dreef hen bij elkaar en zette hen aan sneller te lopen wanneer het leek alsof ze terugvielen.

Een van de slangen kwam te dicht bij de mensch. De hond sprong erop af en gromde waarschuwend.

De drakenslang gleed achteruit.

Devon zakte in elkaar op de grond. Grundle greep hem bij een schouder en schudde hem heen en weer.

'Sta op Devon!' smeekte ze. 'Sta op!'

Alake stond met de moed der wanhoop over haar vriend gebogen en draaide zich om naar de drakenslangen. Ze hief een hand op die trilde maar niet de greep verloor op het voorwerp dat ze vasthield - een houten stok. Ze liet hem brutaal zien en begon haar toverformule uit te spreken terwijl ze zich tijd gunde ieder woord helder en duidelijk uit te spreken, zoals haar moeder haar had geleerd.

De stok ontbrandde door de magie. Alake zwaaide het brandend stuk hout heen en weer voor de ogen van de drakenslangen zoals ze het heen en weer zou hebben gezwaaid voor de ogen van een rovende kat die haar kuikens besloop.

De drakenslangen aarzelden en trokken zich terug. Haplo doorzag hun spelletje en zijn woede deed hem zijn angst vergeten. Devon kwam met behulp van Grundle overeind.

De hond blafte en sprong rond en pro­beerde de aandacht van de slang naar zich toe te trekken, weg van de mensch.

Alake, trots, beeldschoon en triomfantelijk, stootte het brandend hout in de richting van de slangen. 'Ga weg van deze plek! Ga weg van ons!' riep ze.

'Alake, liggen!' schreeuwde Haplo.

De slang sloeg met ongelooflijke snelheid toe, de kop schoot sneller naar voren dan het oog kon volgen en de hersens konden vatten. Het was een veeg, meer niet. Een veeg die naar voren sprong en terug sprong.

Alake schreeuwde het uit en viel krimpend van de pijn op de grond.

Grundle en Devon knielden naast haar neer. Haplo struikelde bijna over hen. Hij greep de dwerg bij de schouder en rukte haar omhoog.

'Lopen!' schreeuwde hij. 'Ga hulp halen!'

Hulp. Wat voor hulp. Alfred? Waar denk ik aan, vroeg Haplo zich nij­dig af. Hij had in een reflex gereageerd. Maar het zou de dwerg in ieder geval uit zijn buurt houden.

Grundle knipperde met de ogen, begreep zijn bedoeling en na een laatste wanhopige blik op Alake draaide de dwerg zich om en ging op weg naar de waterkant.

De kop van de drakenslang torende hoog in de lucht, bleef boven zijn slachtoffer hangen, boven Haplo. Zijn ogen waren op de Patryn geves­tigd, op de felblauw brandende, door de runen verlichte dolken in zijn handen. De slang was vol zelfvertrouwen maar wel op zijn hoede. Hij had weinig respect voor de Patryn maar was slim genoeg om zijn vijand niet te onderschatten.

'Devon,' zei Haplo en liet zijn stem met opzet kalm klinken  'hoe het met Alake?'

De verstikkende snik van de elf beantwoordde die vraag. Ze was niet dood, jammer genoeg. Vergiftigd, nam hij aan, en haar vlees weggerukt door de keiharde bek van de slang.

Hij riskeerde een snelle blik naar achteren. Devon hield Alake in zijn ar­men, stijf tegen zich aan gedrukt, en suste haar. De hond stond naast hem, gromde dreigend naar de slangen die hun kant uit keken.

Haplo plaatste zijn lichaam tussen de slang en de mensch. 'Hond, blijf bij hen.'

Hij keek de drakenslang aan, de dolken geheven. 'Grijp hem,' beval de koning.

De kop van de drakenslang dook omlaag. De kaken sperden zich wijd­ open, het gif droop eruit. Haplo ontweek hem zo goed als hij kon maar een paar druppels vielen op hem neer en brandden door het natte hemd in zijn huid.

Hij voelde een verscheurende pijn maar dat was nu niet belangrijk. Hij hield zijn blik en zijn aandacht vast op zijn doel gericht.

De slang haalde naar hem uit.

Haplo sprong achteruit, bracht beide handen naar elkaar en dreef de beide dolken in de schedel van de draak, tussen de rode spleetogen.

De met runen versterkte lemmeten drongen diep door. Het bloed spoot uit de kop. De drakenslang brulde van pijn, bewoog zijn kop op en neer en nam Haplo, die zich uit alle macht aan de beide dolken vasthield, mee omhoog.

Zijn armen werden bijna uit de kom gerukt. Hij moest loslaten en viel op de grond. In elkaar gedoken wachtte hij af.

In zijn doodsstrijd sloeg de gewonde drakenslang blindelings van zich af. Na een laatste stuiptrekking lag hij eindelijk stil. De spleetogen waren open maar het vuur was verdwenen. De tong hing uit de tandeloze bek. De dolken zaten diep in het bloederige hoofd geboord.

'Haal je wapens Patryn,' zei de koning van de drakenslangen en de roodgroene ogen schitterden van vreugde. 'Grijp ze! Ga door met vechten! Jij hebt een van de onzen gedood. Geef nu niet op!'

Het was zijn enige kans. Haplo sprong naar voren, de hand naar voren gestrekt en deed een wanhopige uitval.

Een slangenkop schoot omlaag. In zijn arm explodeerde de pijn. Het bot gebroken, het bloed brandend door het gif. Zijn rechterhand voelde nut­teloos aan. Haplo bleef doorgaan, probeerde het opnieuw met zijn lin­kerarm.

De slang kwam opnieuw op hem af. Een sissend commando van zijn ko­ning bracht hem tot stilstand.

'Nee nee! Maak er nog geen eind aan! De Patryn is sterk. Wie weet is hij nog in staat zijn schip te bereiken.'

Als ik mijn schip zou kunnen bereiken...

Haplo moest bij de gedachte alleen al lachen. 'Dus dat is wat jij wilt hè? Jij wilt me zien weglopen. En jij zult me laten gaan tot - hoe ver? Tot op een armlengte? Misschien laat je me zelfs een voet aan boord zetten. En wat dan? Me teruggrijpen. Me die grot in sleuren?'

'Jouw angst zal ons lange, lange tijd voeden Patryn,' fluisterde de drakenslang.

'Ik speel niet mee. Je zult ergens anders je pleziertjes moeten vinden.'

Met opzet keerde Haplo de slangen de rug toe en kroop ineen naast de beide jonge mensch. De hond hield de wacht achter zijn baas en grauw­de naar iedere slang die te dicht naderde.

Alake was nu rustig, ze kreunde niet meer. Haar ogen waren gesloten en haar ademhaling was hortend en oppervlakkig.

'Ik... ik geloof dat het haar beter gaat,' zei Devon en slikte moeizaam.

'Ja,' zei Haplo kalm, 'ze zal heel gauw weer in orde zijn.' Hij hoorde achter zich de enorme lijven dichterbij glijden. Het grauwen van de hond nam toe.

Alake opende haar ogen en glimlachte naar hem.

'Ik ben beter,' zuchtte ze. 'Het... het doet geen pijn meer.'

'Haplo!' waarschuwde Devon.

Haplo keek om. De slangen begonnen hen te omcirkelen, sommige gin­gen naar links, andere naar rechts. Hun lijven gleden over de grond, draaiend, kronkelend, de platte koppen voortdu-rend naar hem toegedraaid. Langzaam en onverbiddelijk begonnen ze hen in te sluiten. De drakenslangen begonnen te sissen - zachte, slissende doodsfluisteringen.

'Wat is er?' fluisterde Alake. 'Jij hebt de drakenslang gedood. Ik heb je wel gezien. Ze zijn nu weg hè?'

'Ja,' zei Haplo en nam haar handen in de zijne. 'Ze zijn weg. Het gevaar is voorbij. Ga nu maar rusten.'

'Ik kan nu wel rusten. Zul jij over me waken...?'

'Ik zal over je waken.'

Ze glimlachte, sloot haar ogen. Haar lichaam schokte, toen lag ze stil.

 

Samah sprak de eerste rune, begon aan de tweede. De magie verzamelde zich rondom hem als een met licht bespikkelde wolk.

Een klein figuurtje, de longen uit haar lijf schreeuwend, sprong boven op hem, greep hem beet en haar actie gooide hen beiden bijna omver.

Zijn betoveringformule was doorbroken en Samah keek omlaag naar de jonge vrouwtjes-dwerg. Haar smoezelige handen trokken aan zijn ge­waad, rukten het bijna van hem af.

'Red... Alake gevallen... Haplo alleen... draken... hij heeft... hulp no­dig!' De dwerg hijgde en trok aan Samahs gewaad. 'Jij... kom mee!'

Samah wierp de mensch van zich af. 'Weer een truc.'

'Kom! Alsjeblieft!' smeekte de dwerg en barstte in tranen uit.

'Ik zal helpen,' zei Alfred.

De dwerg slikte en keek hem vol twijfel aan. Alfred keerde zich om en keek Samah aan.

De Raadsheer sprak opnieuw de runen maar ditmaal onderbrak Alfred hem niet. Samahs lichaam glansde en begon te vervagen.

'Ga jij je Patrynenvriendje maar helpen!' riep hij. 'En wacht dan maar eens af hoe dankbaar hij zal zijn!'

De Raadsheer verdween.

Het dwergenmeisje was te zeer van streek en te bang om te schrikken. Ze greep Alfreds gerimpelde hand beet. Ze kon weer een beetje beter adem­halen.

'Je moet helpen! De drakenslangen gaan hem vermoorden!'

Alfred begon te lopen, van plan om te doen wat hij kon, ofschoon hij er geen idee van had wat dat was. Maar hij was, toen hij met Samah bezig was, de afschuwelijke beesten vergeten. Nu keek hij er ontzet naar: de lange reptielenlijven die in het zand sloegen, erdoorheen zwiepten, ogen rood als vlammen, groen als de walgelijke zee, kwijlende tandeloze ka­ken, tongen die dropen van het gif.

Alfred voelde zich weer zwakker worden. Hij herkende het voorteken, vocht er wel tegen maar niet al te hard. Zwaaiend op zijn voeten gaf hij toe, liet toe dat hij van de angst werd weggevoerd...

Kleine vuisten stompten tegen hem aan.

Alfred opende versuft zijn ogen. Hij lag in het zand.

Er stond een dwerg over hem heen gebogen die met haar vuisten op zijn borst sloeg en naar hem schreeuwde. 'Jij kunt de magie hanteren! Ik heb het zelf gezien! Jij bracht hem zijn hond terug! Help hem dan, verdom­me! Help Alake en Devon! Verdomme, verdomme!'

De dwerg stortte ineen en begroef haar gezicht in de handen.

'Kom nou... niet huilen,' zei Alfred en stak timide en onhandig zijn han­den uit om haar op de smalle, zwoegende schouders te kloppen. Hij keek achterom naar de drakenslangen en zijn hart bleef bijna stilstaan.

'Ik wil wel helpen,' zei hij pathetisch, 'maar ik weet niet hoe.'

'Bid tot de Ene,' zei de dwerg heftig terwijl ze haar hoofd ophief. 'De Ene zal je kracht geven.'

'Misschien heb je gelijk,' zei Alfred.

 

'Alake!' riep Devon en schudde het levenloze lichaam. 'Alake!'

'Wens haar niet terug,' zei Haplo. 'Haar pijn is voorbij.'

Devon hief zijn zwaarbeproefde gelaat op. 'Bedoel je dat ze... Maar jij kunt haar redden! Haal haar terug. Doe het Haplo! Net zoals je het voor mij deed!'

'Ik heb geen magie!' schreeuwde Haplo ruw. 'Ik kan haar niet redden. Ik kan jou niet redden. Ik kan niet eens mezelf redden!'

Devon legde Alake's lichaam teder op de grond. 'Ik was bang om te leven. Nu ben ik bang om te sterven. Nee, dat meen ik niet. Het is niet het sterven. Dat is gemakkelijk genoeg.' Hij stak zijn hand uit en pakte Alake's koude hand. 'Het is de pijn, de angst...'

Haplo zei niets. Er viel niets te zeggen, hij vond geen woorden van troost. Hun einde zou vreselijk zijn. Dat wist hij, dat wist Devon en dat wist Grundle.

Grundle. Waar was zij gebleven?

Haplo herinnerde het zich. Hij had haar teruggestuurd om hulp te ha­len. Om Alfred te halen. De Sartaan was een hopeloze dwaas maar Ha­plo moest toegeven dat hij Alfred een paar opmerkelijke dingen had zien verrichten... als hij niet van tevoren in zwijm was gevallen.

Haplo sprong overeind. Die plotselinge beweging deed de hond op­schrikken, net als de drakenslangen. Een van hen haalde achter hem naar hem uit en de gespleten tong flitste over zijn rug als een zweep van vuur en brandde het vlees van zijn botten. De pijn was enorm en verlam­mend; iedere zenuw in zijn lichaam knetterde van de folterende pijn. Hij zakte verslagen op zijn knieën.

Grundle stond aan de waterkant, alleen - een klein, pathetisch figuurtje. Geen spoor van Alfred.

Haplo viel plat voorover in het zand. Hij was zich er vaag van bewust dat Devon zich over hem heen boog, dat de hond heldhaftig maar ver­geefs uitviel naar de slang die hem had aangevallen. Niets was meer echt, behalve de pijn. Die brandde in zijn ogen en vulde zijn hersens met vuur. De slang moest hem nog een keer hebben geraakt, want ineens nam de pijn toe. En toen likte de hond zijn gezicht, duwde zijn neus in zijn hals, kefte en jankte van opwinding. Het klonk niet langer angstig.

'Haplo!' schreeuwde Devon. 'Haplo, laat je niet gaan! Kom terug! Kijk dan!'

Haplo opende zijn ogen. De zwarte nevels die zich om hem heen hadden gewikkeld, trokken weg. Hij keek om zich heen en zag het bleke gezicht van de elf dat naar de lucht opgeheven was.

Een schaduw vloog over Haplo heen, een schaduw die de vlammen van het gif van de slang koelde. Knipperend met zijn ogen in een poging iets beter te kunnen zien, staarde Haplo omhoog.

Er vloog een draak boven hen, een draak zoals Haplo nog nooit van zijn leven had gezien. Het was een prachtexemplaar dat de ziel van ontzag in­een deed krimpen. Groen gepolijste schubben fonkelden als smaragden. Zijn vleugels waren van verguld leer, de gouden manen blonken en glin­sterden helderder dan Chelestra's waterzon. Het was een enorm lijf, de spanwijdte leek voor Haplo's versufte geest van horizon tot horizon te reiken.

De draak vloog laag, krijste waarschuwend, dook neer op de slangen. Devon bukte zich en legde onwillekeurig een arm over zijn hoofd. Haplo bewoog zich niet. Hij lag stil en keek. De hond blafte en kefte als een bezetene. Hij sprong omhoog en hapte speels naar het beest toen het over hem heen denderde.

De ruisende slag van de drakenvleugels wierpen wolken zand op. Haplo hoestte, ging zitten en probeerde wat te zien.

De drakenslangen deinsden achteruit. Met plat neergedrukte lijven gleden ze onwillig achter-uit, weg van hun slachtoffers. Spleetogen richtten zich kwaadaardig op de nieuwe bedreiging.

De draak vloog hoog boven de slangen, zwenkte en dook opnieuw, met uitgestrekte klauwen.

De koningsslang hief de kop om de uitdaging te aanvaarden. Hij spuwde gif en probeerde de ogen van de draak te raken.

De draak sloeg toe, omklemde het lijf van de slang. De klauwen zonken diep weg in het geschubde vlees.

De slang wriggelde en kronkelde verwoed. Zijn kop werd omgedraaid en beet naar de draak maar de draak zorgde ervoor dat hij net buiten het bereik van de giftige kaken bleef. Andere draken kwamen toegesneld om hun leider te helpen. De draak spande de grote vleugels, tilde de ko­ning van de grond en vloog omhoog. De slang bungelde in zijn klauwen. De konings-slang vocht, haalde zwiepend uit met zijn staart, sloeg keer op keer toe met zijn kop.

De draak vloog hoger tot hij bijna buiten Haplo's gezichtsveld was ge­komen. Ver boven de gekartelde bergen van Draknor liet de draak de slang los en liet hem vallen.

De drakenslang stortte kronkelend en krijsend neer op de berg, op de scherpe botten van de gekwelde schepsels die hij voor zijn nest had ge­bruikt. De zeemaan schokte door de kracht waarmee de slang neer­kwam. Rotsen barstten en versplinterden, de bergtop stortte in, boven op het karkas van de slang.

De draak kwam terug, cirkelde boven hun hoofden en de glinsterende ogen zochten een nieuw slachtoffer.

De slangen namen een verdedigende houding aan, rolden zich op. De roodgroene ogen vuurden onrustige blikken op elkaar af.

'Wanneer we de draak op de grond kunnen grijpen en met z'n allen kun­nen aanvallen, kunnen we hem verslaan!' siste de ene.

'Ja,' zei een ander. 'Een goed idee. Jij daagt hem uit, lokt hem omlaag uit de lucht! Dan zal ik aanvallen.'

'Waarom ik? Daag jij hem maar uit!'

Ze waren onderling aan het bekvechten maar geen van hen durfde het gevecht te beginnen dat de draak omlaag zou moeten lokken uit zijn vei­lige plek in de lucht. Niemand was bereid zijn eigen slijmerige huid te riskeren om zijn makkers te redden, en ze hadden geen koning meer om hen te bevelen. Zonder leiding en in het aangezicht van een machtige vij­and zoals ze nog nooit eerder op hun weg hadden gevonden, kwamen ze tot het oordeel dat het het beste was als ze zich strategisch terugtrokken.

De drakenslangen gleden snel over het zand, recht naar de duistere veilig­heid van wat van hun vernielde berg was overgebleven.

De draak achtervolgde hen en kwelde hen net zo lang tot hij ze allemaal in de grot had gedreven. Toen zwenkte hij weg, vloog terug en bleef bo­ven Haplo hangen.

Hij probeerde er rechtstreeks naar te kijken maar het stralende licht deed zijn ogen tranen.

Je bent gewond. Toch moet je de kracht zien te vinden om naar je schip terug te keren. De drakenslangen zijn voor het ogenblik van de wijs ge­bracht maar ze zullen zich gauw genoeg hergroeperen en ik heb niet de kracht om ze allemaal te bevechten.

De draak had niet hardop gesproken. Haplo had de stem in zijn hoofd gehoord. Het klonk bekend maar hij kon het niet thuisbrengen.

Hij dwong zijn door pijn geteisterde lichaam om op te staan. Gele lichtkogels ontploften in zijn ogen; hij wankelde en zou zijn evenwicht zijn kwijtgeraakt.

Devon was er, naast hem en de elf hield hem beet, hield hem overeind. De hond dribbelde bezorgd om hem heen, wilde helpen. Haplo bleef kalm staan tot de aanval van zwakte voorbij was, toen knikte hij, niet in staat te spreken en zette een wankele stap voorwaarts. Plotseling stopte hij.

'Alake,' zei hij en keek neer op haar lichaam. Zijn blik verplaatste zich grimmig naar de grot waar hij de rode spleetogen kon zien toekijken.

De draak begreep hem. Ik zal voor haar zorgen. Wees niet bang. Zij zul­len haar rust niet verstoren.

Haplo knikte weer, vermoeid, en verplaatste zijn blik naar zijn doel, zijn dompelaar.

Ze liepen slingerend over het strand. De tengere elf die reservekrachten aanboorde waarvan hij het bestaan nooit had vermoed, leidde de hape­rende stappen van de gewonde Patryn en hield hem overeind wanneer hij dreigde te vallen. Haplo verloor de draak uit het zicht en vergat hem, vergat de slangen, al zijn concentratie gevestigd op het bestrijden van de pijn, op het behouden van zijn bewustzijn.

Ze kwamen bij Grundle die zich nog steeds niet had bewogen. Ze staarde hen met wijd open ogen aan. Ze zei geen woord, bracht alleen een ver­vormd gerochel uit.

'Van hier af... kan ik lopen!' zei Haplo, naar adem snakkend.

Hij wankelde naar voren en greep zich vast aan de houten boeg van de dompelaar. Hij duwde zich omhoog en wees op de stamelende dwerg.

'Ga... haar halen.'

'Wat is er denk je met haar aan de hand?' vroeg Devon bezorgd. 'Ik heb haar nog nooit zo gezien.'

'Misschien gek van angst,' kreunde Haplo. Hij moest snel aan boord zien te komen. 'Pak haar maar beet... neem haar mee.'

Hand over hand trok hij zich op aan de reling van het bovendek van het schip en zocht zijn weg naar het luik.

'En hij dan?' Hij hoorde Grundle's onnozele kreet.

Haplo keek om en zag een ineengedoken gestalte op het zand liggen. Alfred.

'Ach natuurlijk,' mompelde Haplo bitter.

Hij stond op het punt om te zeggen 'Laat hem maar liggen' maar de hond was natuurlijk al naar hem toe gerend om de bewusteloze Sartaan te besnuffelen en te likken. Nou ja, herinnerde Haplo zich knorrig, uit­eindelijk ben ik hem wat verschuldigd.

'Breng hem maar mee als je dat zo graag wilt.'

'Hij veranderde in de draak,' zei Grundle, haar stem bevend van ontzag.

Haplo lachte en schudde zijn hoofd.

'Wel waar!' verzekerde de dwerg hem plechtig. 'Ik zag het zelf. Hij... veranderde zich in een draak!'

De Patryn keek van de dwerg naar Alfred die weer bij zinnen was geko­men - voor zover er zinnen waren om bij te komen.

Hij maakte zwakke, wapperende gebaren met zijn handen om het natte, enthousiaste welkom van de hond wat in te tomen.

Haplo keerde zich af, te zwak om er zich wat van aan te trekken of het tegen te spreken.

Nadat het hem eindelijk gelukt was de hond over te halen hem met rust te laten, gaarde Alfred zich weer bijeen en werkte hij zich moeizaam om­hoog tot hij stond. Hij keek met niets ziende ogen naar alles en iedereen om hem heen. Zijn blik dwaalde naar de grot en hij herinnerde het zich weer. Hij kromp ineen.

'Zijn ze weg?'

'Dat zou jij moeten weten!' kreet Grundle. 'Jij hebt ze verjaagd!'

Alfred glimlachte dunnetjes en afwerend. Hij schudde zijn hoofd.

'Ik ben bang dat je je vergist, kind. Ik kon niet veel doen, niet eens voor mezelf.'

'Maar ik zag je toch!' ging de dwerg koppig door.

'Schiet op Sartaan, als je meewilt,' riep Haplo naar hem. 'Nog een paar stappen...'

'Hij komt heus wel Patryn. Daar zullen wij wel voor zorgen. Jij zult ge­zelschap hebben in je gevangenis.'

Haplo stond doodstil en leunde tegen de reling. Hij had nauwelijks de kracht om zijn hoofd op te heffen.

Samah stond voor hem.