9
RONDZWALKEND IN DE GOEDEZEE
Er is iets heel vreemds gebeurd en ik ben (gelukkig maar) zo druk geweest dat ik tot nu toe geen tijd heb gehad om te schrijven. Maar alles is eindelijk weer rustig, de opwinding is gezakt en wij zijn met alleen maar vragen achtergebleven. Wat zal er nu met ons gebeuren?
Waar zal ik beginnen. Terugkijkend weet ik nu dat het allemaal begon met Alake's poging om met behulp van haar magie de dolfijnen op te roepen en ermee te praten. Wij wilden als het even kon, uitvinden waar we naartoe gingen en wat ons te wachten stond, zelfs als er een vreselijk lot voor ons in het verschiet lag. Het is het 'niet weten' dat zo moeilijk te verdragen is.
Ik heb gezegd dat we in de zee rondzwalkten. Dat is niet helemaal juist, zoals Devon ons gedurende ons middagmaal duidelijk maakte. We reizen in een bepaalde richting, geleid door de drakenslangen. We hebben geen controle over het schip. We kunnen zelfs niet in de buurt van de stuurinrichting komen.
We krijgen een heel akelig gevoel wanneer we die kant uit lopen. De kracht wordt uit onze benen gezogen, ze worden wiebelig en we kunnen ze niet meer bewegen. Hart en geest worden overspoeld met beelden van dood en sterven. Die ene keer dat we het probeerden, renden we vol paniek terug en verborgen ons laf in onze hutten. Ik droom er nog steeds over.
Pas na dat voorval en nadat we ons hadden hersteld, besloot Alake te proberen, contact met de dolfijnen op te nemen.
'Sinds we aan boord zijn gegaan, hebben we er niet een gezien,' stelde ze vast. 'En dat is heel vreemd. Ik wil weten wat er gaande is, waar we naartoe gaan.'
Nu ik erover nadacht, was het vreemd dat we niet een enkele soort vis hadden gezien. Dolfijnen zijn gek op gezelschap en het zijn enorme roddelaars. Normaliter zwermen ze om een schip, willen nieuwtjes horen en hun eigen nieuwtjes vertellen aan iedereen die dwaas genoeg is om ernaar te luisteren.
'Hoe... eh... roepen we ze op?' vroeg ik.
Alake leek verbaasd dat ik dat niet wist. Ik begrijp niet waarom. Geen dwerg bij zijn volle verstand zou ooit vrijwillig vissen oproepen! We hadden er onze handen vol aan om die vervelende dingen kwijt te raken.
'Met behulp van mijn magie natuurlijk,' zei ze. 'En ik wil Devon en jou erbij hebben.'
Ik moest toegeven dat ik opgewonden was. Ik had onder de mensen en elfen gewoond maar ik had nooit iets van de menselijke magie gezien enhet verbaasde me dat Alake ons erbij wilde hebben. Ze zei dat onze 'energie' haar zou helpen. Zelf denk ik dat ze eenzaam en bang was maar ik hield mijn mond stijf dicht.
Misschien zou ik (zo goed mogelijk) moeten uitleggen hoe de magie van Phondra en Elmas in elkaar zitten. En hoe de Garganen er over denken.
Dwergen, elfen en mensen geloven allemaal in de Ene, een machtige kracht die ons in deze wereld zet, over ons waakt zolang we hier zijn en ons opvangt wanneer we vertrekken. De drie rassen hebben echter lichtelijk afwijkende ideeën over de Ene.
Het fundamentele geloof van de dwergen is dat alle dwergen in de Ene zijn en dat de Ene in alle dwergen is. Daar vanuit gaand is het kwaad dat de ene dwerg geschiedt, alle dwergenén de Ene geschiedt - dat is de reden waarom een dwerg nooit opzettelijk een andere dwerg zal doden, bedriegen of misleiden. (Kroegruzies zijn daar natuurlijk niet bij inbegrepen. Een hengst op de kaak in een eerlijke rambam knokpartij wordt als heilzaam voor de gezondheid gezien.)
In vroeger tijden geloofden wij dwergen dat de Ene hoofdzakelijk belangstelling voor ons had. Wat de elfen en de mensen betrof: voor zover die al door de Ene geschapen waren (en sommige van ons dachten dat ze aan de duisternis waren ontsproten, eigenlijk net als paddenstoelen), moest dat per ongeluk zijn gebeurd of anders waren ze gecreëerd door een macht die tegenover de Ene stond.
De lange tijd dat we met elkaar hebben geleefd, heeft ons echter geleerd elkaar te accepteren. We weten nu dat de Ene voor alle levende wezens zorg draagt (ofschoon sommige oude grootvaders blijven volhouden dat de Ene van de dwergen houdt en de mensen en elfen alleen maar verdraagt).
Mensen geloven dat de Ene over alles regeert maar dat de Ene - net als ieder stamhoofd van Phondra - openstaat voor suggesties. Vandaar dat de mensen de Ene voortdurend lastig vallen met smeekbeden en eisen. De Phondranen geloven ook dat de Ene ondergeschikten heeft die, in naam van de heerlijkheid van de Ene, bepaalde taken als zijn dienaar verrichten. (Dat is zó typisch menselijk!) Deze ondergeschikten worden door de mensen gemanipuleerd met behulp van hun magie en de Phondranen zijn nooit gelukkiger dan wanneer ze de groeiseizoenen veranderen, winden oproepen, regen veroorzaken of vuur doen ontbranden.
De Elmasianen hebben een heel wat ontspannener beeld van de Ene. In hun ogen heeft de Ene een begin gemaakt door middel van een knal en zit hij nu lui achterover geleund om toe te kijken hoe het zich allemaal verder ontwikkelt - net zoiets als de kleurige, glinsterende, ronddraaiende speeltjes waarmee Sabia als kind placht te spelen. De Elmasianen zien magie niet als iets eerbiedigs of geestelijks maar als ontspanning of als een arbeidsbesparend handigheidje.
Ofschoon ze pas zestien was (in onze ogen niet meer dan een baby maar mensen rijpen snel), werd Alake geacht al behoorlijk bedreven te zijn in de magie en ik wist dat het haar moeders liefste wens was, de leiding van de Heksenkring, die nu in haar handen was, aan haar dochter over te geven.
Devon en ik keken toe hoe Alake haar plaats voor het altaar innam, dat ze had opgericht in het lege laadruim op dek twee. Ik moet toegeven dat het een genoegen was, haar gade te slaan.
Alake is lang en goedgevormd. (Ik heb, tussen twee haakjes, de mensen nooit benijd om hun lengte. Een oud dwergenspreekwoord zegt: 'Hoe langer de stok, hoe gemakkelijker hij breekt.' Maar ik had wel bewondering voor de manier waarop Alake zich bewoog, net als een varenblad in het water.) Haar huid is zo donker als ebbenhout. Haar zwarte haar is in talloze kleine vlechtjes gevlochten die op haar rug hangen en aan het eind van ieder vlechtje zitten oranje en blauwe (de kleuren van haar stam) en koperen kraaltjes. Wanneer ze haar vlechten los laat hangen, tinkelen de kraaltjes wanneer ze loopt muzikaal tegen elkaar en dat klinkt als honderden belletjes.
Ze droeg de gebruikelijke kleding van Phondra, een enkele blauw en oranje doek die om haar lichaam was gewikkeld en op de plaats werd gehouden door de manier waarop de plooien waren gevouwen (een handigheid die alleen aan de Phondranen bekend is). Het vrije uiteinde van de doek is over de rechterschouder gedrapeerd (om aan te geven dat ze ongetrouwd is - getrouwde vrouwen dragen de slip over hun linkerschouder).
Haar armen waren getooid met zilveren ceremoniële armbanden en aan haar oren hingen zilveren bellen.
'Ik heb je nooit eerder die armbanden zien dragen Alake,' zei ik, zo maar wat zeggend om de stilte te verbreken die zo oorverdovend stil was. 'Zijn die van jou of van je moeder? Was het een geschenk?'
Tot mijn verrassing gaf Alake, die gewoonlijk zo graag ieder nieuw stukje sieraad tentoonspreidt, geen antwoord en ze wendde haar gezicht af.
Ik dacht dat ze me niet had gehoord. 'Alake, ik vroeg of-'
Devon porde me tussen de ribben met zijn scherpe elleboog. 'Ssht! Zeg niets over haar sieraden!'
'Waarom niet?' fluisterde ik geprikkeld terug. Om eerlijk te zijn werd ik er doodmoe en ziek van om op mijn tenen te moeten lopen uit angst iemand te kwetsen.
'Zij draagt haar begrafenistooi,' gaf Devon terug.
Ik was geschokt. Natuurlijk had ik van dat gebruik gehoord. Bij de geboorte krijgen Phondraanse meisjesbaby's zilveren armbanden en oorbellen die ze, zo hoopt men, bij hun bruiloft zullen dragen en aan hun dochters zullen doorgeven. Maar wanneer een meisje voortijdig overlijdt, voordat ze is getrouwd, worden haar armbanden en andere sieraden op het lichaam gelegd wanneer het op zijn weg naar de Ene in de Goedezee wordt gestuurd.
Ik voelde me beroerd en probeerde iets te bedenken waarmee ik alles weer goed kon maken, besefte dan dat woorden te kort zouden schieten. Dus zat ik daar maar, schuifelde mijn hakken over het dek en probeerde, belang te stellen in wat Alake aan het doen was.
Devon zat naast me. Het meubilair aan boord van het schip was voor dwergen gemaakt. Ik voelde medelijden met de elf die zich uiterst ongemakkelijk leek te voelen met zijn lange benen, in de zijden plooien van Sabia's rok gewikkeld, uitgestrekt aan weerszijden van de kruk met de korte poten.
Alake nam er heel wat tijd voor de voorwerpen op het altaar te plaatsen, omdat ze bij ieder voorwerp een gebed uitsprak.
'Als alle mensen zo voor ieder kleinigheidje bidden, durf ik te wedden dat de Ene al lang geleden in slaap is gevallen!' Ik dacht dat ik binnensmonds had gesproken maar Alake moest me hebben gehoord want ze keek geschokt en fronste afkeurend.
Ik besloot dat ik beter van onderwerp kon veranderen en terwijl ik Devon opnam die in Sabia's kleren was uitgerust, stelde ik de vraag die me allang had geplaagd.
'Hoe heb je het voor elkaar gekregen om Sabia over te halen jou in haar plaats te laten gaan?' vroeg ik de elf.
Natuurlijk was ook dat helemaal verkeerd. Devon, die zich tot dan opgewekt had voorgedaan, werd onmiddellijk treurig en keerde zijn gezicht af.
Alake snelde naar me toe en kneep me hard.
'Herinner hem niet aan haar!'
'Au! Nou heb ik er genoeg van!' mopperde ik terwijl ik mijn geduld verloor. 'Ik mag niet tegen Alake over haar oorbellen praten. Ik mag niet tegen Devon over Sabia praten ondanks het feit dat hij haar kleren draagt en er behoorlijk stom uitziet in een jurk. Nou, voor het geval jullie beiden het hebben vergeten, het gaat ook om mijn begrafenis en Sabia was mijn vriendin. We hebben geprobeerd net te doen alsof we op een vakantiereisje waren. Maar dat zijn we niet. En het is niet goed om onze woorden in onze buiken te houden, zoals wij dwergen zeggen. Dat vergiftigt het voedsel.' Ik snoof. 'Geen wonder dat we niet kunnen eten.'
Alake keek me geschrokken en zwijgend aan. Devon vertoonde iets wat op een glimlachje leek op zijn bleke gezicht.
'Je hebt gelijk Grundle,' gaf hij toe, waarbij hij een treurige blik wierp op de gebloemde jurk met het strakke lijfje, de lintentooi en het kant. Elfenmannen zijn bijna net zo slank als elfenvrouwen maar ze zijn meestal breder in de schouders en het viel me op dat er hier en daar onder de spanning een naad was gebarsten. 'We moeten inderdaad over Sabia praten. Dat wilde ik ook wel maar ik was bang jullie beiden pijn te doen met het ophalen van droeve herinneringen.'
Impulsief knielde Alake naast Devon neer en greep zijn hand vast. 'Ik heb eerbied voor je, mijn vriend, voor je moed en voor wat je opoffert. Ik ken geen man die ik hoger schat.'
Zeldzame lof, voor een mens. Devon was aangenaam getroffen en ontroerd. Zijn wangen kleurden en hij schudde zijn hoofd. 'Het was mijn eigen zelfzuchtigheid,' zei hij zacht. 'Hoe had ik verder kunnen leven met de wetenschap dat zij dood was... en de manier waarop ze was gestorven. Mijn dood zal zoveel eenvoudiger te dragen zijn wanneer ik bedenk dat zij veilig en wel is.'
Ik vroeg me knorrig af of hij er wel aan dacht hoe zij zich zou voelen, wetend dat hij in haar plaats was gestorven. Maar ja, dat is mannen eigen: elf, mens, dwerg - ze zijn allemaal hetzelfde.
'En hoe wist je haar over te halen jou te laten gaan?' drong ik aan. Voor zover ik Sabia kende, wetend hoe vastberaden ze kon zijn, kon ik moeilijk geloven dat ze gemakkelijk had toegegeven.
'Dat heb ik niet gedaan,' zei Devon terwijl de kleur op zijn wangen toenam. 'Als je het per se wilt weten, dit overtuigde haar.' Hij hief een gebalde vuist op en liet zijn gekneusde knokkels zien.
'Je hebt haar een hengst gegeven,' zei ik benauwd.
'Je hebt haar geslagen?' echode Alake.
'Ik smeekte haar om me in haar plaats te laten gaan. Dat weigerde ze. Ik zag geen kans haar om te praten en dus deed ik het enige dat haar ervan kon weerhouden, te gaan. Ik heb haar knock-out geslagen. Wat had ik anders moeten doen! Ik was wanhopig. Geloven jullie me maar, Sabia pijn te doen was het ergste wat ik ooit heb moeten doen!'
Dat wilde ik best geloven. Een Elmasiaan zal dagenlang door schuldgevoel geplaagd worden wanneer hij per ongeluk een spin heeft vertrapt.
'Wat mijn sieraden betreft,' zei Alake terwijl ze de zilveren armband om en om draaide, 'die zijn van mij Grundle, aan mij gegeven door mijn moeder toen ik werd geboren. Ik kon ze geen andere boodschap achterlaten over waar ik naartoe ging of wat ik aan het doen was. Ik probeerde het, maar het was te moeilijk om mijn gevoelens in woorden weer te geven. Wanneer mijn moeder ontdekt dat deze dingen zijn verdwenen, zal ze het weten. Ze zal het begrijpen.'
Alake ging terug naar haar altaar. Devon trok aan de nauwe mouw van de jurk, die zijn bloedsomloop moet hebben afgeknepen. Ik was het liefst gaan zitten huilen. De woorden waren gekomen maar het was hard geweest ze aan te horen en ik zag niet dat ik de zaken er beter op had gemaakt.
'Dwergenspreekwoorden, het zou wat,' mompelde ik in mijn bakkebaarden.
'Ik kan nu beginnen,' zei Alake en ik slaakte een zucht van opluchting. Alake verbood me de details van de ceremonie te beschrijven maar dat had ik in geen geval kunnen doen omdat ik er geen flauw benul van had wat er gebeurde. Alles wat ik weet, is dat er gezouten kabeljauw bij betrokken was (het lievelingshapje van de dolfijn, als ze het kunnen krijgen) en fluitmu-ziek en Alake's gezang met een heleboel vreemde woorden en het nabootsen van vissengelui-den. (Mensen kunnen de dolfijntaal spreken. Dwergen zouden dat, neem ik aan, ook kunnen maar waarom zouden we. Dolfijnen spreken heel goed de dwergentaal.)
Op een bepaald moment, gedurende de fluitmuziek, soesde ik weg en werd abrupt uit mijn slaapje gehaald toen Alake op haar normale toon begon te praten.
'Het is gebeurd. De dolfijnen zouden nu naar ons toe moeten komen.'
Misschien zouden ze dat doen, dacht ik, als we gezouten kabeljauw in het zeewater strooiden. Ik kon niet inzien dat het veel uitwerking zou hebben waar het nu lag, in een zilveren schaal op het altaar. Misschien ging ze ervan uit dat de stank ze zou lokken.
Zoals je al wel zult hebben vermoed, heb ik niet veel fiducie in menselijke of elfenmagie en je kunt je dan ook mijn verbazing voorstellen toen we allemaal een bons tegen de romp van het schip hoorden en voelden.
'Ze zijn gekomen,' zei Alake kalmpjes en haastte zich weg naar de watersluis om hen te begroeten, waarbij haar kraaltjes klingelden en haar blote voeten (mensen dragen vrijwel nooit schoenen) snel over het dek pletsten.
Ik wierp een blik op Devon die zijn schouders ophaalde en zijn wenkbrauwen optrok. Hij was van plan geweest ze met een magisch dolfijnenfluitje te roepen, dat voor zover ik kon horen helemaal geen geluid maakte. Devon verzekerde me echter dat dolfijnen het heel goed konden horen en het een prettig geluid vonden.
We snelden beiden achter Alake aan.
Ons schip bestaat uit vier dekken, van onderen naar boven genummerd. Geen groot vaartuig, vergeleken met de zonnejagers, maar het werd alleen maar door de koninklijke familie gebruikt wanneer ze af en toe naar andere rijken afzonken.
Dek vier is het bovenste dek (wanneer je de buitenkant niet meerekent). Daar ligt de uitkijk-hut en daarachter de stuurhut, waar we geen van allen in de buurt durfden te komen. Vanuit de uitkijkhut daalt een ladder via een schacht naar de andere dekken af. Aan de achterzijde van de uitkijkhut biedt een enorm stel ramen een blik op land of water, afhankelijk van waar je je bevindt. De zeezon die door het water schijnt, vult de hut met plezierig blauwgroen licht. Buiten kun je het open dek zien, waar omheen een reling loopt. Alleen een mens is gek genoeg om naar buiten te gaan wanneer het schip vaart.
Het laadruim ligt op dek drie. Daarachter ligt de algemene hut waarwordt gegeten en gedronken, waar het bijlwerpen wordt beoefend of waar je gewoon binnenloopt. Die hut heeft aan weerszijden talloze kleine ramen. Achter de algemene kamer liggen de hutten voor de koninklijke familie en de scheepsbemanning, een werktuighut en daarna de voortstuwingshut met de magische kristallen van de elfen die het schip aandrijven.
De dekken twee en een bevatten merendeels laadruimte, plus de watersluis - een belangrijk onderdeel. Wanneer je geen dwerg bent, zul je je waarschijnlijk afvragen wat een watersluis is. Zoals ik al heb aangeduid, kan nietéén dwerg zwemmen (en wil het niet leren ook). Een dwerg die in de zee valt, zou zeker naar de bodem van Chelestra zakken tenzij hij kan worden gegrepen en teruggesleurd naar vaste bodem. Daarom zijn alle schepen uitgerust met een watersluis, die kan worden gebruikt om de dwerg die per ongeluk in zee valt, te redden.
We vonden Alake vlakbij de onderkant van de watersluis met haar gezicht tegen een van de patrijspoorten gedrukt en ze keek in het water. Ze hoorde ons aankomen en draaide zich om. Haar ogen wijd open.
'Het zijn niet de dolfijnen. Het is een mens. Ten minste, ik denk dat het een mens is,' voegde ze er weifelend aan toe.
'Is-ie dat nou wel of niet,' zei ik. 'Kun je dat niet zien?'
'Kijk zelf maar.' Alake leek geschokt.
Devon en ik kropen voor een patrijspoort waarbij de elf werd gedwongen zich bijna dubbel te vouwen om op mijn hoogte te komen.
Wis en waarachtig leek het ding op een mannelijke mens. Of misschien zou het juister zijn om te zeggen dat hij niet op een elf of een dwerg leek. Hij was groter dan een dwerg, zijn oren waren niet gepunt en zijn ogen waren rond, niet amandelvormig. Maar hij had de verkeerde kleur voor een mens omdat zijn huid de witte kleur van brooddeeg had. Zijn lippen waren blauw, zijn ogen waren omringd door paarse vlekken en lagen diep in zijn hoofd gezonken. Hij was half naakt, met alleen maar een strakke bruine broek en de restanten van een wit, gescheurd hemd. Hij hield zich aan een stuk hout vast en leek bijna aan zijn eindje te zijn gekomen.
De bons die wij hadden gehoord, was waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat deze man tegen de romp van het schip was gebotst. Hij kon ons door de patrijspoort zien en deed, terwijl wij toekeken, een zwakke poging om tegen de zijkant van het schip te slaan. Hij was klaarblijkelijk verzwakt want zijn arm zakte omlaag alsof hij de kracht miste die op te beuren. Hij hing over de plank en zijn benen bungelden futloos omlaag in het water.
'Wie hij ook is, hij maakt het niet lang meer,' zei ik.
'Arme man,' mompelde Alake, haar donkere ogen teder door medelijden. 'We moeten hem helpen,' zei ze kordaat en liep naar de ladder die naar dek twee voerde. 'We zullen hem aan boord hijsen. Hem verwarmen, hem te eten geven.' Ze keek achterom en zag dat geen van ons beiden in beweging was gekomen. 'Schiet op! Hij zal wel zwaar zijn. Ik kan het niet in mijn eentje.'
Mensen. Altijd klaar om bij te springen, iets te doen. Nooit ergens eerst even over nadenken. Gelukkig dat ze een dwerg bij zich had.
'Wacht even Alake. Stop eens even. Denk er eens even aan waar we naar op weg zijn. Denk eens aan wat er met ons staat te gebeuren.'
Alake keek me fronsend aan, boos dat iemand een spaak in het wiel stak. 'Nou, en wat dan nog. De man gaat dood! We kunnen hem niet achterlaten.'
'Wat misschien wel het beste zou kunnen zijn wat we voor hem kunnen doen,' zei Devon voorzichtig tegen haar.
'Wanneer we hem nu redden, zou dat kunnen betekenen dat we hem alleen maar tot een afschuwelijk lot verdoemen.'
Het speet me dat ik zo bot moest zijn, maar soms is het de enige manier om tot de mensen door te dringen. Alake, die eindelijk begon te begrijpen wat we probeerden te zeggen, leek ineen te krimpen. Ik durf te zweren dat ze kleiner werd terwijl we toekeken. Haar lichaam zakte tegen de ladder aan. Haar ogen waren neergeslagen en ze liet haar hand doelloos op en neer langs de gladde houten sporten glijden.
Het schip spoedde zich voort. Al gauw hadden we de man ver achter ons gelaten. Hij had dat kennelijk gezien en deed een zwakke poging om met het restant van zijn afnemende krachten achter ons aan te peddelen. Dat te zien was hartverscheurend. Ik keerde me af. Maar ik had kunnen weten dat Alake het niet kon verdragen.
'De Ene heeft hem gezonden,' zei ze terwijl ze de ladder opklom. 'De Ene heeft hem ons gezonden, in antwoord op mijn gebed. We moeten hem redden!'
'Je bad voor een dolfijn,' wees ik haar geprikkeld terecht.
Alake zei niets maar wierp me een bestraffende blik toe. 'Praat niet zo godslasterlijk Grundle. Kun jij met dit ding omgaan?'
'Ja, maar Devon zal me moeten helpen,' mopperde ik terwijl ik haar achterna liep.
Eigenlijk had ik het best alleen kunnen doen omdat ik sterker ben dan de elfenprins maar ik wilde met Devon praten. Ik zei tegen Alake, een oogje op de ronddrijvende mens te houden en nam Devon mee naar dek twee, het bovenste deel van de watersluis. Ik gluurde door een raam naar het door de zon verlichte binnenste, draaide het handvat op het luik om, om er zeker van te zijn dat die stijf dicht zat en op slot. Devon begon me te helpen.
'Wat als de Ene ons deze man niet heeft toegezonden?' fluisterde ik dringend in het oor van de elf. 'Wat als hij door de drakenslangen is gestuurd om ons te bespieden?'
Devon leek behoorlijk geschokt. 'Denk je dat dat mogelijk is?' vroeg hijterwijl hij zijn uiterste best deed mij te helpen en me alleen maar voor de voeten liep.
Ik schoof hem aan de kant. 'Jij niet?'
'Ik denk van wel. Maar waarom zouden ze? Ze hebben ons al. We kunnen niet ontsnappen, ook al wilden we.'
'Waarom doen ze dit allemaal? Wat ik wel weet, is dat ik niet zo maar deze mens zal vertrouwen, als hij al een mens is. En ik denk dat je je weer beter in Sabia kunt veranderen.'
Ik draaide me om om de ladder af te klauteren. Devon kwam achter me aan en struikelde over zijn rokken.
'Ja, misschien heb je gelijk. Maar hoe moet dat met Alake? Ze zal aan onze kant moeten staan. Je moet het haar vertellen.'
'Ik niet. Zij zal alleen maar denken dat ik een andere smoes bedenk om hem kwijt te raken. Vertel jij het maar. Naar jou zal ze wel luisteren. Schiet op. Ik kan dit wel alleen af.'
We waren weer op dek een beland. Devon liep naar Alake toe en ik kon eindelijk ongestoord mijn werk doen. Ik kon niets van hun gesprek horen maar ik kon wel zien dat Alake het aanvankelijk niet met ons eens was omdat ik haar haar hoofd zag schudden, wat haar oorbellen woest deed rinkelen.
Maar Devon toonde geduld met haar, veel meer dan ik had kunnen opbrengen, en langzaam aan praatte hij haar om. Ik zag haar naar mij kijken en daarna naar buiten naar de man, met een bezorgd en nadenkend gezicht. Eindelijk knikte ze, niet gelukkig.
Ik stond voor het onderraam dat een blik op de watersluis geeft, pakte de hendels en rukte ze hard omlaag. Een paneel, ingebouwd in de romp, gaapte open. Bruisend en gorgelend zeewater stroomde in de watersluis met daarin een grote hoeveelheid onbeduidende vissen (geen dolfijnen) en de mens.
Ik wachtte tot het water het juiste niveau had bereikt en sloot het paneel met een klap.
'Ik heb hem!' schreeuwde ik.
We renden omhoog naar dek twee, naar de bovenkant van de watersluis. Ik maakte hem open en gluurde naar beneden. Als hij een dwerg was geweest, had hij op de bodem gelegen en zouden we hem met de klampen eruit hebben moeten slepen. Maar omdat het om een mens ging, zag hij kans naar de bovenkant van het water te zwemmen en daar dreef hij rond, op een armlengte afstand.
'Alake en ik kunnen het wel af Devon,' zei ik zachtjes tegen hem. 'Ga jij nu maar weer je sjaal omdoen.'
Devon liet ons alleen. Alake kwam me helpen en samen slaagden we erin de mens over de kant te slepen en hem op het dek te dumpen. Ik sloot en verzegelde de watersluis, opende het onderste paneel, liet de woedende vissen eruit zwemmen en zette de pompen in werking. Toen kwam ik een kijkje naar onze vangst nemen.
Ik moet toegeven dat ik bijna mijn oordeel herzag toen we de man aan boord hadden gekregen en hem nader hadden bekeken. Wanneer de drakenslangen een spion zouden sturen, leek het me toe dat ze wel wat beters dan dit hier zouden kiezen.
Hij bood werkelijk een armzalige aanblik zoals hij daar op het dek lag, trillend van kop tot teen, hoestend, brakend, vloeistof opgevend en snakkend naar adem als een vis uit het water. Alake had kennelijk nog nooit zoiets gezien. Ik wel, gelukkig.
'Wat is er met hem aan de hand?' vroeg ze bezorgd.
'Zijn lichaamstemperatuur is te ver gedaald en hij heeft er moeite mee zich om te schakelen van het inademen van water naar het inademen van lucht.'
'Hoe weet je dat? Wat kunnen we voor hem doen?' vroeg Alake.
'Dwergen vallen soms wel eens in het water dus weet ik wat ik zou doen als hij een dwerg was. Hem verwarmen, van binnen en van buiten. Een hele berg dekens over hem heen leggen en hem alle brandewijn geven die hij naar binnen kan krijgen.'
'Weet je dat zeker?' Alake leek in tweestrijd. 'Ik bedoel dat van de brandewijn?'
Zo dronken als een dwerg, zo luidt het spreekwoord op Phondra. En wie denk je dat de meeste van onze brandewijn koopt?
'Je moet zijn verstand benevelen. Daarom ligt hij zo naar adem te snakken. Zijn verstand vertelt zijn lichaam dat het water moet inademen. Maak dat zijn verstand ergens anders aan denkt, dan zal zijn lichaam weer lucht gaan inademen - zoals het hoort,' voegde ik er vastberaden aan toe.
'Ik begrijp het. Grundle, haal me een fles brandewijn en mijn kruidenzakjes. En als je tegen Dev- Sabia oploopt, zeg hem, ik bedoel haar, dan me alle dekens te brengen die hij - zij kan vinden.'
Nou, dat begon echt goed. Gelukkig had de mens er zo veel moeite mee om in leven te blijven dat hij Alake's verwarring niet leek te hebben opgemerkt. Ik ging op weg naar de voorraadhut voor de wijn en botste onderweg tegen Dev-Sabia op. Hij was weer in de sjaal en de sluier gewikkeld, met een doek over zijn schouder om de gebarsten naden te verbergen. Ik gaf hem Alake's instructies. Hij keerde naar zijn kooi terug voor de dekens.
Ik liep verder en dacht na over wat Alake had gezegd. Het was vreemd dat deze mens er zo helemaal niet aan gewend leek om in het water te liggen. De Phondranen brengen net zo veel tijd door in de Goedezee als aan land en hebben als gevolg daarvan nooit last van wat wij dwergen als 'watervergiftiging' kennen. De man was duidelijk geen Phondraan. Wie was hij dan wel en waar kwam hij vandaan?
Dat was voor een enkele dwerg te veel om uit te plussen.
Toen ik in de voorraadhut aankwam, greep ik een van de flessen brandewijn, ontkurkte die en nam een slok om er zeker van te zijn dat-ie goed was.
Dat was dus zo. Mijn ogen knipperden.
Ik nam nog een slok of twee, duwde daarna de kurk er weer op, veegde mijn bakkebaarden af en snelde terug naar onze passagier. Alake en Devon hadden hem in de stoel van de bootsman getild - een stoel aan een touw, die in de schacht op en neer kan worden getrokken en die gebruikt wordt om de gewonden te transporteren en hen die door hun omvang de ladders maar met moeite de baas kunnen. We trokken de man omhoog naar de onderkomens van de bemanning op dek twee en hielpen hem in een kleine kooi.
Gelukkig was hij in staat te lopen ofschoon zijn benen zo zwabberig waren als van een pasgeboren katje. Alake legde een stapel dekens neer. Hij zakte er zwakjes op neer en we bedekten hem met nog meer dekens. Hij snakte nog steeds naar adem en leek behoorlijk pijn te lijden.
Ik bood de fles brandewijn aan. Hij scheen het te begrijpen want hij gebaarde dat ik naar hem toe moest komen. Ik zette de fles aan zijn lippen en hij nam een teug. Hij verslikte zich wat overging in hoesten en ik was een ogenblik bang dat ons geneesmiddel voor hem het einde zou betekenen, maar hij hield stand. Hij slaagde erin nog wat meer teugen naar binnen te werken voor hij uitgeput op de dekens terugviel. Hij ademde al wat gemakkelijker. Hij keek van de een naar de ander waarbij zijn ogen alles opnamen en niets verrieden.
Plotseling wierp hij de dekens van zich af. Alake maakte een klokkend geluid, als een kloek wier kuiken van onder haar veren was weg gedwaald.
De mens negeerde haar. Hij staarde naar zijn armen. Hij staarde een eeuwigheid naar zijn armen en wreef bijna in paniek over zijn huid. Hij staarde naar de rug van zijn handen. Terwijl hij met duidelijk bittere wanhoop zijn ogen sloot, zonk hij weer achterover op de dekens.
'Wat is er?' vroeg Alake in haar mensentaal en kwam dichterbij en knielde naast hem neer. 'Ben je gewond? Wat kunnen we doen om je te helpen.'
Ze maakte een gebaar om zijn arm aan te raken maar hij trok zich van haar terug en gromde als een gewond dier.
Alake bleef aandringen. 'Ik zal je geen kwaad doen. Ik wil alleen maar helpen.'
Hij bleef haar aankijken en ik zag dat voren van woede en frustratie zijn voorhoofd rimpelden.
'Alake,' zei ik rustig, 'hij kan je niet verstaan. Hij weet niet wat je zegt.'
'Maar ik spreek de mensentaal...'
'Dev-Sabia, probeer jij het eens,' zei ik, net zo erg over mijn woorden struikelend als Alake. 'Misschien is hij uiteindelijk toch geen mens.'
De elf trok de sjaal voor zijn mond weg. 'Waar kom je vandaan? Hoe heet je?' vroeg hij langzaam en duidelijk in muzikaal Elmasiaans.
De vreemdeling verplaatste zijn blik fronsend naar Devon. De gefrustreerde blik veranderde in woede. Hij drukte zich op een arm op en schreeuwde tegen ons. We konden hem evenmin verstaan maar we hadden geen vertaler nodig.
'Verdwijn!' schreeuwde hij zo duidelijk als wat. 'Verdwijn en laat me met rust!'
Hij zakte in elkaar op de dekens en kreunde. Zijn ogen sloten zich en het zweet brak hem uit. Maar zijn lippen bleven bewegen en vormden de woorden die hij niet langer kon uiten.
'Arme man,' zei Alake zachtjes, 'hij is verdwaald en ziek en bang.'
'Dat mag wel zijn,' zei ik en had zo mijn eigen ideeën over dat onderwerp, 'maar ik denk dat we er beter aan doen te doen wat hij wil.'
'Zal... zal hij zich wel redden?' Alake kon haar ogen niet van hem afhouden.
'Hij zal zich best redden,' verzekerde ik haar en probeerde haar de deur uit te werken. 'Wanneer we blijven, zullen we hem alleen maar van streek maken.'
'Grundle heeft gelijk,' voegde Devon eraan toe. 'We zouden hem alleen moeten laten om uit te rusten.'
'Ik denk dat ik bij hem zou moeten blijven,' zei Alake.
Devon en ik wisselden gealarmeerde blikken. De woeste kreet van de vreemdeling en zijn duistere gezicht hadden ons allebei angst aangejaagd. Alsof we al niet genoeg problemen hadden, leek het er nu op dat we een krankzinnig mensenkind op ons dak hadden gekregen.
'Ssht,' zei ik, 'je zult hem nog wakker maken. Laten we buiten in de gang praten.'
We schoven de tegenstribbelende Alake de kamer uit.
'Een van ons moet een oogje op hem houden,' fluisterde Devon in mijn oor.
Ik knikte, begreep wat hij bedoelde. Een van ons, maar niet Alake.
'Ik zal mijn deken hier naartoe brengen...' Ze begon al plannen te maken om de nacht bij hem door te brengen.
'Nee nee, jij gaat naar bed. Ik zal bij hem waken. Ik heb ervaring met zieken,' sneed ik haar protest af. 'Hij zal naar alle waarschijnlijkheid wel uren slapen. Jij zou morgenochtend goed uitgerust moeten zijn om hem te verzorgen wanneer hij wakker wordt.'
Bij dat vooruitzicht klaarde ze op maar ze weifelde nog steeds en haar blik ging naar de deur die ik achter me had gesloten. 'Ik weet niet...'
'Ik zal je roepen als er zich veranderingen voordoen,' beloofde ik. 'Je wilt toch niet dat hij je morgen slaperig en met rode ogen ziet, wel?'
Dat deed het 'em. Alake wenste ons goeienacht, wierp een laatste blik op haar patiënt, lachte zachtjes in zichzelf en liep de gang uit.
'Wat gaan we nu doen?' wilde Devon weten nadat ze was vertrokken.
'Hoe moet ik dat weten,' bitste ik geprikkeld.
'Nou ja, jij bent een meisje. Jullie weten van dit soort zaken af.'
'Wat voor zaken,' vroeg ik ofschoon ik heel goed begreep waar hij het over had.
'Dat is nogal duidelijk. Ze voelt zich tot hem aangetrokken.'
'Poeh! Ik herinner me de keer dat ze een gewond wolvenjong redde. Ze nam het mee naar huis en verzorgde het op dezelfde manier.'
'Dat daar is geen wolvenjong,' zei Devon ernstig. 'Hij is jong en sterk en aantrekkelijk en goedgebouwd, zelfs voor een mens. Alake en ik hadden onze handen er aan vol om hem door de gang te slepen.'
Wat weer een ander probleem met zich meebracht. Als deze man door het dolle heen zou raken en zou besluiten het schip te slopen, zouden wij drieën alle zeilen bij moeten zetten om hem tegen te houden. Maar hoe zat dat met de drakenslangen? Het was duidelijk dat zij nog steeds de leiding hadden want het schip bleef zich door het water spoeden. Wisten zij dat de vreemdeling aan boord was? Kon hen dat wat schelen?
Ik nam een fikse slok brandewijn. 'Ga naar bed,' zei ik kwaad tegen Devon. 'We gaan vanavond niet proberen raadsels op te lossen. Misschien zal er iets gebeuren tegen dat het morgen wordt.'
En dat geschiedde.
Ik liep terug de kamer in waar de man lag en nestelde mezelf in een donker hoekje bij de deur. Wanneer de mens ontwaakte, nam ik aan dat ik me uit de voeten zou kunnen maken voor hij wist wat er gebeurde.
Hij woelde en was onrustig in zijn slaap. Hij sloeg op de dekens, mompelde wat in zijn eigen taal waarbij de woorden mij duister en scherp en vol haat en woede toeschenen. Soms schreeuwde hij het uit en eenmaal slaakte hij een kreet vol angst en schoot overeind waarbij hij me recht aankeek. Ik stond al overeind en was bijna de deur uit voor het tot me doordrong dat hij me helemaal niet zag.
Hij zakte weer achterover. Ik keerde naar mijn zitplaats terug. Hij greep de dekens beet, bleef dat ene woord keer op keer zeggen. Het klonk als 'hond'. En soms kreunde hij en schudde hij zijn hoofd en huilde 'Heer!'
Eindelijk viel hij in een diepe sluimer, ik denk van pure uitputting.
Ik neem aan dat ik mag bekennen dat ik het vuurtje van moed in mijn hart brandend hield door het welbewust met brandewijn te stoken. Ik voelde niet langer angst voor hem. (Om eerlijk te zijn, voelde ik eigenlijk nog maar heel weinig.) Ik keek toe hoe de man diep in slaap zakte en besloot eens te zien wat ik over hem aan de weet kon komen. Misschien zou ik zijn zakken moeten navoelen, voor zover hij die had.
Met enige moeite kwam ik overeind. (Het schip leek meer te rollen dat ik me kon herinneren.) Ik liep op hem af en hurkte naast hem neer. Wat ik zag, ontnuchterde me sneller dan mijn moeders poeder van zwarte bieten.
Ik herinner me niet wat erna gebeurde, behalve dat ik door de gang rende en als een spook schreeuwde.
Alake met haar slaapkleed om haar heen geklemd, stond in haar deuropening en keek me in paniek aan. Devon schoot uit zijn kamer alsof die in brand stond. Hij had in zijn kleren moeten slapen. Arme knul. Sabia's jurk was alles wat hij aan kleren had weten mee te brengen.
'We hoorden je schreeuwen! Wat is er?' Ze grepen me allebei beet. 'Wat is er aan de hand?'
'Die vreemde mens!' Ik snakte naar adem. 'Hij is... helemaal blauw geworden!'
Alake slaakte een kreet. 'Hij sterft!' en rende door de gang terug, naar zijn kamer.
Ik neem aan dat mijn geschreeuw de man moet hebben gewekt. (Devon vertelde me later dat hij dacht dat alle drakenslangen in Chelestra me achterna zaten.) De mens zat rechtop in bed, staarde naar zijn handen en armen, draaide ze om en om, alsof hij niet kon geloven dat het zijn ledematen waren.
Ik neem het hem niet kwalijk. Wanneer mij zoiets zou zijn overkomen, zou ik ook hebben gestaard. Hoe moet ik het omschrijven. Ik weet dat je me niet zult geloven. Maar ik zweer bij de Ene dat de armen van de man en de rug van zijn handen, zijn blote borst en zijn hals met blauw beeldschrift waren bedekt.
We waren allemaal al in zijn hut voor we ons realiseerden dat de man volledig bij bewustzijn was. Hij tilde zijn hoofd op en keek ons recht aan. We trokken ons wat terug. Zelfs Alake was wat afgeschrikt. Het gezicht van de vreemdeling stond verbeten en grimmig.
Maar hij deed een poging om ons geruststellend toe te lachen, alsof hij onze angst voelde.
Ik herinner me dat ik dacht dat zijn gezicht er niet aan gewend was om te lachen.
'Wees niet bang. Mijn naam is Haplo,' zei hij tegen Alake. 'En hoe noemen ze jou?'
We konden geen antwoord geven. De man had Phondraans gesproken. Perfect, vloeiend Phondraans.
En vervolgens begon hij...
Maar dat zal moeten wachten. Alake roept me. Etenstijd.
Ik heb werkelijk trek.