8

DE SLAAPHAL, CHELESTRA

 

Door Samahs stellige verklaring in de Raadskamer van de stad van de Sartanen op Chelestra dat de Patrynen op oorlog uit waren, verscheen er een uitdrukking van grimmige geschoktheid op de gezichten van de Raadsleden.

'Is dat niet precies waar ze op uit zijn?' wilde Samah weten terwijl hij zich naar Alfred omdraaide.

'Ik... ik neem aan dat dat mogelijk is,' zei Alfred haperend en onaange­naam verrast. 'We hadden het er eigenlijk nooit over...' Zijn stem stierf weg.

Samah keek hem aandachtig en nauwlettend aan. 'Het is een groot ge­luk, Broeder, dat je hier per ongeluk bent terechtgekomen en ons op het juiste moment hebt gewekt.'

'Ik... ik weet niet zeker wat je bedoelt Raadsheer,' antwoordde Alfred aarzelend omdat Samahs toon hem niet aanstond.

'Misschien kwam je hier niet per ongeluk terecht?'

Alfred vroeg zich plotseling af of de Raadsheer refereerde aan een of an­dere hogere macht, of er Iemand kon zijn die zijn vertrouwen in zo'n onwaardige, ongerijmde afgevaardigde als die blunderende Sartaan zou durven stellen.

'Ik... ik neem aan dat het zou kunnen...'

'Jij neemt aan!' Samah greep die woorden beet. 'Jij neemt zus aan en jij neemt zo aan! Wat bedoel je met "neemt aan"?'

Alfred wist niet wat hij bedoelde. Hij wist niet eens wat hij had gezegd omdat hij probeerde uit te dokteren wat Samah zei. Alfred kon alleen maar stamelen en hem aankijken en er zo schuldbewust uitzien alsof hij was gekomen met de bedoeling hen allemaal te vermoorden.

'Ik denk dat je onze arme broeder te hard behandelt, Samah,' kwam Orla tussenbeiden. 'We zouden hem onze oprechte dank moeten betui­gen in plaats van aan hem te twijfelen en hem ervan te beschuldigen met de vijand onder een hoedje te spelen.'

Alfred keek haar ontzet aan. Dus dat was wat de Raadsheer had be­doeld! Hij denkt dat de Patrynen me gestuurd hebben... Maar waarom? Waarom ik?

Er vloog een schaduw over het knappe gezicht van Samah, een wolk van boosheid die het politieke zonlicht verduisterde. Het was bijna meteen weer weg, met uitzondering van een restje onvrede in de gladde stem.

'Ik beschuldig jou nergens van, Broeder. Ik stelde alleen maar een vraag. Desondanks, als mijn vrouw gelooft dat ik je onrecht heb aange­daan, vraag ik je mij vergiffenis te schenken. Ik ben moe, ongetwijfeldeen reactie op de inspanning van het ontwaken en de schok van het nieuws dat jij ons bracht.'

Alfred voelde zich genoodzaakt er iets op te antwoorden. 'Ik verzeker jullie, Raadsheer, Raadsleden' - hij keek hen zielig aan - 'dat, als jullie mij zouden kennen, jullie er geen moeite mee zouden hebben mijn ver­haal te geloven. Ik kwam hier per ongeluk. Ziet u, mijn hele leven is een soort ongeluk geweest.'

De andere Raadsleden zagen er enigszins verlegen uit omdat het voor een Sartaan, een halfgod, geen manier van spreken of doen was.

Samah keek Alfred van onder half neergeslagen oogleden aan en zag niet de man maar de beelden die zijn woorden opriepen.

'Als er geen bezwaren zijn,' zei de Raadsheer abrupt, 'zou ik willen voorstellen dat we de vergadering tot morgen verdagen omdat we tegen die tijd hopelijk de werkelijke stand van zaken hebben vastgesteld. Ik stel voor dat er groepen naar het oppervlak worden gestuurd om daar de zaak te verkennen. Heeft iemand er iets op tegen?'

Niemand dus.

'Maak een keus uit de jonge mannen en vrouwen. Zeg hen, op hun hoede te zijn en naar sporen van de vijand te zoeken. Herinner hen er­aan er vooral op te letten niet met het zeewater in aanraking te ko­men.'

Alfred kon ook beelden zien, want terwijl de Raadsleden op het oog wel­gemoed en eensgezind opstonden, zag hij dat dikke muren van steen en doornen tussen enkele raadsleden stonden. En geen muur is hoger dan degene die man en vrouw van elkaar scheidt.

Er waren barsten in die muur ontstaan toen ze voor het eerst het nieuws van hun lange slaap te horen kregen en begonnen te begrijpen dat de we­reld om hen heen was afgebrokkeld. Maar de barsten waren snel genoeg weer opgevuld, zag Alfred, en de muur was verstevigd. Hij voelde zich enorm ongelukkig en onplezierig.

'Orla,' voegde Samah eraan toe, zich half omdraaiend op weg naar de deur. Het hoofd van de Raad liep altijd voorop. 'Misschien zou jij zo goed willen zijn om ervoor te zorgen dat onze broeder... Alfred alles krijgt wat hij nodig heeft.' De menschnaam kwam moeizaam over de lippen van de Sartaan.

'Het is me een eer,' zei Orla, een beleefde buiging makend. Steen na steen groeide de muur.

Alfred hoorde de vrouw zacht zuchten. Haar ogen, die haar echtgenoot volgden, stonden droef en verdrietig. Ook zij zag de muur; ze wist dat die er was. Misschien wilde zij hem omtrekken maar had ze er geen idee van hoe ze dat kon doen. Wat Samah betrof, hij leek er tevreden mee hem te laten staan.

De Raadsheer liep de kamer uit, de anderen volgden, waarbij drie leden hem meteen volgden en twee - na een blik op Orla die alleen haar hoofdschudde - kort daarna in beweging kwamen. Alfred bleef waar hij was, niet op zijn gemak, niet wetend wat te doen.

Koude vingers sloten zich om zijn pols. De aanraking van de vrouw deed hem schrikken. Hij vloog bijna uit zijn schoenen, zijn voeten slipten weg in tegenovergestelde richtingen en deden een wolk verstikkend stof op­waaien. Alfred wankelde en knipperde met zijn ogen, nieste en wilde dat hij ergens anders was, waar dan ook, met inbegrip van het Labyrint. Dacht zij dat hij met de vijand onder een hoedje speelde? Hij kromp in­een en wachtte angstig af wat ze zou gaan zeggen.

'Wat ben je nerveus! Kalmeer toch alsjeblieft.' Orla keek hem peinzend aan. 'Ik denk echter dat dit voor jou net zo'n grote schok moet zijn ge­weest als voor ons. Je zult wel honger en dorst hebben. Ik weet in ieder geval dat ik dat wel heb. Wil je met me meelopen?'

Zelfs voor Alfred zat er niets beangstigends in een uitnodiging tot eten. Hij had honger. Op Abarrach had hij weinig tijd voor en nog minder be­hoefte aan eten gehad. De gedachte aan eten in rust en vrede, samen met zijn broeders en zusters, was heerlijk. Want dit was werkelijk zijn volk, werkelijk net als hen die hij had gekend voor hijzelf zich voor een lange slaap ter ruste had gelegd. Misschien was dat de reden waarom Samahs gedachten hem zo verontrust-ten. Misschien was dat de reden waarom zijn eigen twijfels hem zo stoorden.

'Ja, dat zou ik graag willen. Dank je,' zei Alfred terwijl hij Orla bijna verlegen aankeek.

Ze glimlachte naar hem. Haar glimlach was wat beverig, aarzelend, als­of ze die niet vaak gebruikte. Maar het was een mooie glimlach en hij bracht lichtjes in haar ogen. Alfred keek haar vol stomme bewondering aan.

Zijn stemming steeg tot zulke hoogten dat de muren en alle gedachten aan muren ver achter bleven en uit zijn gezichtsveld en uit zijn hoofd verdwenen. Hij liep naast haar terwijl ze de stoffige kamer verlieten. Geen van beiden sprak maar ze liepen eensgezind en belandden in een ta­fereel vol rustige, geordende drukte. Alfred dacht na en hij sprong blijk­baar niet erg voorzichtig met zijn gedachten om.

'Ik ben gevleid dat je zo over me denkt, Broeder,' zei Orla zacht tegen hem terwijl een lichte blos over haar wangen trok. 'Maar het zou beter zijn wanneer je dergelijke gedachten voor je hield.'

'Neem... neem me niet kwalijk!' zei Alfred, naar adem snakkend en met een bloedrood gezicht. 'Ik ben er niet aan gewend om bij...'

Hij omvatte met een gebaar van zijn hand de aanwezige Sartanen die druk bezig waren leven te blazen in wat eeuwenlang dood was geweest. Alfred wierp een snelle en schuldige blik om zich heen, bang voor de kwade blik van Samah. Maar de Raadsheer ging helemaal op in een ge­sprek met een jongere man van misschien midden twintig die, op de ge­lijkenis afgaand, de zoon moest zijn over wie Samah het had gehad.

'Je bent bang dat hij jaloers is.' Orla probeerde luchtig te lachen maar ze slaagde er niet in en het eindigde in een zucht. 'Werkelijk Broeder, je kunt niet veel met Sartanen te maken hebben gehad als een dergelijke menschzwakheid door je gedachten speelt.'

'Ik doe alles verkeerd.' Alfred schudde zijn hoofd. 'Ik ben een onhandi­ge dwaas. En ik kan het niet schuiven op het feit dat ik onder de mensch heb geleefd. Zo ben ik gewoon.'

'Maar de zaken zouden er anders hebben voorgestaan wanneer ons ras in stand was gebleven. Dan zou je niet alleen zijn geweest. En je bent heel alleen geweest, niet Alfred?'

In haar stem lag tederheid, medelijden, medeleven.

De tranen zaten Alfred hoog. Hij probeerde opgewekt te antwoorden.

'Het is niet zo erg geweest als jij aanneemt. Ik heb de mensch gehad...'

De medelijdende blik op Orla's gezicht verdiepte zich.

Alfred zag dat en protesteerde. 'Nee, het is niet zoals jij het je voorstelt. Je onderschat de mensch. Dat deden we allemaal, geloof ik.

Ik herinner me hoe het was voor ik sliep. We begaven ons ternauwer­nood onder de mensch en wanneer we dat deden, gedroegen we ons als ouders die een kinderkamer bezoeken. Maar ik heb te midden van hen gewoond. Ik heb hun vreugden en verdriet gedeeld. Ik heb hun angsten en ambities leren kennen. Ik ben gaan begrijpen hoe hulpeloos en mach­teloos zij zich voelen. En ofschoon ze veel verkeerds hebben gedaan, moet ik ze wel bewonderen om wat ze hebben bereikt.'

'En toch,' zei Orla fronsend, 'zie ik in jouw hoofd dat de mensch zich verlaagd hebben elkaar in oorlogen te bestrijden, elkaar af te slachten, de elf strijdend met de mens, de mens strijdend met de dwerg.'

'En wie,' vroeg Alfred, 'bezorgde hen de grootste ramp aller tijden? Wie doodde miljoenen in naam van het goede, wie splitste een universum, wie dreef de levenden naar vreemde werelden en liet ze daar aan hun lot over?'

Twee helderrode vlekken kleurden Orla's wangen. De donkere voor op haar voorhoofd werd dieper.

'Het spijt me,' haastte Alfred zich te verontschuldigen. 'Ik heb het recht niet... Ik was er niet bij...'

'Je was er inderdaad niet, op die wereld die in mijn hart zo dichtbij lijkt terwijl mijn verstand me zegt dat die al heel lang geleden verloren is ge­gaan. Je weet niets van onze angst voor de groeiende macht van de Patrynen. Het was hun bedoeling ons totaal uit te roeien, uit te moorden. En wat zou er dan voor jouw mensch zijn overgebleven? Een leven in slavernij onder de beslagen laarzen van een totalitair regime. Jij weet niets van de kwelling die de Raad doorstond toen zij moest beslissen hoe deze vreselijke dreiging het best te bestrijden zou zijn. De slapeloze nachten, de dagen vol bittere woordenstrijd. Jij weet niets van onze ei­gen, onze persoonlijke kwellingen. Samah zelf...' Ze hield abrupt op en beet op haar lip.

Ze was er goed in haar gedachten te verbergen en alleen dat bloot te ge­ven wat ze wilde. Alfred vroeg zich af wat ze zou hebben gezegd als ze haar zin had afgemaakt.

Ze hadden een grote afstand overbrugd, waren nu ver van de slaaphal af. Blauwe tekens liepen langs de onderkant van de muren en markeer­den hun weg door een stoffige gang. Aan weerszijden lagen in het don­ker gehulde kamers, kamers die binnenkort het tijdelijk onderkomen van de Sartanen zouden vormen. Op dit moment echter stonden zij bei­den alleen in de door runen verlichte duisternis.

'We zouden moeten terugkeren. Het was niet mijn bedoeling zo ver te gaan. We zijn voorbij het eetgedeelte.' Orla begon terug te lopen.

'Nee, wacht.' Alfred legde een hand op haar arm en was verrast door zijn eigen vermetelheid haar te willen tegenhouden. 'We hebben mis­schien nooit meer een kans om ongestoord te praten, zoals nu. En... ik moet het weten! Jij was het er niet mee eens, wel? Jij en een paar van de andere Raadsleden?'

'Nee. Nee, dat is zo.'

'Wat wilde jij dat er zou gebeuren.'

Orla haalde diep adem. Ze keek hem niet aan, ze hield haar rug naar hem toe gekeerd. Even dacht Alfred dat ze geen antwoord zou geven en dat dacht zij kennelijk ook, maar dan haalde ze haar schouders op en veranderde ze van mening.

'Je zult het toch gauw genoeg ontdekken. Over het besluit tot Splitsen werd gepraat en gedebatteerd. Het gaf aanleiding tot verbitterde dispu­ten en dreef families uit elkaar.' Ze zuchtte en schudde haar hoofd. 'Welke actie ik voorstond? Geen actie. Ik raadde aan om niets te doen behalve onszelf tegen de Patrynen te verdedigen in geval we werden aan­gevallen. Bedenk wel dat het nooit heeft vastgestaan dat ze dat zouden doen. We waren er alleen maar bang voor...'

'En de angst overwon.'

'Nee!' snauwde Orla kwaad. 'Angst was, uiteindelijk, niet de oorzaak van onze beslissing. Het was het verlangen om de kans te krijgen een perfecte wereld te scheppen. Vier perfecte werelden! Waar iedereen in vrede en harmonie kon leven. Geen kwaad meer, geen oorlogen meer... Dat was Samah's droom. Dat was waarom ik er in toestemde mijn stem bij de zijne te voegen ondanks alle verdere bezwaren. Dat was waarom ik niet protesteerde toen Samah de beslissing nam om...'

Opnieuw brak ze haar zin af.

'Om?' spoorde Alfred haar aan.

Orla's gezicht verkilde. Ze veranderde van onderwerp. 'Samahs plan had moeten werken. Waarom gebeurde dat niet. Wat was er de oorzaak van dat het mislukte?' Ze keek hem bijna beschuldigend aan.

Niet ik! dacht Alfred onmiddellijk.

Het was niet mijn schuld. Maar aan de andere kant, misschien was dat toch wel zo, bedacht hij onbehaaglijk. Ik heb in ieder geval niets gedaan om de zaken er beter op te maken.

Orla liep met snelle stappen terug door de gang. 'We zijn te lang wegge­bleven. De anderen zullen zich zorgen om ons maken.'

Het runenlicht begon te vervagen.

 

'Hij liegt.'

'Maar Vader, dat is niet mogelijk. Hij is een Sartaan...'

'Een slappe Sartaan die in gezelschap van een Patryn is rondgetrokken, Ramu. Hij is verziekt, ze hebben zijn geest beïnvloed. We kunnen hem niet de schuld geven. Hij heeft geen Raadsman gehad om op terug te val­len, niemand om hem in tijden van nood te helpen.'

'Liegt hij dan over alles?'

'Nee, dat geloof ik niet,' zei Samah na een ogenblik diep nadenken. 'De beelden van ons volk die dood in de slaapkamers op Arianus liggen, de beelden van de Sartanen die de verboden kunst van herrijzing bedrijven op Abarrach, waren te echt, veel te echt. We moeten hem verder onder­vragen om precies te ontdekken wat er gebeurd is. Maar in de eerste plaats moet ik meer over die Patryn te weten komen.'

'Dat begrijp ik. En wat wilt u dat ik doe Vader?'

'Wees vriendelijk tegen die Alfred, Zoon. Moedig hem aan te praten, lok hem uit, wees het eens met alles wat hij zegt, toon hem je sympathie. De man is eenzaam en hunkert naar zijn eigen soortgenoten. Hij ver­bergt zich achter een muur die hij voor zijn eigen verdediging heeft op­gericht. We zullen die met vriendelijkheid afbreken en wanneer dat een­maal is gebeurd, kunnen we beginnen hem terug te winnen. Daar ben ik eigenlijk al mee begonnen.' Samah keek zelfvoldaan door de donker wordende gang.

'Is dat zo?' Zijn zoon volgde zijn blik.

'Ja. Ik heb die ellendige man aan je moeder overgedragen. Hij zal waar­schijnlijk eerder tegenover haar zijn gedachten blootleggen dan tegen­over ons.'

'Maar zal ze doorgeven wat ze te weten komt?' vroeg Ramu zich af. 'Het komt me voor dat ze die man nogal begint te mogen.'

'Ze was altijd al vriendelijk tegen iedere zwerver die aan onze deur klop­te.' Samah haalde zijn schouders op. 'Maar dat is dan ook alles. Ze zal het ons wel vertellen. Ze is trouw aan haar volk. Vlak voor de Splitsing koos ze mijn kant, ondersteunde me, liet al haar bezwaren gaan. En dus was de rest van de Raad gedwongen ermee in te stemmen. Ja, zij zal me vertellen wat ik moet weten. Vooral als ze eenmaal begrijpt dat het onze bedoeling is die arme man te helpen.'

Ramu boog voor zijn vaders wijsheid en wilde weggaan.

'Desondanks Ramu.' Samah hield zijn zoon tegen. 'Hou je ogen open. Ik vertrouw die... Alfred niet.'