6
DE SLAAPHAL, CHELESTRA
De eerste woorden die Alfred hoorde nadat hij was bijgekomen uit zijn flauwte, droegen niet bepaald bij tot zijn herstel. Samah voerde het woord tot de verzamelde Sartanen die - zo veronderstelde Alfred omdat hij zijn ogen dicht hield - zich om een gevallen broeder hadden verzameld en verbaasd op hem neerkeken.
'Gedurende de Splitsing hebben we velen verloren. Toen nam de Dood de meeste van onze broeders tot zich maar ik vrees dat we nu te maken hebben met een heel ander geval. Deze arme man is duidelijk buiten zinnen geraakt.'
Alfred hield zich stil, deed alsof hij nog steeds buiten bewustzijn was en wenste wanhopig dat dat waar was!
Hij voelde de menigte om hem heen, hoorde hen ademen, hoorde de kleden ruisen ofschoon niemand anders sprak. Alfred lag nog steeds op de koude vloer van het mausoleum hoewel iemand vriendelijk genoeg was geweest om een kussen - waarschijnlijk uit een van de crypten - onder zijn kale hoofd te schuiven.
'Kijk Samah, ik geloof dat hij bijkomt,' zei een vrouwenstem.
Samah - de grote Samah! Alfred kreunde bijna maar slikte het net op tijd in.
'Ga achteruit, jullie allemaal. Maak hem niet bang,' gebood de mannenstem die van Samah moest zijn.
Alfred hoorde medelijden en deernis doorklinken in de stem van de man en begon bijna te huilen. Hij wilde graag overeind komen, zijn armen om de knieën van de Sartaan slaan en hem als Vader, Heerser, Patriarch en Raadsheer erkennen.
Wat weerhoudt me ervan, vroeg Alfred, huiverend op de kille vloer, zich af. Waarom hou ik hen, mijn eigen broeders en zusters, voor de gek door hier te blijven liggen, te doen alsof ik bewusteloos ben en ze te bespieden. Ik doe iets afschuwelijks. Hij bedacht geschokt: zoiets zou Haplo doen!
En toen die verschrikkelijke waarheid tot hem doordrong, kreunde Alfred hardop.
Hij wist dat hij zich had verraden maar hij wilde dit volk nog niet in de ogen kijken. Hij herinnerde zich Samahs woorden: Ik heb het recht en de plicht om je vragen te stellen, niet uit pure en nutteloze nieuwsgierigheid maar, gezien deze tijden van crisis, uit noodzaak.
En wat, vroeg Alfred zich ellendig af, zal ik dan antwoorden?
Zijn hoofd rolde van de ene naar de andere kant alsof het een eigen wil had, want hoewel hij probeerde de beweging tegen te gaan, lukte hemdat niet. Zijn handen begonnen te trillen. Hij deed zijn ogen open.
De zojuist ontwaakte Sartanen stonden om hem heen en keken op hem neer maar niemand deed een poging hem te helpen. Dat was niet omdat ze wreed waren of onachtzaam. Ze waren gewoon overdonderd. Ze hadden nooit eerder een van de hunnen zich zo vreemd zien gedragen en hadden er geen idee van hoe hem te helpen.
'Of hij is aan het bijkomen of hij heeft een toeval,' zei Samah. 'Laat een paar van jullie' - hij gebaarde naar een paar jonge Sartaanse mannen -'bij hem in de buurt blijven. Het kan zijn dat hij lijfelijk in bedwang moet worden gehouden.'
'Dat is toch niet nodig,' protesteerde de vrouw die naast hem geknield lag.
Alfred richtte zijn blik op haar en herkende haar als de vrouw die hij had zien liggen in wat hij dacht dat Lya's crypte was.
Ze tilde zijn hand op in de hare en gaf er sussend klopjes op. Zijn hand reageerde er, zoals gewoonlijk, automatisch op. Want het was wel zeker dat hij zijn vingers niet opdroeg zich om de hare te klemmen. Maar hij was wel degene die door haar werd getroost. Op haar beurt pakte ze zijn handen stevig en vol warmte vast.
'Ik dacht dat de tijd van uitdagen voorbij was, Orla,' zei Samah.
De stem van de Raadsheer klonk mild maar er zat een scherp kantje aan die er de oorzaak van was dat Alfred verbleekte. Hij hoorde de Sartanen om hem heen rusteloos bewegen, als kinderen in een huis van onvrede, bang dat hun ouders weer zouden gaan bekvechten.
De hand van de vrouw klemde zich vaster om die van Alfred en toen ze begon te spreken, klonk haar stem treurig.
'Ja Samah, ik neem aan dat dat waar is.'
'De Raad heeft die beslissing genomen. Jij bent lid van de Raad. Jij hebt gestemd, net als de anderen.'
De vrouw zei niets hardop. Maar de volgende woorden kwamen plotseling in Alfreds hoofd op, maakten hem deelgenoot door het samenkomen van hun handen.
'Ik stemde voor jou, zoals je wist dat ik zou doen. Ben ik lid van de Raad? Of ben ik alleen maar Samahs echtgenote?'
Het drong plotseling tot Alfred door dat het niet de bedoeling was dat hij die woorden hoorde. Sartanen konden soms woordeloos met elkaar spreken maar in het algemeen konden dat alleen diegenen die elkaar zeer na waren, zoals echtgenoot en echtgenote.
Samah had het niet gehoord. Hij had zich afgewend, zijn gedachten waren duidelijk gericht op andere, belangrijker zaken dan een zwakke broeder die languit op de vloer lag.
De vrouw bleef Alfred aankijken maar ze zag hem niet. Ze keek dwars door hem heen naar iets wat lang geleden was gebeurd. Alfred vond het niet plezierig om dergelijke persoonlijke gedachten te doorkruisen maarde vloer werd wel heel erg hard. Hij verschoof een heel klein beetje om de kramp in zijn rechterbeen wat te verminderen. De vrouw richtte haar aandacht weer op het heden en op hem.
'Hoe gaat het nu?'
'Niet... niet zo erg goed,' stamelde Alfred.
Hij probeerde het zo beroerd mogelijk te laten klinken in de hoop dat Samah en in feite alle Sartanen zouden weggaan en hem alleen zouden laten.
Nou ja, misschien niet allemaal. Hij kwam tot de ontdekking dat zijn hand nog steeds die van de vrouw vastklemde. Ze heette dus Orla. Orla, een mooie naam en toch waren de beelden die de naam in hem opriepen, droevig.
'Is er iets dat we voor je kunnen doen?' zei Orla en het klonk hulpeloos. Alfred begreep het. Ze wist dat hij niet ziek was. Ze wist dat hij de boel voor de gek hield en dat maakte haar van streek en in de war. Sartanen bedrogen elkaar niet. Ze logen niet tegen elkaar. Ze waren niet bang voor elkaar. Misschien begon Orla Samahs idee te delen - dat ze met een krankzinnige broeder te maken hadden.
Alfred sloot zijn ogen met een zucht. 'Heb geduld met me,' zei hij zachtjes. 'Ik weet dat ik me vreemd gedraag. Ik weet dat je het niet begrijpt. Ik kan niet verwachten dat je het begrijpt. Maar zodra je mijn verhaal hebt gehoord, zul je dat wel doen.'
Met behulp van Orla ging hij toen krachteloos overeind zitten. Maar hij zag kans zelf te gaan staan en zag kans Samah waardig in de ogen te zien.
'U bent het hoofd van de Raad van Zeven. Zijn de andere Raadsleden ook aanwezig?' vroeg Alfred.
'Ja.' Samahs blik schoot door de zaal en pikte er vijf andere Sartanen uit. De strenge ogen bleven tenslotte op de vrouw Orla rusten. 'Ja, de Raadsleden zijn er allemaal.'
'Dan,' zei Alfred nederig, 'vraag ik toestemming om door de Raad te worden gehoord.'
'Natuurlijk Broeder,' zei Samah met een sierlijke buiging. 'Dat is je goed recht, zodra je ertoe in staat bent. Misschien over een paar dagen...'
'Nee nee,' zei Alfred haastig. 'Ik heb geen tijd om te wachten. Nou ja, er is natuurlijk wel tijd. Tijd is precies het probleem. Ik bedoel... Ik denk dat u direct zou moeten aanhoren wat ik te zeggen heb, voordat... voordat...' Zijn stem stierf slapjes weg.
Orla hield abrupt haar adem in. Haar ogen zochten die van Samah en alle gespannenheid tussen hen beiden nam op slag af.
De taal van Sartan behelst Sartaanse magie en kan derhalve in de hoofden van de toehoorders beelden oproepen die de woorden van de spreker verduidelijken. Een machtig Sartaan, zoals Samah, zou in staat zijn diebeelden onder controle te houden en ervoor te zorgen dat zijn toehoorders precies dat zagen, en hoorden, wat hij wilde.
Helaas, Alfred kon net zo min zijn mentale handelingen onder controle houden als zijn lijfelijke. Orla en Samah en iedere andere Sartaan in het mausoleum hadden zojuist verbazingwekkende, beangstigende en verwarrende beelden te zien gekregen. Beelden die rechtstreeks van Alfred afkomstig waren.
'De Raad komt onmiddellijk bijeen,' zei Samah. 'De rest...' Hij wachtte even, keek met ongeruste ogen naar de andere Sartanen die in het mausoleum stonden, geduldig wachtend op zijn orders. 'Ik denk dat het misschien beter is dat jullie hier blijven tot we zeker weten hoe de zaken er aan het oppervlak voorstaan. Ik zie dat sommige van onze broeders niet ontwaakt zijn. Ga kijken of er iets mis met hen is.'
De Sartanen maakten zonder tegenwerpingen zwijgend een buiging en gingen weg om zich van hun taken te kwijten.
Samah draaide zich op zijn hielen om en liep weg uit het mausoleum, naar een deur die door een smalle, donkere gang van de zaal werd gescheiden. De vijf andere Sartaanse Raadsleden gingen achter hem aan. Orla liep naast Alfred. Ze zei niets tegen hem, hoedde zich er uit beleefdheid voor hem niet aan te kijken om hem op die manier tijd te geven zijn kalmte te hervinden.
Alfred was haar dankbaar maar hij dacht niet dat het wat zou helpen.
Samah liep met snelle, zelfbewuste stappen door de zaal alsof hij nog pas gisteren over de vloer had gelopen. Omdat hij zo met zijn eigen gedachten bezig was, merkte hij kennelijk niet op dat zijn lange, slepende gewaden een klein spoor in de dikke stoflaag achterlieten.
Runen boven de deur lichtten met een blauw schijnsel op toen Samah naderbij kwam en zijn gezang aanhief. De deur zwaaide open en wierp een wolk stof op van de vloer.
Alfred nieste.
Orla keek stomverbaasd om zich heen. Ze gingen de Raadskamer binnen die Alfred herkende aan de ronde, met tekens versierde tafel die in het midden stond. Samah fronste bij het zien van het fijne, wollige stof dat de tafel volledig bedekte en de runen die op de oppervlakte waren gegraveerd, volledig aan het gezicht onttrokken. Hij kwam naast de tafel tot stilstand, liet zijn vinger door het stof gaan en keek er zwijgend en peinzend op neer.
Geen van de andere Raadsleden liep naar de tafel; ze bleven bij de deur staan waarvan het runenlicht direct na het openen van de deur begon af te nemen. Na een enkel woord van Samah begon een witte bol die boven de tafel hing, een helder wit licht uit te stralen. Hij keek treurig naar het stof.
'Wanneer we gaan proberen dit hier af te stoffen, zullen we geen van allen nog adem kunnen halen.' Hij zweeg even en richtte dan zijn blik op Alfred. 'Ik heb er wel een idee van waarheen jouw woorden ons zullenvoeren, Broeder en ik moet toegeven dat het me banger maakt dan ik voor mogelijk had gehouden. Ik denk dat we allemaal het beste kunnen gaan zitten maar we hoeven - voor deze ene keer - niet onze gebruikelijke plaatsen rond de tafel in te nemen.'
Hij trok een stoel weg, veegde die af en bood hem Orla aan die er met afgemeten stappen naartoe liep. De andere Raadsleden trokken zelf hun stoelen weg waarbij ze zulke enorme hoeveelheden stof deden opwaaien dat het leek alsof ze door mist omhuld werden. Iedereen kuchte en zong snelle gezangen in een poging de lucht te klaren. Toch bleef al de tijd dat ze praatten, het stof op en om hen heen dwarrelen en zich op hun huid en kleding afzetten.
Alfred bleef staan, zoals hoorde wanneer iemand voor de Raad verscheen.
'Begin alsjeblieft Broeder,' zei Samah.
'Allereerst wilde ik graag toestemming om wat te vragen,' zei Alfred met de handen zenuwachtig voor hem ineengeklemd. 'Ik moet zelf wat antwoorden hebben voor ik kan verzekeren dat wat ik ga vertellen, de waarheid is.'
'Je verzoek is toegestaan Broeder,' zei Samah ernstig.
'Dank u.' Alfred maakte een onhandig knikje wat als buiging bedoeld was. 'Mijn eerste vraag is: Bent u een afstammeling van de Samah die tijdens de Splitsing het Hoofd van de Raad was?'
Orla's ogen vlogen even snel naar Samah. Het gezicht van de vrouw werd heel bleek. De andere Raadsleden schoven ongemakkelijk in hun stoelen heen en weer, sommigen keken naar Samah en anderen keken naar het stof om hen heen.
'Nee,' zei Samah, 'ik ben geen afstammeling van die man.' Hij wachtte even, misschien overwegend wat zijn antwoord zou impliceren. 'Ik ben die man,' zei hij uiteindelijk.
Alfred knikte en slaakte een lichte zucht. 'Ja, dat dacht ik al. En dit is de Raad van Zeven die de beslissing heeft genomen de Wereld te splitsen en er vier afgescheiden en aparte werelden voor in de plaats te brengen. Dit is de Raad die bepaalde hoe we de Patrynen moesten bestrijden, de Raad die ervoor zorgde dat onze vijand werd verslagen en gevangengenomen. Dit is de Raad die het Labyrint bouwde en er onze vijanden in opsloot. Dit is de Raad op wiens aanwijzingen sommige van de mensch uit de verwoesting werden gered en naar ieder van de vier werelden werden getransporteerd om daar een begin te maken met de nieuwe orde die u had opgezet, om daar in vrede en welvaart te leven.'
'Ja,' zei Samah, 'dit is de Raad waarover je het hebt.'
'Ja,' herhaalde Orla zacht en droevig, 'dit is die Raad.'
Samah wierp haar een ontevreden blik toe. Twee mannen van de overige Raadsleden - vier mannen en een vrouw - fronsten hun voorhoofd en schaarden zich zo achter Samah, de overige beide mannen knikten en kozen kennelijk de zijde van Orla.
Voor Alfreds ogen opende zich een breuk in de Raad, bijna als een gapende afgrond, wat er de oorzaak van was dat hij de controle over zijn gedachten, die hij toch al niet zo in bedwang had, helemaal verloor. Hij kon alleen maar met open mond naar zijn broeders kijken.
'Wij hebben jouw vragen beantwoord,' zei Samah met knarsende stem. 'Heb je nog meer vragen?'
Die had Alfred maar hij had er moeite mee zijn vragen zodanig te verwoorden dat ze gepast waren voor het hoofd van de Raad van Zeven. Tenslotte zag hij kans om zonder veel overtuiging te vragen: 'Waarom zijn jullie gaan slapen?'
De vraag was eenvoudig genoeg. Tot zijn afschuw hoorde Alfred er omheen alle vragen weergalmen die in zijn hart opgesloten hadden horen te blijven. In onuitgesproken, angstige kreten weerkaatsten ze door de zaal.
Waarom heb je ons verlaten? Waarom heb je hen, die je nodig hadden, verlaten? Waarom heb je je ogen voor de chaos en de verwoesting en de ellende gesloten?
Samah zag er ernstig en bezorgd uit. Geschokt door wat hij had gedaan, kon Alfred alleen maar, met wat gestamel en gewapper van zijn handen, flauwtjes proberen zijn innerlijke stem tot zwijgen te brengen.
'Het lijkt alsof vragen vragen oproepen,' zei Samah tenslotte. 'Ik zie wel in dat ik niet eenvoudigweg jouw vragen kan beantwoorden zonder dat je enkele van mijn vragen beantwoordt. Je komt niet van Chelestra, wel?'
'Nee Samah,1 ik kom niet van Chelestra. Ik kom van Arianus, de luchtwereld.'
'En je bent door de Poort des Doods naar deze wereld gekomen, neem ik aan?'
Alfred aarzelde. 'Het zou juister zijn om te zeggen dat ik per ongeluk hier ben gekomen... of misschien per hond,' voegde hij er met een kleine glimlach aan toe.
Zijn woorden schiepen beelden in de hoofden van zijn toehoorders, beelden die ze, afgaande op hun verbijsterde gezichten, moeilijk konden begrijpen.
Alfred kon zich hun verwarring wel voorstellen. Hij kon in gedachten Arianus zien, de oorlogvoerende rassen van mensch, die prachtige machine die absoluut niets deed, de Sartanen vergaan en vergeten. Hij kon in gedachten zijn reis door de Poort des Doods zien, Haplo's schip, Haplo zelf.
Alfred wapende zich voor Samahs volgende vraag die hij wel dacht te kunnen raden, maar de beelden kwamen kennelijk zo snel en zo driftig op hem af, dat de Sartaan ze duidelijk volledig had buitengesloten in een poging zich op zijn eigen gedachten te kunnen concentreren.
'Je kwam per ongeluk, zeg je. Je werd niet gestuurd om ons te wekken?'
'Nee,' zei Alfred zuchtend. 'Er was, om eerlijk te zijn, niemand die me had kunnen sturen.'
'Heeft ons volk op Arianus onze boodschap niet ontvangen? Onze smeekbede om hulp?'
'Dat weet ik niet.' Alfred schudde zijn hoofd en keek naar zijn voeten. 'Als ze dat al deden, was het heel lang geleden. Heel, heel lang geleden.'
Samah zweeg. Alfred wist wat hij dacht. De Raadsheer vroeg zich af hoe hij een vraag moest inkleden die hij niet graag wilde stellen.
Na lange tijd keek de Raadsheer naar Orla.
'Wij hebben een zoon. Hij ligt in de andere zaal. Hij is vijfentwintig jaaroud, gerekend naar het moment van de Splitsing. Als hij was doorgegaan met leven en niet de slaap had verkozen, hoe oud zou hij dan zijn?'
'Hij zou niet meer leven,' zei Alfred.
Samah's lippen begonnen te trillen. Met moeite kreeg hij zichzelf weer in de hand. 'Wij Sartanen leven lang. Weet je het zeker? Stel dat hij een zeer oude man zou zijn geworden?'
'Hij zou niet meer leven, noch zijn kinderen, noch de kinderen van zijn kinderen.'
Alfred voegde er niet het ergste aan toe, zei niet dat het waarschijnlijker was dat de jonge man helemaal geen afstammelingen zou hebben gehad. Alfred probeerde dat feit te verbergen maar hij zag dat de Raadsheer het begon te begrijpen. Hij had in Alfreds hoofd de rijen crypten op Arianus gezien, en de dode Sartanen die langs de lavastromen op Abarrach liepen.
'Hoe lang hebben wij geslapen?' vroeg Samah.
Alfred liet zijn hand over zijn kalende hoofd glijden. 'Dat kan ik niet precies zeggen, ik kan geen jaartallen noemen. De geschiedenis en de tijd verschillen van wereld tot wereld.'
'Eeuwen?'
'Ja. Dat denk ik wel.'
Orla's lippen bewogen zich alsof ze wat wilde zeggen maar ze zei niets. De Sartanen leken versuft, ontzet. Het moet, dacht Alfred, iets vreselijks zijn om wakker te worden en tot het besef te komen dat er eeuwen voorbij zijn gegaan terwijl jij sliep. Wakker te worden met de wetenschap dat het zorgvuldig samengestelde universum waarop jouw sluimerende hoofd leek te rusten, in chaos en verwoesting ten onder is gegaan.
'Het is allemaal zo... verward. De enigen die een nauwgezet verslag van dat alles zouden kunnen hebben, de enigen die zich precies herinneren wat er gebeurd is, zijn de...' Alfred stopte met de beangstigende woorden nog op zijn lippen. Hij had dat niet willen zeggen, nog niet tenminste.
'De Patrynen,' maakte Samah de zin af. 'Ja, ik zag die man, onze erfvijand, in jouw hoofd Broeder. Hij was uit het Labyrint bevrijd. Jij hebt met hem samen gereisd.'
Orla's wanhopige gezicht verhelderde. Ze leunde gretig voorover. 'Kunnen we daar troost uit halen? Ik was het niet met dat plan eens...' ze wierp een korte blik op haar echtgenoot '...maar ik zou niets liever willen dan te horen dat ik ongelijk had. Betekent dat dat onze plannen tot hervorming hebben gewerkt? Dat de Patrynen, toen ze eenmaal uit hun gevangenis waren gekomen, hun les hebben geleerd, hoe hard die ook was, en dat ze hun boze dromen over overwinnen en heerszuchtig heersen hebben laten vallen?'
Alfred gaf niet direct antwoord.
'Nee Orla, je zult nergens troost uit kunnen halen,' zei Samah koud. 'We hadden het natuurlijk kunnen weten. Kijk naar het beeld van de Patryn in het hoofd van deze broeder! Het zijn de Patrynen die de werelden hebben verwoest!' Hij sloeg met zijn hand op de armleuning van de stoel waardoor een wolk stof opwaaide.
'Nee Samah, je hebt ongelijk!' protesteerde Alfred, verrast door zijn eigen moed de Raadsheer te durven tegenspreken. 'De meeste van de Patrynen zitten nog steeds in die gevangenis van jullie. Ze hebben vreselijk geleden. Tallozen zijn het slachtoffer geworden van afschuwelijke monsters die alleen maar door verwrongen en boosaardige breinen konden worden geschapen!
Diegenen die zijn ontsnapt, zijn ten opzichte van ons met haat vervuld, een haat die hen door talloze generaties is meegegeven. Een haat die, voor zover het mij betreft, in ieder opzicht is gerechtvaardigd. Ik... ik ben daar geweest, zie je, even maar... in een ander lichaam.'
Zijn nieuw hervonden moed verdween zienderogen onder de blik uit Samahs brandende ogen. Alfred kromp ineen en trok zich in zichzelf terug. Zijn handen plukten aan het gerafelde kant van de mouwen van zijn hemd dat slap afhing onder het versleten fluweel van zijn overjas.
'Waar heb je het over Broeder,' wilde Samah weten. 'Dit is ongehoord! Het Labyrint was bedoeld om te leren, te onderrichten. Het was een spel - een hard spel, een moeilijk spel - maar niets meer dan dat.'
'Ik ben bang dat het een dodelijk spel is geworden,' zei Alfred maar hij sprak tegen zijn schoenen. 'Toch zou er nog hoop kunnen zijn. Zie je, die Patryn die ik ken, is een uitermate ingewikkeld man. Hij heeft een hond...'
Samah kneep zijn ogen toe. 'Je lijkt veel sympathie voor je vijand te hebben, Broeder.'
'Nee nee!' wauwelde Alfred. 'Ik ken de vijand helemaal niet. Ik ken alleen Haplo. En hij is...'
Maar Samah was niet langer geïnteresseerd. Hij wuifde Alfreds woorden weg alsof het om stof ging. 'Die Patryn die ik in jouw hoofd zag, was vrij en reisde door de Poort des Doods. Wat is zijn opzet?'
'Hij is op ont-ontdekkingsreis...' stamelde Alfred.
'Nee, geen ontdekkingreis!' Samah kwam overeind en keek indringend naar Alfred die ineenkromp onder die doordringende blik. 'Geen ontdekkingsreis. Hij is op verkenning!'
Samah keek dreigend en met een blik van triomf naar de andere Raadsleden. 'Het ziet ernaar uit dat we achteraf toch nog op het juiste tijdstip zijn ontwaakt, Broeders. Onze erfvijand is van plan opnieuw ten strijde te trekken.'
1 Het zal u opvallen dat Alfred niet de formele aanspreektitel, zoals 'sir' of 'lord' gebruikt wanneer hij het woord richt tot het Hoofd van de Raad, omdat dat gebruikelijk was in de Sartaanse samenleving. Men neemt aan dat tijdens de Splitsing het onderscheid van rangen en standen in de Sartaanse samenleving niet bestond. Echter, het was gepaster geweest wanneer Alfred Samah als Broeder had aangesproken. Het feit dat Alfred dat niet doet, wijst erop dat hij zijn eigen volk bleef wantrouwen.