24
PHONDRA, CHELESTRA
De gebeurtenissen zijn op ons neergestort als rotsblokken vanaf de bergtop. Sommige leken ons te zullen verpletteren, maar we slaagden erin ze te ontduiken en zo te overleven.1
We bleven nog een paar dagen langer op Phondra omdat we heel wat te regelen hadden, zoals je je wel kunt voorstellen. Vele facetten moesten worden bekeken: hoeveel personen er in iedere zonnejager konden, wat we wel en wat we niet konden meenemen, hoeveel voedsel en water nodig zou zijn voor de reisduur en nog een heleboel andere details die ik niet nader zal omschrijven. Het was al erg genoeg ernaar te moeten luisteren en je er zorgen om te moeten maken.
Alake en ik hebben eindelijk toestemming gekregen om bij de koninklijke bijeenkomsten aanwezig te zijn. Het was voor ons beiden iets waar we heel trots op waren.
Gedurende de eerste bijeenkomst deden Alake en ik ons best om serieus, plechtig en ernstig te zijn. We luisterden aandachtig naar ieder woord dat gezegd werd en we hadden onze meningen klaar ook al vroeg niemand ons daarnaar.
Maar tegen de volgende middag, toen mijn vader en Dumaka - voor de zesde keer - druk bezig waren in het stof een schema te tekenen van een van de zonnejagers om uit te dokteren hoeveel vaten water veilig in het ruim konden worden gestouwd, begonnen Alake en ik te ontdekken dat het, zoals zij zei, een koninklijke pijn was een heerser te zijn.
Daar zaten we dan, opgesloten in de gemeenschapshut waar het heet en benauwd was en gedwongen om te luisteren naar Eliason die alle voordelen van visolie opdreunde en waarom vaten met dat spul als een absolute noodzaak voor de elfen werden beschouwd. Buiten (dat konden we duidelijk door de sleuven tussen de stammen van de muren zien) gebeurden de boeiendste dingen.
Alake's snelle blik viel op Haplo die rusteloos door het kamp ijsbeerde. Devon liep naast hem. Onze elfenvriend was vrijwel volledig van zijn ongeluk hersteld. De wonden op zijn hals waren aan het helen. Afgezien van een heel rasperige stem was hij weer de oude. (Nou ja, bijna. Ik neem aan dat hij nooit meer de vrolijke, zorgeloze Devon zal zijn die we ooit kenden maar aan de andere kant, denk ik, zal niemand van ons ooit weer dezelfde zijn.)
Devon bracht vrijwel al zijn tijd met Haplo door. Ze leken nooit veel tegen elkaar te zeggen maar leken allebei blij met elkaars gezelschap. Ik ga er tenminste van uit dat Haplo het prettig vond de elf in zijn buurt te hebben. Je kunt moeilijk raden wat Haplo denkt. Hij is, bijvoor-beeld, deze laatste paar dagen in een heel zwartgallige stemming, wat vreemd is als je bedenkt dat alles zo is gegaan als hij wilde. Maar aan de andere kant kreeg ik het pertinente gevoel dat hij ongeduldig was, erop gebrand te vertrekken en dat het uitstel hem de keel uithing.
Ik keek naar het tweetal toen ze voorbijliepen en bedacht met spijt dat als Alake en ik zoals gewoonlijk aan het luistervinkje spelen waren geweest, we al veel eerder zouden zijn weggegaan (of in slaap gevallen!), toen ik Haplo ineens midden in zijn stappen zag stilstaan en in onze richting zag kijken. Zijn gezicht stond grimmig. Bij het omdraaien liep hij bijna de verraste elf ondersteboven en hij stevende op de gemeenschapshut af.
Ik ging rechtop zitten omdat ik het gevoel had dat er iets te gebeuren stond. Alake had hem ook zien komen en streek haar haar glad en frommelde wat aan haar oorhangers. Ze zat kaarsrecht en deed alsof ze erg geboeid was door het onderwerp van de visolie terwijl ze vlak daarvoor met haar ogen had gerold en had geprobeerd een gaap te onderdrukken.
Het was genoeg om een kat aan het lachen te maken.
Maar nu snoof ik en ontving daarvoor een strenge, vermanende blik van mijn moeder. De portier kwam binnen, verontschuldigde zich voor de onderbreking en kondigde aan dat Haplo iets had mee te delen. Natuurlijk werd hij met eerbied ontvangen. (Hij was uitgenodigd de zittingen bij te wonen, maar hij was wel wijzer geweest.)
Hij begon met te zeggen dat hij hoopte dat we vorderingen maakten, hielp ons eraan herinneren dat we niet veel tijd hadden. Ik vond dat hij, toen hij dat zei, somber keek.
'Wat zijn jullie aan het bespreken?' vroeg hij terwijl zijn blik op het schema op de grond viel.
Geen van de anderen leek geneigd hem te antwoorden, dus vertelde ik het hem. 'Visolie.'
'Visolie,' herhaalde Haplo. 'Iedere dag worden de Sartanen sterker en jullie zitten hier te jammeren over visolie.'
Onze ouders zagen er beschaamd uit. Mijn vader trok zijn hoofd tussen zijn schouders en kauwde op zijn baard. Mijn moeder zuchtte hardop. Eliason begon, terwijl zijn bleke huid rossig werd, iets te zeggen, begon te stuntelen en verviel toen in stilzwijgen.
'Het is moeilijk om onze thuislanden te verlaten,' zei Dumaka eindelijk en keek neer op het schema van de boot.
Eerst kon ik niet begrijpen wat dat met visolie te maken had maar toen drong het tot me door dat al dat geargumenteer en gediscussieer over onbenullige details alleen maar een manier van onze ouders was om de zaak uit te stellen, een manier van weigeren het onvermijdelijke te accepteren. Ze wisten dat ze moesten vertrekken maar ze wilden niet. Ik voelde plotseling de neiging om in tranen uit te barsten.
'Ik denk dat we op een wonder hoopten,' zei Delu.
'Het enige wonder dat jullie zullen krijgen, zullen jullie zelf moeten scheppen,' antwoordde Haplo geprikkeld. 'Let even op, dit is wat jullie meenemen en hoe jullie het meenemen.'
Hij maakte het hen duidelijk. Op de vloer gehurkt naast het schema legde hij alles uit. Hij zei ons wat mee te nemen, hoe het te verpakken, wat iedere man en vrouw en ieder kind kon dragen, hoeveel ruimte er ter beschikking stond, wat we nodig hadden wanneer we op Surunan aankwamen, wat we konden achterlaten omdat we het opnieuw konden maken wanneer we daar eenmaal waren aangekomen. Hij vertelde wat we nodig hadden in geval van oorlog.
We luisterden versuft toe. Onze ouders kwamen met zwakke tegenwerpingen.
'Maar hoe zit dat dan met...'
'Niet nodig.'
'Maar wat we ook zouden moeten meenemen...'
'Nee.'
In minder dan een uur was alles geregeld.
'Wees er klaar voor om morgen naar jullie thuislanden te varen. Ben je eenmaal daar, laat dan jullie volk weten dat ze zich op de afgesproken plaatsen moeten verzamelen.' Haplo stond op en veegde het stof van zijn handen. 'De dwergen zullen de zonnejagers naar Phondra en Elmas varen. Trek er voor ieder dorp en iedere stadéén omwenteling voor uit om iedereen in te schepen.
De vloot zal zich bij Gargan weer bijeenvoegen in' - Haplo maakte in zijn hoofd een snelle berekening - 'veertien omwentelingen van nu. We doen er beter aan samen te reizen; hoe meer hoe veiliger. En wie te laat komt' - een strenge blik naar de elfen - 'wordt achtergelaten. Begrepen?'
'Begrepen,' zei Eliason met een flauwe glimlach.
'Mooi. Ik laat het aan jullie over de details uit te werken. Wat me aan iets anders doet denken: ik heb een tolk nodig. Ik wil de dolfijnen wat vragen over Surunan stellen. Ik vroeg me af of ik daarvoor Grundle zou mogen lenen.'
'Neem haar maar mee,' zei mijn vader en het klonk alsof hij opgelucht was.
Ik kwam al overeind, blij om te ontsnappen en was op weg naar de deur toen ik een gesmoord geluidje hoorde en Alake's smekende ogen ontmoette. Ze zou alle oorhangers die ze bezat, willen weggeven, en waarschijnlijk haar oren erbij, als ze met Haplo mee mocht.
Ik trok aan de mouw van zijn hemd. 'Alake spreekt de dolfijnentaal een stuk beter dan ik. In feite spreek ik die helemaal niet. Ik denk dat ze met ons mee moet komen.'
Hij wierp me een geërgerde blik toe maar ik negeerde dat. Uiteindelijk waren Alake en ik vriendinnen. Hij kon haar niet blijven ontlopen.
'Bovendien,' zei ik uit mijn mondhoek, 'zal ze ons toch achterna komen.' Wat waar genoeg was en wat mij vrijpleitte.
Dus zei hij, niet erg hoffelijk, dat hij het plezierig zou vinden als Alake ook mee zou komen.
'En Devon?' vroeg ik omdat ik de elf een beetje eenzaam en verloren zag rondhangen.
'Waarom niet?' hoorde ik hem mompelen. 'Nodig het hele verrekte dorp maar uit. Maak er een optocht van.'
Ik wuifde naar Devon wiens gezicht oplichtte. Hij voegde zich gretig bij ons. 'Waar gaan we naartoe?'
'Haplo wil met de dolfijnen praten. Wij gaan mee om te vertalen. Tussen haakjes,' voegde ik eraan toe omdat me net iets te binnen schoot, 'de dolfijnen spreken onze taal ook, weet je. Net als jij trouwens. Waarom praat je niet zelf met ze?'
'Dat heb ik geprobeerd. Ze willen niet met me praten.'
'Echt niet?' Devon keek hem verbaasd aan. 'Dat heb ik nog nooit gehoord.'
Ik moest toegeven dat ikzelf ook aardig verbaasd was. Die roddelende vissen willen met iedereen praten. Meestal kun je ze niet stil krijgen.
'Ik zal wel met ze praten,' bood Alake aan. 'Misschien komt het alleen maar doordat ze nooit iemand als jij hebben gezien.'
Haplo gromde wat maar zei niets meer. Hij had, zoals ik al had vastgesteld, een zwartgallige en gemelijke bui. Alake keek me bezorgd aan en trok haar wenkbrauwen op. Ik haalde mijn schouders op en keek Devon aan die zijn hoofd schudde. Geen van ons had er enig idee van wat de man dwars zat.
We kwamen bij de zee. De dolfijnen hingen er zoals gewoonlijk rond in de hoop dat er iemand zou komen met wat smakelijke hapjes roddel of kabeljauw of iemand wilde luisteren naar wat ze te vertellen hadden. Maar toen ze Haplo zagen aankomen, sloegen ze allemaal met hun staarten, keerden zich om en zwommen weg.
'Wacht!' riep Alake en stampte met haar voet op het strand. 'Kom terug.'
'Zie je nou.' Haplo zwaaide ongeduldig met zijn hand.
'Wat had je dan verwacht? Het zijn maar vissen,' zei ik.
Hij stond kwaad en wrokkig naar de vissen en naar ons te kijken. Het drong tot me door dat hij ons daar helemaal niet wilde hebben omdat hij misschien niet wilde dat wij te horen kregen wat hijzelf te horen zou krijgen, maar hij had niet veel keus.
Ik liep naar de waterkant waar Alake met een van de dolfijnen aan het praten was die langzaam en weerspannig terug was komen zwemmen. Haplo bleef achter, hield zich ver van het water.
'Wat is er aan de hand?' vroeg ik.
Alake piepte en floot. Ik vroeg me af of ze wel wist hoe stom ze klonk. Je zou mij er nooit op betrappen dat ik de vissentaal ging spreken. Ze keerde zich om.
'Haplo heeft gelijk. Ze weigeren met hem te praten. Zij zeggen dat hij onderéén hoedje speelt met de drakenslangen en zij haten en vrezen de drakenslangen.'
'Luister vis,' zei ik tegen de dolfijn, 'wij zijn zelf ook niet zo gek op de drakenslangen, maar Haplo heeft ze op de een of andere manier in zijn macht. Hij kreeg van ze gedaan dat ze ons lieten gaan en zorgde ervoor dat ze onze zonnejagers repareerden.'
De dolfijn schudde wild zijn kop en besproeide ons met water. Hij begon schril en gealarmeerd te piepen en pletste met zijn vinnen op het water.
'Wat heeft-ie toch?' vroeg Devon die zich bij ons voegde.
'Dat is onzin!' riep Alake kwaad. 'Ik geloof je niet. Ik blijf niet naar je luisteren als je zo praat.' Ze keerde de geagiteerde dolfijn haar rug toe en liep over het strand naar de plek waar Haplo stond.
'Het heeft geen zin,' zei ze. 'Ze gedragen zich als verwende kinderen. Laten we maar gaan.'
'Ik moet met ze praten,' zei Haplo.
'Wat zei dat ding tegen haar?' vroeg ik zachtjes aan Devon.
Hij keek naar de twee anderen en gebaarde me dichterbij te komen.
'Hij zei dat de drakenslangen kwaadaardig zijn, kwaadaardiger dan we ons kunnen voorstellen. En dat Haplo net zo kwaadaardig is. Hij haat die Sartanen om persoonlijke redenen. Ooit, lang geleden, heeft zijn volk de Sartanen bestreden en ze hebben verloren. Nu is hij op wraak uit. Hij gebruikt ons om dat doel te bereiken. Wanneer wij de Sartanen voor hem hebben uitgeroeid, zal hij ons aan de drakenslangen uitleveren.' Ik keek hem aan. Ik kon het niet geloven en toch, ergens, kon ik het weer wel. Ik voelde me van binnen ziek en bang. Afgaande op zijn uiterlijk, verging het Devon niet veel beter. Dolfijnen overdrijven vaak de waarheid, of soms leveren ze maar een stukje van de waarheid maar in het algemeen gaat het wel om de waarheid. Ik heb er nog nooit een op een leugen betrapt. Allebei sloegen we Haplo gade die probeerde Alake over te halen terug te gaan om nog eens met de dolfijnen te praten.
'Wat denk jij?' vroeg ik Devon.
De elf nam de tijd voor een antwoord. 'Ik denk dat de dolfijnen ongelijk hebben. Ik vertrouw hem. Hij redde mijn leven, Grundle. Redde mijn leven door me wat van zijn eigen levenskracht te schenken.'
'Hè?'
Dat sloeg helemaal nergens op. Ik stond op het punt dat ook tegen Devon te zeggen toen hij me tot stilte maande. Alake kwam terug naar de waterrand, gevolgd door Haplo. Toen ik hem zo vlak bij de zee zag komen met de kans dat hij nat gespat zou worden, kwam ik tot de conclusie dat het om een heel dringende zaak moest gaan.
Alake beval de dolfijn, met haar meest aanmatigende houding, de armbanden rinkelend en de arm gebiedend omlaag, naar haar toe te komen. Haar ogen bliksemden en haar stem klonk streng. Zelfs ik kwam onder de indruk. De dolfijn zwom gedwee naar haar toe.
'Luister naar me,' zei Alake, 'jij gaat de vragen die deze man je zal stellen, naar beste vermogen beantwoorden want anders zullen jullie dolfijnen vanaf dit moment door iedere mens, elf en dwerg gemeden worden.'
'Zijn we een beetje onze zeggenschap aan het overschrijden?' Ik gaf haar een por in de ribben.
'Hou je mond.' Alake kneep me. 'En zeg dat je het met me eens bent.'
Dat deden we. Zowel Devon als ik verklaarden nadrukkelijk dat geen elf of dwerg ooit nog met een dolfijn zou praten. Dat vreselijke dreigement maakte dat de dolfijnen naar adem snakten en door het water warrelden en ze klonken gefolterd en zwoeren dat ze alleen maar ons welzijn op het oog hadden. (Behoorlijk overdreven, als je het mij vraagt.) Eindelijk - na wat zielig geblaat dat we negeerden - stemde een van de vissen erin toe met Haplo te praten.
En wat denk je dat Haplo, na al dat geharrewar, wilde weten? De verdediging van de Sartanen? Het aantal mannen dat de stellingen bemande? Hoe goed ze waren in het bijlwerpen? Nee.
Alake, die de dolfijn vrees had ingeboezemd, keek hem vol verwachting aan. Haplo sprak vloeiend de vissentaal.
'Wat zegt hij?' vroeg ik Devon.
Devon leek verdwaasd. 'Hij vraagt hen hoe de Sartanen zijn gekleed!'
Nou ja, Haplo had niets kunnen vragen wat meer tot de verbeeldingskracht van de dolfijnen sprak (en het kwam bij me op dat dat misschien de reden van zijn vraag was). Dolfijnen hebben nooit begrip kunnen opbrengen voor onze vreemde neiging, onze lichamen in stof te wikkelen, net zoals ze nooit iets van onze andere rare gewoonten hadden begrepen, zoals op droog land willen leven en al onze energie aan lopen verspillen terwijl we hadden kunnen zwemmen.
Maar om de een of andere reden vinden ze dat dragen van kleren uitermate lachwekkend en zijn er daarom voortdurend door gefascineerd. Laat een elfenmatrone maar eens een bal bijwonen in een jurk met pofmouwen terwijl strakke mouwen de mode zijn en de volgende morgen zal iedere dolfijn ervan af weten.
In dit geval werden we getrakteerd op een aanschouwelijk verslag (waarbij Alake voor mij vertaalde) van wat de Sartanen droegen, wat me - al met al - behoorlijk saai leek.
'De dolfijnen zeggen dat de Sartanen allemaal gelijk gekleed gaan. De mannen dragen gewaden die in lange, losse plooien van de schouders vallen en de vrouwen dragen een soortgelijk ontwerp behalve dan dat de hunne bij het middel zijn ingenomen. De gewaden zijn in uniekleur, of wit of grijs. De meeste hebben eenvoudige versieringen aan de zoom en sommige zijn met goud afgezet. De dolfijnen vermoeden dat het goud een of andere officiële rang aangeeft. Ze weten niet welke.'
Devon en ik zaten op het zand en waren allebei somber gestemd en zwijgzaam. Ik vroeg me af of hij dacht wat ik dacht. Ik kreeg het antwoord toen ik hem zag fronsen en hem hoorde herhalen: 'Hij heeft mijn leven gered.'
'De dolfijnen hebben geen hoge pet op van de Sartanen,' zei Alake met lage stem tegen me. 'Blijkbaar vragen de Sartanen de dolfijnen voortdurend om inlichtingen maar wanneer de dolfijnen de Sartanen vragen stellen, weigeren ze die te beantwoorden.'
Haplo knikte; die informatie verraste hem kennelijk niet zo erg. Voor zover ik kon zien, leek in feite niets van wat hij te horen kreeg, hem te verbazen, alsof hij het van tevoren al had geweten. Ik vroeg me af waarom hij het vroeg, waarom hij de moeite nam. Hij was bij ons in het zand komen zitten, zijn armen op zijn opgetrokken knieën en de handen in elkaar gevouwen. Hij leek ontspannen en bereid hier een aantal signe te blijven zitten.
'Is er... nog iets wat je wilt weten?' Alake wierp een blik naar hem en vervolgens naar ons om te zien of wij wisten wat er aan de hand was.
We konden haar niet helpen. Devon was druk bezig gaten in het zand te graven en toe te kijken hoe ze zich met water en kleine zeediertjes vulden. Ik voelde me kwaad en ongelukkig en begon stenen naar de dolfijn te gooien, alleen maar om te zien of ik er eentje kon raken.
De stomme vis, aangespoord door die vraag over kleding denk ik, zwom buiten mijn bereik en begon te giechelen en te springen.
'Wat is er zo grappig?' vroeg Haplo. Hij leek ontspannen maar van waar ik zat kon ik de glinstering in zijn ogen zien, een heldere flits alsof de zon van hard, koud staal af kaatste.
Natuurlijk wilde de dolfijn het maar al te graag vertellen.
'Wat zegt-ie?' vroeg ik.
Alake haalde haar schouders op. 'Alleen maar dat eréén Sartaan is die zich heel anders kleedt dan de rest. Hij ziet er heel anders uit dan de anderen.'
'Anders? Hoe anders.'
Achteloze conversatie, behalve dan dat ik zag dat Haplo's handen zich spanden.
De dolfijn wilde het graag beschrijven. Op dat moment kwamen er nog meer aanzwemmen en ze spraken allemaal tegelijk. Haplo luisterde gespannen toe. Het kostte Alake een paar tellen om uit te dokteren wie wat piepte.
'De man draagt een jas en een kniebroek, net als een dwerg, alleen is hij geen dwerg. Hij is veel groter. Hij heeft geen haar boven op zijn hoofd. Zijn kleren zijn haveluinig en versleten en de dolfijnen zeggen dat hij er net zo versleten uitziet als zijn kleren.'
Ik sloeg Haplo vanuit mijn ooghoek gade; ik huiverde. Zijn gelaatsuitdrukking was veranderd. Hij glimlachte, maar die glimlach was onaangenaam en maakte dat ik mijn hoofd van mijn romp wilde draaien. De vingers van zijn handen waren zo stijf in elkaar geklemd dat de knokkels onder hun blauwe merktekens allemaal wit waren geworden. Dit was wat hij had willen horen. Maar waarom? Wie was die man?
'De dolfijnen denken dat die man geen Sartaan is.'
Alake ging door met praten, een beetje verbijsterd en verwachtend dat Haplo ieder ogenblik een einde zou maken aan wat een vervelende conversatie leek. Hij luisterde echter met kalme belangstelling toe, zei niets, moedigde de dolfijnen stilzwijgend aan door te gaan.
'Hij gaat niet met de Sartanen om. De dolfijnen zien hem vaak alleen op de steiger lopen. Ze zeggen dat hij veel aardiger lijkt dan de Sartanen, wier gezichten bevroren bleven toen de rest ontdooide. De dolfijnen zouden graag met hem willen praten maar hij heeft een hond bij zich die tegen hen blaft wanneer ze te dichtbij komen...'
'Hond!'
Haplo's hele lijf schokte alsof iemand hem had geslagen. En al word ik vierhonderd, ik zal nooit de klank van zijn stem vergeten. Het deed mijn haren te berge rijzen. Alake keek hem verbaasd aan. De dolfijnen, die een stukje roddel roken, zwommen zo dichtbij als ze maar konden zonder echt te stranden.
'Hond...' Devons hoofd schoot omhoog. Ik geloof niet dat hij tot dat moment erg had opgelet. 'Wat is dat met een hond?' fluisterde hij tegen me.
Ik zwaaide mijn bakkebaarden naar hem om hem stil te krijgen. Ik wilde niets missen van wat Haplo zou gaan zeggen of doen. Hij zei of deed echter niets. Zat daar maar.
Om de een of andere reden schoot me ineens een avond in onze plaatselijke herberg te binnen waar ik getrakteerd werd op de gebruikelijke ruzie. Een van mijn ooms werd met een stoel op zijn hoofd geslagen. Hij zat een hele tijd op de vloer en de uitdrukking op zijn gezicht was precies dezelfde geweest als op die van Haplo.
Eerst was mijn oom versuft en geschokt geweest. De pijn had hem weerbij zijn positieven gebracht, zijn gezicht leek te verkrampen en hij kreunde een beetje. Maar tegen die tijd kreeg hij zelf ook in de gaten wat er met hem was gebeurd en hij was zo nijdig dat hij zijn pijn vergat. Haplo kreunde niet. Hij maakte voor zover ik kon horen geen enkel geluid. Maar ik zag zijn gezicht vertrekken en dan donker worden van nijd. Hij sprong overeind en liep stijf en zonder een woord te zeggen terug naar het kamp.
Alake slaakte een kreetje en zou achter hem aan zijn gerend als ik haar niet bij de zoom van haar jurk had vastgegrepen. Zoals ik je al vertelde, geloven de Phondranen niet aan knopen of dat soort dingen. Ze wikkelen de stof gewoon om zich heen. Hoewel de vouwen meestal behoorlijk stevig zitten, is een goeie ruk op een strategische plaats echt voldoende om de hele zaak naar beneden te halen.
Alake snakte naar adem, grabbelde tussen de plooien van de afzakkende stof en tegen de tijd dat ze weer netjes ingewikkeld was, was Haplo uit het zicht.
'Grundle!' Ze stompte me. 'Waarom deed je dat nou?'
'Ik zag zijn gezicht,' antwoordde ik. 'Jij kennelijk niet. Geloof me maar, hij wilde alleen zijn.'
Ik dacht dat ze alsnog achter hem aan zou vliegen en stond op, klaar om haar tegen te houden, toen ze ineens zuchtte en haar hoofd schudde.
'Ik zag zijn gezicht ook,' was alles wat ze zei.
De dolfijnen piepten van opwinding en wilden alle bloederige details weten.
'Schiet op! Maak dat je wegkomt!' zei ik en begon in ernst met stenen te gooien.
Ze zwommen gekwetst en beledigd piepend weg. Maar het viel me op dat ze alleen maar zover zwommen tot ze buiten bereik van mijn werparm waren en dat ze hun koppen boven water hielden, de bekken open terwijl hun knoopoogjes alles gretig gadesloegen.
'Stomme vissen!' snauwde Alake en schudde haar hoofd wild heen en weer waardoor haar oorhangers als belletjes tinkelden. 'Akelige roddelaars. Ik geloof niets van wat ze zeggen.'
Ze bleef ons aankijken, niet op haar gemak en vroeg zich af of we hadden gehoord wat de dolfijnen over Haplo en de drakenslangen hadden gezegd. Ik probeerde onschuldig te kijken maar het moet me niet gelukt zijn.
'O Grundle! Je denkt toch zeker geen moment dat wat zij zeiden, waar is! Dat Haplo ons zou gebruiken! Devon' - Alake zocht steun bij de elf 'maak Grundle duidelijk dat ze het bij het verkeerde eind heeft. Haplo zou nooit doen... wat zij zeiden. Hij zou het gewoon niet doen! Hij heeft jouw leven gered, Devon.'
Maar Devon luisterde niet. 'Hond,' herhaalde hij bedachtzaam. 'Hij zei iets tegen me over een hond. Ik wilde dat ik... ik kan het me gewoon niet herinneren...'
'Je moet toegeven, Alake,' zei ik onwillig, 'dat we niets van hem af weten. Over waar hij vandaan komt, zelfs niet over wat hij is. En dan nu die man zonder haar op zijn hoofd en met de haveluinige kleren. Haplo wist kennelijk dat de man bij de Sartanen was; hij was helemaal niet verbaasd om dat te horen. Hij was echter wel verbaasd over de hond en aan zijn gezicht te zien was het geen aangename verrassing. Wie is die vreemde man? Wat heeft hij met Haplo te maken? En wat is er zo bijzonder aan een hond?'
Ik keek indringend naar Devon terwijl ik sprak.
De elf bood geen hulp. Hij haalde alleen zijn schouders op. 'Het spijt me Grundle. Ik voelde me destijds niet zo goed...'
'Ik weet alles over Haplo wat ik moet weten,' zei Alake kwaad terwijl ze de plooien van haar jurk op hun plaats duwde. 'Hij redde onze levens en redde dat van jou twee keer Devon.'
'Ja,' zei Devon zonder Alake aan te kijken, 'en hoe goed is dat allemaal voor hem uitgepakt.'
'Dat is zo, niet?' zei ik, terugdenkend. 'Hij was de held, de redder. Niemand heeft ooit betwist wat hij zei. Ik denk dat we onze ouders moeten vertellen...'
Alake stampte met haar voet. 'Doe dat, Grundle Heavybeard en ik zal nooit meer tegen je spreken! Dat zweer ik bij de Ene!'
'Er is een manier waarop we er zeker achter kunnen komen,' zei Devon sussend om haar te kalmeren. Hij stond op en veegde het zand van zijn handen.
'Hoe dan?' vroeg Alake nors en achterdochtig.
'Spioneren...'
'Nee! Dat verbied ik! Ik wil niet hebben dat je hem bespiedt...'
'Niet hem,' zei Devon. 'De drakenslangen.'
Nu had ik het gevoel dat ik een klap op mijn kop had gekregen met een stoel. Het idee alleen al benam me de adem.
'Ik wil net als jij Alake,' argumenteerde Devon in een poging haar over te halen, 'in Haplo geloven. Maar we kunnen niet om het feit heen dat de dolfijnen meestal wel weten wat er gaande is...'
'Meestal!' herhaalde Alake bitter.
'Ja, dat bedoel ik. Wat als ze een stukje ervan fout zien en een stukje goed zien? Wat als bijvoorbeeld de drakenslangen Haplo gebruiken? Wat als hij net zoveel gevaar loopt als wij? Ik denk dat we, voor we onze ouders of wie dan ook iets vertellen, eerst achter de waarheid moeten zien te komen.'
'De elf kon wel eens gelijk hebben,' gaf ik toe. 'In ieder geval lijken de drakenslangen op dit moment onze kant te hebben gekozen. En slangen of geen slangen, we kunnen niet op de zeemanen blijven. We moeten Surunan zien te bereiken. En als we hiermee komen aandragen...'
Ik hoefde mijn zin niet af te maken. We konden ons maar al te goedvoorstellen hoe door die informatie het gekif en het wantrouwen weer van voren af aan zou beginnen.
'O goed dan,' zei Alake.
De gedachte aan een in gevaar verkerende Haplo had haar natuurlijk overgehaald. Ik keek Devon met nieuw respect aan. Eliason had gelijk gehad. Elfen waren goeie diplomaten.
'We zullen het doen,' zei Alake. 'Maar wanneer? En hoe?'
Net iets voor een mens. Moest altijd een plan hebben.
'We zullen het juiste moment moeten afwachten,' zei Devon. 'Er zal zich tijdens de reis vast wel een gelegenheid voordoen.'
Ineens werd ik getroffen door een afgrijselijke gedachte. 'Wat als de dolfijnen onze ouders vertellen wat ze ons hebben verteld?'
'We zullen ze moeten bewaken, erop letten dat ze niet met onze ouders praten, of met iemand anders wat dat betreft,' zei Alake na een ogenblik nadenken waarin niemand van ons met een beter idee kwam aandragen.
'Met een beetje geluk zal ons volk te druk zijn om tijd voor roddel vrij te maken.'
Vergeefse hoop. Ik maakte ze er maar niet op attent dat onze ouders niet alleen waarschijnlijk, maar logischerwijze, de dolfijnen om inlichtingen zouden vragen voor we de reis aanvingen. Het verbaasde me dat ze daar nog niet aan hadden gedacht maar ik vermoed dat ze belangrijker zaken aan hun hoofd hadden - zoals visolie.
We kwamen samen overeen dat we alles goed in de gaten zouden houden en onze argumenten klaar zouden hebben voor het geval we faalden.
Alake moest Haplo, discreet en zonder iets los te laten, waarschuwen dat het het beste zou zijn als voorlopig niemand met de dolfijnen sprak.
Daarna gingen we uit elkaar om ons voor te bereiden op de grote reis en om ermee te beginnen onze ouders in de gaten te houden.
Het is maar goed dat ze ons hebben. Ik moet nu gaan. Later meer.2
1 De volgende paar pagina's van Grundle's dagboek beschrijven gebeurtenissen die al eerder zijn vermeld. Omdat ze - met één uitzondering - overeenkomen met Haplo's verslag, zullen die pagina's worden overgeslagen. De uitzondering vormt Devons poging tot zelfmoord, die Grundle beschrijft als een 'ongeluk dat gebeurde toen hij suikerfruit probeerde te plukken'. Het is interessant om op te merken dat ze zelfs in haar persoonlijke geschriften trouw blijft aan de misleiding.
2 Dit is echter de laatste aantekening in Grundle's dagboek.