30
DRAKNOR, CHELESTRA
De dompelaar zag er merkwaardig pathetisch en hulpeloos uit zoals hij daar als een stervende walvis op het strand lag. Haplo liet de bewusteloze Alfred niet al te zacht op de grond vallen. De Sartaan viel omver en kreunde. Haplo stond grimmig over hem heen gebogen. De hond bleef op een afstandje en bekeek het tweetal bezorgd en onzeker.
Alfreds ogen fladderden open. Eén versuft ogenblik lang wist hij kennelijk niet waar hij was of wat er was gebeurd. Toen keerde de herinnering terug, en daarmee zijn angst.
'Zijn... zijn ze weg?' vroeg hij met bibberende stem terwijl hij zich op zijn benige ellebogen opduwde en in paniek om zich heen keek.
'Wat probeerde jij voor de donder te doen,' wilde Haplo weten.
Omdat hij geen drakenslangen zag, ontspande Alfred zich enigszins en zag er tamelijk beschaamd uit. 'Je hond terugbrengen,' zei hij tam.
Haplo schudde zijn hoofd. 'En jij verwacht echt dat ik dat geloof! Wie heeft je gestuurd. Samah?'
'Niemand.' Alfred verzamelde de diverse onderdelen van zijn slungelige lichaam, zette ze min of meer in de juiste volgorde in elkaar en zag kans op te staan. 'Ik ben uit mezelf weggegaan, om de hond terug te brengen. En om te... te praten met de mensch.' Hij stamelde een beetje bij die laatste verklaring.
'De mensch?'
'Ja, nou ja, dat was mijn bedoeling.' Alfred bloosde van verlegenheid. 'Ik gaf de magie opdracht mij naar jou toe te brengen omdat ik aannam dat je met de mensch aan boord van de zonnejager was.'
'Niet dus,' zei Haplo.
Alfred trok zijn hoofd tussen zijn schouders en keek zenuwachtig om zich heen. 'Nee, dat zie ik ook wel. Zouden we niet... zouden we niet beter kunnen weggaan?'
'Ik zal in ieder geval gauw genoeg weggaan. Eerst ga je me vertellen waarom je me bent gevolgd. Wanneer ik vertrek, wil ik niet in de een of andere Sartaanse val lopen.'
'Ik zei het toch,' protesteerde Alfred. 'Ik wilde je hond terugbrengen. Hij is heel ongelukkig geweest. Ik dacht dat jij bij de mensch zou zijn. Het is nooit bij me opgekomen dat je ergens anders zou kunnen zijn. Ik had haast, ik dacht niet na...'
'Dat wil ik wel geloven!' zei Haplo ongeduldig en sneed de verontschuldigingen af. Hij keek Alfred indringend aan. 'Maar dat is dan ook zo'n beetje alles wat ik geloof. O, jij liegt niet Sartaan, maar je spreekt, zoals gewoonlijk, evenmin de waarheid. Jij kwam mijn hond terugbrengen.Best. En wat nog meer?'
Alfred kreeg nog meer kleur, tot in zijn hals en tot op zijn kalende hoofd.
'Ik dacht dat ik de mensch bij je zou aantreffen. En ik zou met hen hebben kunnen praten, erop aandringen geduld te hebben. Deze oorlog wordt verschrikkelijk Haplo. Verschrikkelijk! Ik moet het tegenhouden! Ik heb tijd nodig, dat is alles. Dat die... die afgrijselijke schepsels ermee te maken hebben...'
Alfred keek weer naar de grot, huiverde en richtte dan zijn blik weer op Haplo en op de tekens op zijn huid die helblauw gloeiden. 'Jij vertrouwt ze ook niet, wel?'
De Sartaan was opnieuw Haplo's geest binnengedrongen en las zijn gedachten. De Patryn werd er verdomde ziek en moe van. Hij had het verkeerde gezegd in de grot. Deze mensch kunnen niet vechten... De Sartanen zouden... een groot aantal slachtoffers kunnen maken.
Opnieuw hoorde hij het sissende antwoord. Sinds wanneer maakt het een Patryn wat uit hoe de mensch leeft... of hoe die sterft?
Sinds wanneer?
Daar kan ik Alfred niet eens de schuld van geven. Dat gebeurde allemaal voor hij kwam binnenvallen. Het kwam door wat ik heb gedaan. En niet gedaan, dacht Haplo bitter. Het gevaar was van het begin af aanwezig. Maar ik wilde dat niet toegeven. Verblind door mijn eigen haat. En de slangen wisten dat het zo zou gaan.
Hij keek naar Alfred die de tweestrijd in Haplo bespeurde en zich daarom rustig hield en bezorgd op de uitslag wachtte.
Haplo voelde de natte neus van de hond tegen zijn hand drukken. Hij keek omlaag. Het dier keek op, kwispelde zachtjes. Haplo streelde zijn kop en de hond kroop dichter naar hem toe.
'De oorlog met de mensch is wel je minste probleem, Sartaan,' zei Haplo uiteindelijk.
Hij keek terug naar de grot die hij ondanks de duisternis duidelijk kon zien: een zwart gat uit de wand van de berg gerukt.
'Ik ben eerder in de buurt van het kwaad geweest. In het Labyrint... Maar het was nooit zoals dat daar.' Hij schudde zijn hoofd en draaide zich om naar Alfred. 'Waarschuw je volk. Zoals ik het mijne zal waarschuwen. Deze draken zijn er niet op uit de vier werelden te veroveren. Ze willen ze verwoesten.'
Alfred verbleekte. 'Ja... Ja. Dat gevoel had ik ook. Ik zal met Samah praten, met de Raad. Ik zal proberen hen te laten begrijpen...'
'Alsof wij met een verrader zouden praten!'
Runen flitsten en vonkten in de nacht als een waterval van sterren. Samah stapte midden uit de magie te voorschijn.
'Waarom verbaast me dit niet,' glimlachte Haplo grimmig terwijl hij Alfred aankeek. 'Ik vertrouwde je bijna, Sartaan.'
'Ik zweer je Haplo!' riep Alfred uit. 'Ik wist hier niets van... het was niet mijn bedoeling...'
'Het is niet nodig je bedrog door te zetten, Patryn,' zei Samah. 'Iedere stap die deze "Alfred" - jouw landgenoot - zet, is geregistreerd. Het moet je gemakkelijk zijn gevallen om hem over te halen, om hem in jouw kwaadaardige plannen te betrekken. Maar gezien zijn onbekwaamheid moet je nu toch wel zo langzamerhand spijt hebben van je besluit om van zo'n onhandige, struikelende oen gebruik te maken.'
'Alsof ik zo diep zou zinken dat ik gebruik zou maken van iemand van jouw zwakke en snotterende ras,' spotte Haplo. Inwendig zei hij: Als ik Samah nu kon grijpen, zou ik dit oord meteen kunnen verlaten! En de drakenslangen verlaten en de mensch, en Alfred verlatenén die verdomde hond. De dompelaar ligt klaar, de runen zullen ons veilig door de Poort des Doods voeren...
Haplo wierp een zijdelingse blik op de grot. De drakenslangen waren nergens te zien ofschoon ze van de aanwezigheid van de Sartaanse Raadsheer op hun eiland moesten afweten. Maar Haplo wist dat ze toekeken, wist dat net zo zeker alsof hij de groenrode ogen kon zien gloeien in de duisternis. En hij voelde hoe ze hem aanspoorden, voelde hoe ze hunkerden naar de strijd.
Hunkerden naar angst, chaos. Hunkerden naar de dood.
'Onze gezamenlijke vijand bevindt zich daarbinnen. Ga terug naar je volk Raadsheer,' zei Haplo. 'Ga terug en waarschuw hen. Zoals ik van plan ben terug te gaan en mijn volk te waarschuwen.'
Hij draaide zich om en begon naar het schip toe te lopen.
'Halt Patryn!'
Gloeiend rode tekens ontploften, een muur van vlammen blokkeerde Haplo's ontsnappings-route. De hitte was enorm, verbrandde zijn vel en schroeide zijn longen.
'Ik ga terug en jij gaat als mijn gevangene met mij mee,' deelde Samah hem mee.
Haplo draaide zich om om hem aan te kijken en glimlachte. 'Je weet dat ik dat niet doe. Niet zonder strijd. En dat is precies wat zij willen.' Hij wees naar de grot.
Alfred strekte zijn handen uit, bevend en smekend. 'Raadsheer, luister naar hem! Haplo heeft gelijk...'
'Stil, verrader! Denk je niet dat ik begrijp waarom je de kant van de Patryn hebt gekozen? Zijn bekentenissen zullen jouw schuld bevestigen. Ik neem jou mee naar Surunan, Patryn. Ik geef er de voorkeur aan om dat rustig te doen maar als jij verkiest te vechten...' Samah haalde zijn schouders op. 'Het zij zo.'
'Ik waarschuw je Raadsheer,' zei Haplo kalm. 'Als jij me niet laat gaan, zullen we alle drie blij mogen zijn als we het er levend vanaf brengen.' Maar terwijl hij sprak was hij al begonnen zijn magie in werking te stellen.
In de oude tijd kwam een open strijd tussen de Patrynen en Sartanen maar zelden voor. De Sartanen - die immers de mensch bleven voorhouden dat ten oorlog trekken verkeerd was - moesten rekening houden met hun imago en weigerden daarom meestal zich tot een gevecht te laten verleiden. Zij ontdekten subtieler manieren om hun vijand te verslaan. Maar af en toe kon de strijd niet worden vermeden en moest slag worden geleverd. Die gevechten waren altijd spectaculair en in het algemeen dodelijk. Ze werden in het geheim gestreden, in afzondering. Ze konden het zich niet permitteren dat de mensch een van zijn halfgoden zag sterven.
Een gevecht tussen dat soort tegenstanders duurt lang en is uitputtend, zowel mentaal als fysiek.1 Van sommige strijders wist men dat ze van pure uitputting in elkaar waren gezakt. Iedere tegenstander moest niet alleen klaar zijn voor de eigen aanval, waarbij hij zijn magie afstelde op de talloze mogelijkheden van het moment, maar hij moest ook zijn verdediging klaar hebben tegen iedere vorm van magische aanval die zijn tegenstander zou kunnen lanceren.
Verdedigen is hoofdzakelijk gissen, hoewel beide zijden beweerden manieren te hebben ontwikkeld om de mentale toestand van de tegenstander te peilen en daarom in staat te zijn op de volgende tegenzet te anticiperen.2
Het was dit soort gevecht dat zij wilden uitvechten. Haplo had er zijn leven lang van gedroomd, ernaar gehunkerd. Het was de grootste wens van iedere Patryn want ofschoon door de eeuwen heen heel wat voor hen verloren was gegaan, hadden ze zich aan een ding vastgeklampt: haat. Maar nu het moment waar hij naartoe had geleefd, eindelijk daar was, kon hij er niet van genieten. Hij was zich bewust van de toeschouwers, van de rode spleetogen die iedere beweging gadesloegen.
Haplo dwong zich niet langer aan de draken te denken, dwong zich zich te concentreren. Haplo riep zijn magie te hulp en voelde het antwoord komen. Hij voelde zich triomfantelijk waardoor alle angst, alle gedachten aan de draken werden verdrongen. Hij was jong en sterk, op het toppunt van zijn kracht. Hij was zeker van de overwinning.
De Sartaan hadéén voordeel dat de Patryn niet kon voorvoelen. Samah moest eerder zulke magische gevechten hebben geleverd. Haplo niet.
Ze keken elkaar aan.
'Ga maar jong,' zei Haplo rustig terwijl hij de hond een duwtje gaf. 'Ga naar Alfred terug.'
Het dier jankte en wilde niet weggaan.
'Verdwijn!' Haplo keek hem kwaad aan.
De oren van de hond zakten en hij gehoorzaamde.
'Hou ermee op! Hou op met dat krankzinnige gedoe!' riep Alfred.
Hij sprong naar voren, van plan zich tussen de beide tegenstanders te werpen. Jammer genoeg keek Alfred niet uit waar hij liep en hij viel languit over de hond. Ze belandden beiden in een verward en jankend hoopje op het zand.
Haplo sprak zijn toverformule uit.
De tekens op de huid van de Patryn flitsten felblauw en felrood, schoten ineens de lucht in, strengelden zich ineen en vormden een stalen ketting die rood oplichtte in de vuurgloed. De ketting haalde bliksemsnel uit en wikkelde zich met sterke spiralen rond Samah en de magie van de Patryn zou hem dan hulpeloos maken.
Dat was tenminste de bedoeling geweest.
Samah had kennelijk de mogelijkheid voorzien dat Haplo zou proberen hem gevangen te nemen. Wanneer de Patryn de aanval zou openen, was de Raadsheer niet van plan op die plaats te staan waar hij hem zou incasseren. En dat was dan ook niet zo.
De stalen ketting wikkelde zich om lucht. Samah stond op een afstandje minachtend naar Haplo te kijken, op de manier waarop hij naar een kind had kunnen kijken dat hem met stenen bekogelde. De Raadsheer begon te zingen en te dansen.
Haplo herkende een aanval. Hij stond voor een kwellende beslissing en die moest inéén har-teklop worden genomen. Ofwel kon hij zich tegen een aanval verdedigen - en dat betekende dat hij de myriaden mogelijkheden die zijn vijand tot zijn beschikking had, moest nagaan - of hij kon zelf een nieuwe aanval inzetten, hopende dat Samah midden in zijn toverformules weerloos was. Helaas zou Haplo door een dergelijke manoeuvre zelf ook weerloos zijn.
Gefrustreerd en kwaad over het feit dat de vijand, van wie hij had gedacht dat hij een makkie zou zijn, hem dwarsboomde, wilde Haplo zo snel mogelijk een eind aan het gevecht maken. Zijn stalen ketting hing nog steeds in de lucht. Onmiddellijk schikte Haplo de runen op een andere manier, veranderde het patroon van de tekens in dat van een speer en wierp die recht naar Samahs borst.
In Samahs linkerhand verscheen een schild. De speer raakte het schild. Haplo's magische ketting begon uiteen te vallen.
Op hetzelfde ogenblik kwam er een windstoot vanaf het water aangeblazen. Die nam de vorm van een vuist aan en de wind sloeg tegen Haplo aan, beukte op hem los en wierp hem omver.
De Patryn belandde met een zware klap op het zandstrand.
Hij was draaierig en duizelig door de klap maar Haplo stond gauw genoeg weer op zijn voeten en zijn lichaam reageerde met alle instincten die hij in het Labyrint had geleerd, waar het toegeven aan zelfs maar eenogenblik van zwakte de dood betekende.
Haplo sprak de runen uit. De tekens op zijn lichaam lichtten hel op. Hij opende zijn mond om het bevel uit te spreken dat dit bittere gevecht zou beëindigen. Dat bevel werd een verraste vloek.
Er wikkelde zich iets stijf om zijn enkel. Het begon aan hem te trekken, probeerde zijn voeten onder hem weg te halen.
Haplo moest de betovering afbreken. Hij keek naar wat hem te pakken had gekregen.
Een lange tentakel van een of ander magisch zeewezen was uit het water gekomen. Druk bezig met het uitspreken van zijn toverformule had Haplo niet gezien dat het over het zand naar hem toe gleed. Nu had het hem te pakken; de kronkels, glimmend in de Sartaanse runen, wonden zich vele malen om Haplo's enkel, zijn kuit, zijn been.
De kracht van het schepsel was onvoorstelbaar. Haplo probeerde uit alle macht om zich te bevrijden maar hoe meer hij worstelde, hoe strakker de tentakel kwam te zitten. Die haalde zijn voeten onder hem weg, wierp hem op het zand. Haplo schopte ernaar, probeerde zich los te wringen. Opnieuw stond hij voor een vreselijke beslissing. Hij kon zijn magie gebruiken om zich te bevrijden, of hij kon zijn magie gebruiken om aan te vallen.
Haplo draaide zich om om een blik op zijn vijand te kunnen werpen. Samah sloeg hem zelfvoldaan gade, een triomfantelijke glimlach op de lippen.
Hoe kan hij voor den donder denken dat hij heeft gewonnen? vroeg Haplo zich kwaad af. Dit stomme beest is niet dodelijk. Het vergiftigt me niet en het perst het leven niet uit me.
Het is een foefje. Een foefje om tijd te winnen. Samah gaat er van uit dat ik mijn energie zal verspillen om mezelf te bevrijden in plaats van aan te vallen. Verrassing, Samah!
Haplo's volledige geestelijke kracht concentreerde zich erop de betovering die hij had willen uitspreken, te hervormen. De tekens flitsten door de lucht, kwamen samen en gonsden van kracht toen de Patryn water over de teen van zijn laars voelde spoelen.
Water...
Ineens begreep Haplo waar Samah op uit was. Zo zou de Sartaan hem verslaan: eenvoudig maar effectief. Hem in het zeewater dompelen.
De Patryn vloekte maar weigerde in paniek te raken. Hij richtte de runenstructuur op een ander doel, veranderde die in een zwerm brandende pijlen en vuurde ze af op het schepsel dat hem in zijn greep had.
De tentakel van het zeewezen was nat van zeewater. De magische pijlen sloegen toe, sisten en doofden.
Het water spoelde over Haplo's voet en over zijn been. Buiten zichzelf begroef hij zijn handen in het zand, probeerde het vast te grijpen en zichschrap te zetten om niet in de zee te worden getrokken. Het schepsel was te sterk en Haplo's magie was aan het verzwakken, de ingewikkelde runenstructuur begon uiteen te vallen, af te brokkelen.
De dolken! Hij draaide zich op zijn rug, kronkelend in de greep van de steeds strakker aanhalende omwikkelingen. Haplo rukte zijn hemd open, greep het oliedoek en begon koortsachtig de wapens eruit te halen. Nuchtere logica deed hem ophouden, de logica van het Labyrint, de logica die hem meerdere malen het leven had gered. Het water stond nu tot aan zijn dijen. Deze dolken waren zijn enige vorm van verweer en hij had op het punt gestaan ze nat te maken. En dat niet alleen, hij zou hun bestaan ook aan zijn vijand... zijn vijanden, hebben verraden. Hij mocht zijn toeschouwers niet vergeten, die wel teleurgesteld zouden zijn in de afloop van de voorstelling.
Beter om de nederlaag te accepteren - hoe bitter dat ook was - en de hoop te hebben op een gegeven ogenblik terug te kunnen vechten dan alles riskeren in een wanhopige uithaal die hem niets zou opleveren.
Met de buidel van oliedoek stijf tegen zijn borst geklemd, sloot Haplo zijn ogen. Het water kwam tot zijn middel, zijn borst, zijn hoofd, overspoelde hem uiteindelijk volledig.
Samah sprak een woord uit. De tentakel liet los en verdween.
Haplo lag in het water. Hij hoefde niet naar zijn huid te kijken om te weten wat hij zou zien: naakt vel, ziekelijk wit.
Terwijl de golven zacht over zijn lichaam klotsten, bleef hij zo lang en zo stil liggen dat Alfred er wel bang van moest worden.
'Haplo!' riep hij en de Patryn hoorde lompe, schuifelende voetstappen zijn kant uit komen; hij liep als een idioot recht op het zeewater af.
Haplo kwam overeind. 'Hou hem tegen hond!' schreeuwde hij.
De hond vloog achter Alfred aan, kreeg zijn jaspanden te pakken en rukte hem naar achteren.
Alfred viel. Hij zat plat op het zand, wijdbeens en met de armen in de zij. De hond stond naast hem en leek met zichzelf ingenomen ofschoon hij wel af en toe een wat angstige blik in de richting van Haplo wierp.
Samah wierp Alfred een blik vol verachting en walging toe.
'Het dier heeft blijkbaar meer hersens dan jij.'
'Maar... Haplo is gewond! Hij zou kunnen verdrinken!' riep Alfred.
'Hij is niet meer gewond dan ik ben,' antwoordde Samah kil. 'Hij simuleert, beraamt op ditzelfde moment hoogstwaarschijnlijk een of ander kwaadaardig plan. Wat dat ook is, hij zal het zonder zijn magie moeten doen.'
De Raadsheer liep naar de rand van het strand maar bleef op veilige afstand van het water. 'Sta op Patryn. Jij en je strijdmakker gaan met me mee terug naar Surunan, waar de Raad zal beslissen wat er met jullie gaat gebeuren.'
Haplo negeerde hem. Het water had zijn magie vernietigd maar het hadhem ook gekalmeerd, zijn koortsige opwinding en zijn woede tot bedaren gebracht. Hij kon nu helder denken en beginnen te overwegen welke mogelijkheden hij nog over had. Eén vraag kwam voortdurend bij hem bovendrijven: waar waren de drakenslangen?
Luisterend... Toekijkend... Genietend van de angst, de haat. Hopend op een dodelijk slot. Zij zouden niet tussenbeide komen, niet zolang de strijd duurde. Maar de strijd was beëindigd. En Haplo had zijn magie verloren.
'Goed dan,' zei Samah. 'Ik zal je dan zo wel meenemen.'
Haplo ging rechtop zitten in het water. 'Probeer het maar.'
Samah begon de runen te zingen maar zijn stem brak. Hij verslikte zich, hoestte, probeerde het opnieuw. Alfred keek de Raadsheer stomverbaasd aan. Haplo keek glimlachend toe.
'Hoe...' Samah keerde zich woedend naar de Patryn. 'Jij bezit geen magie!'
'Ik niet,' zei Haplo kalm. 'Zij.' Hij wees met een natte vinger naar de grot.
'Bah! Weer een truc!' Samah probeerde opnieuw om de toverformule uit te spreken.
Haplo stond op en sopte door het water terug naar het strand. Hij werd in de gaten gehouden. Ze hielden hem met z'n allen in de gaten.
Hij kreunde van pijn en keek woedend naar Samah. 'Ik geloof dat je een van m'n ribben hebt gebroken.'
Hij drukte zijn hand tegen zijn zij, drukte die tegen de verborgen dolken. Zijn huid zou droog moeten zijn, wilde hij de dolken kunnen gebruiken. Maar dat zou niet al te moeilijk moeten zijn.
Hij kreunde weer, struikelde en viel; begroef zijn handen in het warme, droge zand. De hond keek toe en jankte en piepte, met hem meevoelend. Met rimpels van zorgen op zijn voorhoofd liep Alfred Haplo's kant uit, beide handen uitgestrekt.
'Raak me niet aan!' snauwde Haplo. 'Ik ben nat!' voegde hij eraan toe in de hoop dat die zot zijn zachte wenk zou begrijpen.
Alfred week gekwetst achteruit.
'Jij!' zei Samah beschuldigend. 'Jij bent degene die mijn magie heeft geblokkeerd!'
'Ik?' zei Alfred stomverbaasd en brabbelde onsamenhangend: 'Ik... ik... ik? Nee, ik zou onmogelijk...'
Haplo kon maar aanéén ding denken: teruggaan naar de Nexus, de waarschuwing doorgeven. Hij lag op het warme zand, voorover, kreunend alsof hij echt pijn had. Zijn hand, opgedroogd door het zand, gleed in zijn hemd en in het oliedoek.
Als Samah me probeert tegen te houden, zal hij sterven. Haal uit naar het hart. De runen van de dolk zullen alle beschermende magie die hij om zich heen heeft gelegd, uit elkaar halen.
En dan begint het echte gevecht.
De draken. Zij waren niet van plan om ook maar iemand te laten ontsnappen.
Als ik de dompelaar kan bereiken, zou de magie daarvan genoeg moeten zijn om ze op afstand te houden. Lang genoeg om veilig naar de Poort des Doods te komen.
Haplo's hand sloot zich om het heft van de dolk.
Een schreeuw van angst verscheurde de lucht. 'Haplo, help ons! Help!'
'Dat klinkt als de stem van een mensch!' riep Alfred stomverbaasd terwijl hij in de duisternis tuurde. 'Wat doen mensch hier?'
Haplo wachtte met de dolk in zijn hand. Hij had de stem herkend: Alake.
'Haplo!' schreeuwde ze weer, wanhopig, buiten zichzelf.
'Ik zie ze!' Alfred wees.
Drie mensch die voor hun leven renden. De drakenslangen gleden erachteraan, dreven hun slachtoffers als schapen naar de slachtbank, plaagden ze, voedden zich met hun paniek.
Alfred rende naar Haplo, stak zijn hand uit om hem overeind te helpen.
'Snel! Ze hebben geen enkele kans!'
Een vreemd gevoel bekroop Haplo. Hij had dit al eens eerder meegemaakt, of iets dat er heel veel op leek...
...De vrouw gaf Haplo haar hand en hielp hem op te staan. Hij bedankte haar niet dat zij zijn leven had gered. Ze verwachtte het ook niet. Misschien vandaag, misschien de volgende dag, zou hij haar terugbetalen.
Zo ging dat in het Labyrint.
'Twee stuks,' zei hij terwijl hij op de lijken neerkeek.
De vrouw trok haar speer eruit en controleerde die om er zeker van te zijn dat hij nog in goede staat verkeerde. De andere was gestorven door de elektriciteit die ze met haar runen had opgewekt. Zijn lichaam smeulde nog.
'Verkenners,' zei ze. 'Een groep die op jacht is.' Ze schudde haar kastanjebruine haar uit haar gezicht. 'Ze zullen op de Nederzetters afgaan.'
'Jaja.' Haplo wierp een blik achterom, naar de plek waar ze vandaan waren gekomen.
Wolven jaagden in groepen van dertig, veertig stuks. Er waren vijftien Nederzetters, vijf daarvan kinderen.
'Ze hebben geen enkele kans.' Het was een achteloze opmerking die vergezeld ging van een schouderophalen. Haplo veegde het bloed en de smurrie van zijn dolk.
'We zouden kunnen teruggaan om met hen mee te vechten,' zei de vrouw.
'Wij tweeën zouden van weinig nut zijn. We zouden samen met hen omkomen. Dat weet je.'
In de verte konden ze schorre kreten horen - de Nederzetters die elkaar tot verdedigen opriepen. Daar bovenuit de hogere stemmen van de vrouwen die de runen zongen. En daar bovenuit de nog hogere schreeuw van een kind.
Het gezicht van de vrouw versomberde en besluiteloos wierp ze een blik in die richting.
'Kom op,' drong Haplo aan terwijl hij zijn dolk in de schede stak. 'Er kunnen er nog wel meer in de buurt zijn.'
'Nee, ze zijn er allemaal op uit om hen af te maken.'
De schreeuw van het kind veranderde m een schrille kreet van angst.
'Het zijn de Sartanen,' zei Haplo met schorre stem. 'Zij hebben ons in deze hel geplaatst. Zij zijn degenen die voor dit kwaad verantwoordelijk zijn.'
De vrouw keek hem aan met haar bruine, goudgevlekte ogen.
'Dat vraag ik me af. Misschien ligt het kwaad binnen in onszelf.'
Een schreeuw vol angst, de schreeuw van een kind. Een hand die zich naar hem uitstrekte. Een hand die niet vastgepakt was. Leegheid, verdriet om iets dat voor eeuwig verloren was gegaan.
Het kwaad binnen in ons.
Waar ben jij vandaan gekomen... ? Wie heeft jou geschapen?Haplo herinnerde zich zijn vraag aan de drakenslangen.
Dat deden jullie, Patryn.
De hond blafte schel en waarschuwend. Hij kwam naar hem toe, opgewonden, bezorgd, smekend om het bevel aan te vallen.
Haplo krabbelde overeind. 'Raak me niet aan,' zei hij bot tegen Alfred. 'Blijf uit mijn buurt. Zorg dat er geen water op je komt! Het zal je magie verstoren,' legde hij ongeduldig uit omdat hij Alfreds verwarring zag. 'Wat die dan ook waard mag zijn.'
'O, juist!' mompelde Alfred en stapte haastig achteruit.
Haplo trok zijn dolk, trok beide dolken.
Samah sprak onmiddellijk een woord uit. Ditmaal werkte zijn magie. Gloeiende tekens omringden de Patryn en sloten als handboeien om zijn polsen en boeiden zijn enkels. De hond sprong met een geschrokken kefje achteruit en vluchtte naar Alfred.
Haplo kon bijna het wellustige gelach van de drakenslangen horen. 'Laat me gaan, jij dwaas! Ik zou ze misschien kunnen redden!'
'Ik zal niet nog eens voor je trucjes vallen, Patryn.' Samah begon de runen te zingen. 'Je verwacht toch niet dat ik geloof dat je iets om deze mensch geeft!'
Nee, Haplo verwachtte niet dat Samah dat zou geloven, omdat Haplo het zelf niet geloofde. Het was zijn instinct, de behoefte om de hulpeloze, de zwakke te beschermen. De blik op het gezicht van zijn moeder toen ze haar kind in de bosjes duwde en zich omdraaide om haar vijand te bestrijden.
'Haplo, help ons!'
Alake's kreten weergalmden in zijn oren. Haplo probeerde uit alle macht uit zijn boeien los te komen maar de magie was te sterk. Hij werd meegenomen. Het zand, het water en de bergen vervaagden. De kreten van de mensch klonken zwakker en verder weg.
En toen was de betovering ineens verdwenen. Haplo merkte dat hij weer op het strand was. Hij voelde zich versuft alsof hij van grote hoogte was neergestort.
'Ga maar Haplo,' zei Alfred die naast hem stond, het gebogen lichaam rechtop, de smalle schouders breed. 'Ga naar de kinderen. Red ze als je kunt.'
Een hand sloot zich om de zijne. Haplo keek naar zijn polsen. De boeien waren verdwenen. Hij was vrij.
Samah was koud van woede en zijn gezicht was verwrongen van nijd.
'Nooit eerder in onze geschiedenis heeft een Sartaan een Patryn geholpen. Dit betekent jouw einde Alfred Montbank! Jouw lot is bezegeld!'
'Ga maar Haplo.' Alfred negeerde de woede-uitbarsting van de Raadsheer. 'Ik zal ervoor zorgen dat hij niet tussenbeide komt.'
De hond rende in kringetjes om Haplo heen, blafte waarschuwend, schoot een paar passen naar de drakenslangen toe, vloog dan weer naar zijn meester om die aan te sporen.
Zijn baas, eindelijk weer zijn baas.
'Ik ben jou wat schuldig Alfred,' zei Haplo. 'Ofschoon ik betwijfel of ik lang genoeg zal leven om het terug te kunnen betalen.'
Hij trok de dolken en hun runen brandden fel rood en fel blauw. De hond schoot weg, recht op de drakenslangen af.
Haplo volgde hem.
1 Voor meer informatie over deze magische gevechten, zie Appendix 1.
2 Heel onwaarschijnlijk, gezien het enorme verschil tussen de magische constructies van de beide rassen. De meeste gevechten werden door puur geluk gewonnen, ofschoon je nooit een overwinnaar zou vinden die dat zou toegeven.