7

RONDZWALKEND OP DE GOEDEZEE

 

Ochtend. Een nieuwe ochtend vol wanhoop, vol angst. Wat mij betreft zijn de ochtenden het ergst. Midden in afgrijselijke dromen word ik wakker en voor eventjes doe ik alsof ik in mijn eigen bed lig, in mijn ei­gen huis en maak ik mezelf wijs dat het alleen maar dromen zijn. Maar ik kan er niet omheen dat die dromen vol verschrikkingen ieder ogenblik werkelijkheid kunnen worden. We hebben de drakenslangen niet te zien gekregen maar we weten dat iemand ons in het oog houdt. Wij zijn geen van allen ervaren zeelui, we hebben er geen idee van hoe we een schip moeten besturen, en toch is er iets dat het schip bestuurt. Iets leidt het. En we hebben er geen idee van wat dat is.

Angst weerhoudt ons ervan zelfs maar in de richting van het bovendek te gaan. We zijn naar de lagere dekken van het schip gevlucht, waar het iets ons kennelijk met rust wil laten.

Iedere ochtend komen Alake, Devon en ik bij elkaar en proberen dan het voedsel waar we geen behoefte aan hebben door onze kelen te krij­gen. En we kijken elkaar aan en we vragen onszelf in stilte af of het van­daag de dag zal zijn, de laatste dag.

Het wachten is het akeligst. Onze angst neemt dagelijks toe. Onze zenu­wen beginnen af te brokkelen, zijn te gespannen. Devon, die gelijkmoe­dige Devon, maakte ruzie met Alake over een of andere onbenullige op­merking die ze over elfen maakte en die hij volledig verkeerd opvatte. Ik kan op dit moment horen hoe ze nog steeds tegen elkaar tekeergaan. Het is niet boosheid die hen van streek maakt, het is angst. Ik denk dat we gek van angst zullen worden.

Door terug te denken, kan ik voor even alles vergeten. Ik zal verder ver­tellen over ons vertrek.

Het was bitter en diepdroevig. Later bleek dat onze eerste beslissing, ons over te geven aan de drakenslangen, het gemakkelijkst was. We verman­den ons, droogden onze tranen en bespra-ken wat we tegen onze ouders zouden gaan zeggen. We kozen Alake als onze woordvoerster en gingen naar buiten naar het terras.

Onze ouders waren er niet op voorbereid om ons te zien. Eliason, die nog maar zo kort gele-den zijn geliefde vrouw aan een of andere elfenziekte had verloren, kon het niet opbrengen om Sabia aan te kijken, zijn enige dochter en het absolute evenbeeld van haar liefelijke moeder. Hij keerde zich af, zijn ogen met tranen gevuld.

Daardoor verloor Sabia de moed. Ze liep naar hem toe, sloeg haar ar­men om hem heen en haar tranen vermengden zich met de zijne. Natuur­lijk verried dat alles.

'Jullie hebben het gehoord!' beschuldigde Dumaka ons boos. 'Jullie hebben weer eens voor luistervinkje gespeeld!'

Ik had hem nog nooit zo kwaad gezien. Alake's zorgvuldig voorbereide toespraak bleef in haar keel steken.

'Vader, we zijn van plan om te gaan. U kunt ons niet tegenhouden...'

'Nee!' brulde hij razend en begon met gebalde vuist op het koraal te stampen, sloeg er hard op, sloeg het kapot tot ik het rozerood zag kleu­ren door zijn bloed. 'Nee! Ik sterf liever dan dat ik zal toestaan...'

'Ja, u zult sterven!' riep Alake. 'En ons volk zal sterven! Is dat wat u wilt, Vader?'

'Vechten!' Dumaka's ogen sproeiden vuur en het schuim stond hem op de lippen. 'We zullen ze bevechten! Die beesten zijn sterfelijk, net als wij. Ze hebben een hart dat kan worden opengereten, een hoofd dat af­gehakt kan worden...'

'Ja,' zei mijn vader stoer, 'we zullen ze bestrijden.'

Zijn baard was in flarden getrokken. Ik zag grote bossen haar op de vloer aan zijn voeten liggen. Dat was de eerste keer waarop ik ten volle begreep wat onze beslissing inhield. Ik geloof niet dat we die luchthartig hadden genomen maar we hadden daarbij alleen aan onszelf gedacht, al­leen gedacht aan hoe wij zouden lijden. Op dat moment begon ik echter te beseffen dat, ofschoon wij zouden kunnen sterven, een vreselijke dood zouden kunnen sterven, wij maaréén keer konden sterven en dat we daarna veilig bij de Ene zouden zijn. Onze ouders (en al die anderen die ons liefhadden) zouden onze dood steeds weer opnieuw moeten doormaken en er steeds weer opnieuw onder moeten lijden.

Ik schaamde me zo erg dat ik hem niet kon aankijken.

Hij en Dumaka bleven maar doorgaan over strijdbijlen en wapens die ze zouden kunnen vervaardigen en hoe de elfen hen van toverkracht zou­den voorzien. Eliason herstelde zich zelfs genoeg om met een paar halve voorstellen te komen. Ik kon geen woord uitbrengen. Ik begon te den­ken dat onze volken misschien toch een kans hadden, dat we de slangen zouden kunnen bestrijden en dat onze levens konden worden gespaard. En toen viel mijn blik op Alake. Ze was vreemd stil, vreemd kalm.

'Moeder,' zei ze plotseling kil, 'u moet hen de waarheid vertellen.'

Delu kromp ineen. Ze wierp haar dochter een snelle, smeulende blik toe die tot stilte maande maar die kwam te laat. Haar blik verergerde de za­ken alleen maar omdat we allemaal duidelijk zagen dat ze iets te verber­gen had.

'Welke waarheid,' vroeg mijn moeder scherp.

'Ik mag daar niet over spreken,' zei Delu met dikke stem terwijl ze er­voor oppaste ons niet aan te kijken. 'Zoals mijn dochter heel goed weet.'

'U moet het, Moeder,' drong Alake aan. 'Of wilt u hen blindelings af­sturen op een vijand die niet verslagen kan worden?'

'Wat wil ze daarmee zeggen Delu?'

Dat was mijn moeder weer. Ze was de kleinste van de aanwezigen. Ze is zelfs kleiner dan ik. Ik zie haar nu voor me, met die trillende bakkebaar­den, de vooruitgestoken kin, de armen over elkaar gevouwen, haar voe­ten stevig op de grond. Delu was lang en slank; mijn moeder reikte maar tot aan haar middel. Maar in mijn herinnering is het mijn moeder die die dag boven haar uittorende door haar kracht en moed.

Delu hield geen stand, ze was als een boom die onder het bijlblad van mijn moeder viel. De menselijke tovenares liet zich op een laag bankje zakken, haar handen ineenklemmend en weer losmakend, haar hoofd gebogen.

'Ik kan niet in bijzonderheden treden,' zei ze met lage stem. 'Ik zou jul­lie zelfs dit niet moeten vertellen, maar... maar...' Ze slikte en haalde bevend adem. 'Ik zal proberen het uit te leggen. Wanneer er een moord is gepleegd...'

(Ik neem hier even de tijd om aan te geven dat mensen inderdaad hun ei­gen soortgenoten doden. Ik weet dat het je misschien moeite kost dat te geloven maar het is de waarheid. Je zou denken dat voor hen, met hun korte levensduur, het leven heilig zou zijn. Nee dus. Ze doden elkaar om de meest miserabele redenen: hebzucht, wraak en de zucht om te over­heersen.)

'Wanneer er een moord is gepleegd en de moordenaar niet gevonden kan worden,' zei Delu, 'kunnen de leden van de Heksenkring - door middel van een bezwering waarvan ik zelfs het bestaan niet zou mogen onthul­len - informatie vergaren over de persoon die de daad heeft gepleegd.'

'Ze kunnen zelfs een beeld van iemand oproepen,' voegde Alake eraan toe, 'als ze een lok haar of sporen van het bloed of de huid van de moor­denaar vinden.'

'Stil kind. Wat zeg je nou toch,' zei haar moeder bestraffend maar haar protest was niet overtuigend omdat haar geestkracht geknakt was.

Alake ging door. 'Een enkele draad kan de Heksenkring duidelijk ma­ken wat de moordenaar droeg. Wanneer de misdaad nog maar net is ge­pleegd, blijft de schok van die woede-uitbarsting in de lucht hangen en dan kunnen we een beeld tekenen...'

'Nee Dochter!' Delu keek op. 'Dat is genoeg. Het is genoeg om te zeg­gen dat we een beeld kunnen oproepen, niet alleen van de moordenaar maar ook, bij gebrek aan een betere omschrijving, van de ziel van de moordenaar.'

'En heeft de Heksenkring die bezwering in het dorp uitgesproken?'

'Ja echtgenoot. Het was magie. Het was mij verboden het jou te vertel­len.'

Dumaka leek er niet gelukkig mee maar hij zei niets. Mensen vereren magie en behandelen het met ontzag en angst. Elfen bezien het meer van de praktische kant maar dat kan ook komen doordat de elfen zich meermet praktische zaken bezighouden. Voor ons dwergen gold het een noch het ander. Natuurlijk bespaart het je tijd en krachtsinspanning maar je moet het wel met je vrijheid betalen. En laten we eerlijk zijn, wie ver­trouwt er nu echt een tovenaar? Zo te zien zelfs de echtgenoot niet.

'En dus konden jullie een bezwering uitspreken over de uitwerpselen van het beest of wat ze dan ook maar hebben achtergelaten.' Mijn moeders rechtlijnigheid bracht ons allemaal weer bij het oorspronkelijke onder­werp terug. 'En wat hebben jullie nu precies over hun zielen ontdekt?'

'Dat ze er geen hebben,' zei Delu.

Mijn moeder wierp in wanhoop haar handen omhoog en keek naar mijn va­der met een blik van 'allemaal vergeefse moeite'. Maar afgaande op de uit­drukking van Alake's gezicht wist ik dat er nog meer aan stond te komen.

'Ze hebben geen zielen,' ging Delu door met haar blik strak op mijn moeder gericht. 'Begrijp je het dan niet? Alle sterfelijke wezens hebben een ziel. Net als alle sterfelijke wezens een lichaam hebben.'

'En over die lichamen maken we ons zorgen,' snauwde mijn moeder.

'Wat Delu probeert te zeggen,' legde Alake uit, 'is dat deze slangen geen ziel hebben en daarom niet sterfelijk zijn.'

'Wat wil zeggen dat ze onsterfelijk zijn?' Eliason keek het meisje ge­schokt aan. 'Kunnen ze niet gedood worden?'

'Daar zijn we niet zeker van,' zei Delu behoedzaam terwijl ze opstond. 'Daarom vonden we het het beste om er niets over te zeggen. De Heksen­kring heeft nog nooit van dergelijke schepsels gehoord. We weten het gewoon niet.'

'Maar dat is wel wat je vermoedt?' vroeg Dumaka.

Het had er alle schijn van dat Delu liever geen antwoord zou hebben ge­geven maar na een ogenblik begreep ze dat ze geen keus had.

'Als wat wij hebben ontdekt, waar is, dan zijn het geen slangen. Dan zijn het schepsels afkomstig van het geslacht dat in vroeger tijden be­kend stond onder de naam "draak". De ouden gingen ervan uit dat de draak onsterfelijk was maar dat was misschien alleen maar omdat het vrijwel onmogelijk was de draak te doden. Niet omdat ze niet gedood konden worden.' Even klonk ze opstandig maar die opstandigheid ver­dween weer heel snel. 'De draak is enorm machtig. Vooral waar het ma­gie betreft.'

'Wanneer we die beesten bestrijden,' zei mijn vader, 'hoeven we dus niet te hopen op een overwinning. Is dat wat je wilt zeggen? Want wat ik wil zeggen, is dat het mij niets uitmaakt! Wij zullen niet uit vrije wil een dwerg - welke dwerg dan ook - aan hen uitleveren. En mijn volk zal pre­cies hetzelfde zeggen.'

Ik wist dat hij gelijk had. Ik wist dat wij dwergen onszelf als ras liever zagen uitgeroeid dan ook maar een van onze soortgenoten op te offeren. Ik wist dat ik veilig was. Ik voelde me enorm opgelucht... en ik schaam­de me nog meer.

Dumaka keek met zijn donkere felle ogen om zich heen. 'Ik ben het met Yngvar eens. We moeten ze bestrijden.'

'Maar Vader,' sprak Alake hem tegen, 'hoe kunt u omwille van mij ons hele volk tot de dood verdoemen...'

'Ik doe dat niet omwille van jou, Dochter,' weersprak Dumaka haar vastberaden. 'Ik doe dit omwille van ons volk. We offeren een dochter op en wie weet of deze "draken" de volgende keer niet al onze dochters zullen opeisen. En daarna onze zonen. Nee!' Hij sloeg met zijn al bloe­dende hand op het koraal. 'We zullen vechten. En dat zal ons hele volk zeggen!'

'Ik zal mijn geliefde kind niet opgeven,' fluisterde Eliason met een door tranen gesmoorde stem.

Hij klemde Sabia stevig tegen zich aan, alsof hij al zag hoe ze door de slangen omwikkeld werd. Sabia hield zich snikkend aan hem vast, meer om zijn verdriet dan om het hare huilend.

'En evenmin zal mijn volk bereid zijn een dergelijke prijs voor haar ei­gen welzijn te betalen, zelfs als we, zoals Dumaka al zegt, deze slangen of hoe we ze dan ook moeten noemen, zouden kunnen vertrouwen.

We zullen strijden,' ging Eliason met meer vastberadenheid door. Toen zuchtte hij en keek ons ietwat hulpeloos aan. 'Hoewel het heel, heel lang geleden is dat de elfen ten strijde zijn getrokken. Desondanks geloof ik dat de kennis om wapens te vervaardigen, nog in onze archieven ligt op­geslagen...'

Mijn vader snoof luidruchtig. 'En jij denkt dat die beesten zullen blijven wachten tot jullie elfen de boeken erop nageslagen hebben en daarna het oer hebben gedolven om de smidsen te bouwen voor jullie zelfs maar een steel aan een blad kunnen zetten. Bah! We zullen het moeten doen met wat we hebben. Ik zal strijdbijlen sturen...'

'En ik zal voor de speren en zwaarden zorgen,' viel Dumaka hem fel en brandend van vechtlust bij.

Delu en Eliason begonnen verschillende militaire bezweringen en tover­formules te bespreken. Ongelukkigerwijze verschillen de menselijke en elfelijke magie zo van elkaar dat geen van beiden de ander veel hulp kon bieden maar ze leken allebei troost te putten door net te doen alsof ze iets constructiefs aan het doen waren.

'Waarom gaan jullie meisjes niet terug naar Sabia's kamer,' stelde mijn moeder voor. 'Jullie hebben een schok gehad.' Ze kwam naar me toe en klemde me aan haar borst. 'Maar ik zal altijd vol trots onthouden hoe dapper mijn dochter was om haar leven te willen offeren voor haar volk.'

Mijn moeder ging weg om zich samen met mijn vader in een geestdriftig dispuut te werpen over strijdbijlen versus hellebaarden en wij meisjes waren vergeten.

En dat was het dan. Ze hadden hun beslissing genomen. Ik wist dat ikme daarover moest verheugen maar mijn hart - dat heel licht was ge­weest na onze beslissing om onszelf op te offeren - lag als een blok lood in mijn borst. Ik kon alleen nog maar die last meedragen; mijn voeten sleepten zich voort door de glinsterende koralen gangen. Alake zag er grimmig en bedachtzaam uit. Sabia snikte nog af en toe en dus zeiden we niets tegen elkaar tot we de kamer van het elfenmeisje bereikten.

Zelfs toen spraken we niet, tenminste niet hardop. Maar onze gedachten leken op waterwegen die allemaal in dezelfde richting stromen om uit­eindelijk in elkaar te vloeien. Ik wist dat omdat ik plotseling naar Alake keek en merkte dat ze mij zat aan te kijken. We draaiden ons beiden op hetzelfde moment om om naar Sabia te kijken en haar ogen gingen wijd­ open. Ze liet zich uitgeput op haar bed zakken en schudde haar hoofd.

'Nee, daar moeten jullie niet aan denken! Je hebt gehoord wat mijn va­der zei...'

'Sabia, luister.' Alake's stem herinnerde me aan de keren dat we pro­beerden om het elfenmeisje over te halen een geintje met onze gouver­nante uit te halen. 'Ben jij in staat om hier in deze kamer te zitten en toe te kijken hoe jouw volk voor je ogen wordt afgeslacht en tegen jezelf te zeggen "Dat had ik kunnen voorkomen"?'

Sabia liet haar hoofd hangen.

Ik liep naar haar toe en sloeg mijn arm om haar schouders. Elfen zijn zo dun, dacht ik. Hun botten zijn zo teer dat je ze zou kunnen breken door ze alleen maar aan te raken.

'Onze ouders zullen het nooit goedvinden dat we weggaan,' zei ik. 'Dus moeten we de zaken in eigen hand nemen. Als er een kans is, hoe gering ook, dat we de redders van onze volken zouden kunnen worden, moeten we die aangrijpen.'

'Mijn vader!' zei Sabia indroevig en begon te huilen. 'Het zal mijn va­ders hart breken.'

Ik dacht aan mijn vader, aan de plukken baard die aan zijn voeten la­gen, aan mijn moeder die me omhelsde, en mijn moed liet me bijna in de steek. Toen dacht ik aan de dwergen die door de afzichtelijke, tandeloze muilen van de drakenslang waren gegrepen. Ik dacht aan Hartmut met zijn glanzende strijdbijl die er zo klein en machteloos had uitgezien, ver­geleken met de enorme beesten.

Ik denk op dit moment aan hem, terwijl ik dit schrijf, en aan mijn vader en mijn moeder en mijn volk en ik weet dat we juist hebben gehandeld. Zoals Alake al zei, ik zou niet hebben kunnen aanzien dat mijn volk stierf terwijl ik mezelf bekende: dit had ik kunnen voorkomen!

'Je vader zal zijn gedachten bij het elfenvolk moeten houden, Sabia. Hij zal omwille van jou sterk zijn, daar kun je zeker van zijn. Grundle' -Alake's zwarte ogen richtten zich op mij en ze gedroeg zich resoluut en bevelend - 'hoe staat het met het schip?'

'Dat ligt afgemeerd in de haven,' zei ik. 'De kapitein en het merendeelvan de bemanning zullen gedurende de rusturen aan wal zijn en alleen een landuitkijk aan boord houden. Die kunnen we wel aan. Ik heb een plannetje.'

'Heel goed.' Alake liet het aan mij over. 'We zullen er in de uren van de diepe rust tussenuit knijpen. Pak alles in wat jullie denken nodig te heb­ben. Ik neem aan dat er voedsel en water aan boord van het vaartuig is?'

'En wapens,' voegde ik eraan toe.

Dat was een vergissing. Sabia keek alsof ze zou flauwvallen en zelfs Ala­ke leek te twijfelen. Ik zei niets meer. Ik vertelde ze niet dat ik in ieder geval van plan was strijdend ten onder te gaan.

'Ik zal alles meenemen wat ik voor mijn magie nodig heb,' zei Alake.

Sabia keek ons hulpeloos aan. 'Ik zou mijn luit kunnen meenemen,' stelde ze voor.

Arme meid. Ik denk dat ze vagelijk met de gedachte speelde, de drakenslangen met een lied voor zich te winnen. Ik moest er bijna om lachen, ving Alake's blik op en in plaats daarvan slaakte ik een zucht. En de ge­dachte kwam bij me op dat haar luit en mijn strijdbijl waarschijnlijk de­zelfde uitwerking zouden hebben.

'Mooi. We gaan nu uit elkaar om in te pakken wat we nodig hebben. Wees voorzichtig. Wees stil. Wees steels! We zullen onze ouders een boodschap sturen om hen mee te delen dat we te zeer van streek zijn om naar beneden te gaan voor het diner. Hoe minder personen we zien, hoe beter. Begrijpen jullie dat? Jullie vertellen niemand wat.' Alake richtte haar vastberaden blik op Sabia.

'Niemand... behalve Devon,' antwoordde het elfenmeisje.

'Devon! Absoluut niet! Hij zou je bepraten.' Alake heeft geen hoge dunk van mannen.

Sabia sputterde tegen. 'Hij is mijn uitverkoren aanstaande echtgenoot. Hij heeft er recht op het te weten. We houden niets voor elkaar geheim. Hij zal niets zeggen als ik hem dat vraag.'

Haar kleine, spitse kin beefde opstandig en haar smalle schouders recht­ten zich. Laat het maar aan een elf over om op het ongelukkigste mo­ment ruggegraat te tonen.

Het stond Alake niet aan maar ze kon net zo goed als ik zien dat Sabia er niet van af te brengen zou zijn.

'Je zult al zijn smeekbeden en tranen en argumenten weerstaan?' zei Alake boos.

'Ja,' zei Sabia terwijl een lieflijke blos haar bleke wangen tooide. 'Ik weet hoe belangrijk dit is Alake. Ik zal je niet afvallen. En Devon zal het begrijpen. Dat zul je wel merken. Hij is een prins, weet je nog. Hij weet wat het betekent voor ons volk verantwoordelijk te zijn.'

Ik prikte Alake tussen de ribben. 'Ik moet nog veel doen,' zei ik kortaf, 'en we hebben niet veel tijd.'

De zeezon dreef achter de ver verwijderde kust weg in de nacht. De zeebegon al dieppurper te worden en de bedienden schoten door het paleis om de lampen te ontsteken.

Sabia stond op van haar bed en begon haar luit in zijn kist te pakken. Ons gesprek was klaarblijkelijk beëindigd.

'We zien elkaar straks hier,' zei ik.

Sabia knikte koeltjes ter instemming. Ik slaagde erin om Alake, die ei­genlijk nog leek te willen blijven redetwisten, de kamer uit en de hal in te krijgen. Ik kon door de gesloten deur horen hoe Sabia een elfenlied be­gon te zingen dat 'Zwarte Dame' heette, een lied dat treurig genoeg was om je hart te breken.

'Devon zal haar nooit laten gaan! Hij zal het aan onze ouders verklap­pen!' siste Alake tegen me.

'Laten we vroeg terugkomen,' fluisterde ik, 'om ze allebei in de gaten te houden. Wanneer hij wil weggaan, houden we hem tegen. Dat kun jij met je magie toch wel doen, niet?'

'Ja natuurlijk.' Alake's donkere ogen flitsten. 'Een uitstekend idee Grundle. Ik had daar zelf aan moeten denken. Hoe laat zullen we terug­komen?'

'Het diner begint over een signe.1 Hij logeert hier in het paleis. Hij zal zich zorgen maken wanneer ze niet komt en hij zal vast komen kijken wat er aan de hand is. Dat geeft ons wat tijd.'

'Maar wat als ze hem een boodschap stuurt om wat eerder te komen?'

'Hij kan haar vader niet beledigen door een maaltijd over te slaan.'

Ik wist nogal wat van elfenetiquette af omdat ik tijdens mijn verblijf hier ermee te kampen had gekregen. Alake had hier ook gewoond maar zij had - typisch des mensen - altijd precies gedaan wat ze zelf wilde. Om Alake recht te doen: ze zou waarschijnlijk liever de hongerdood zijn gestorven dan zich door een van die elfendiners hebben geworsteld, die soms wel omwentelingen lang konden duren, met verscheidene uren tus­sen de diverse gangen. Ik kon me echter voorstellen dat Eliason vandaag niet veel trek in zijn maal zou hebben.

Alake en ik gingen ieder onze eigen weg naar onze eigen onderkomens. Ik rommelde wat rond, maakte een kleine bundel van kleding, bakke­baardenborstel en wat andere noodzakelijk-heden, net alsof ik aan het pakken was voor een vakantie op Phondra. De opwinding en de uitda­ging van ons plan voorkwam dat ik over het onvermijdelijke afgrijselij­ke einde nadacht. Pas op het moment dat ik een afscheidsbrief aan mijn ouders moest schrijven, begon mijn moed me in de steek te laten.

Natuurlijk zouden mijn ouders niet in staat zijn om te lezen wat ik had geschreven, maar ik was van plan een briefje aan de elfenkoning in te sluiten en hem te vragen het voor te lezen. Ik verscheurde heel wat vellen voor ik in staat was te zeggen wat ik wilde en had het toen zo met tranen besproeid dat ik er zeker van was dat niemand het nog zou kunnen ont­cijferen. Ik hoop en bid dat het mijn ouders wat getroost heeft.

Toen ik klaar was, stopte ik de brief in de doos waarin mijn vader de be­nodigdheden voor zijn baardverzorging bewaarde, waar hij het in de ochtend zou vinden, niet eerder. Ik treuzelde nog wat in de gastvertrekken waar mijn ouders logeerden en keek liefdevol naar al die kleine voorwerpen die van hen waren en wenste met heel mijn hart dat ik hen nog een keer kon zien. Maar ik wist heel goed dat ik mijn moeder nooit voor de gek zou kunnen houden en dus vertrok ik snel terwijl zij nog aan het dineren waren en keerde terug naar dat deel van het paleis waar Sa­bia woonde.

Omdat ik even alleen wilde zijn, vond ik een rustig hoekje waar ik me neerzette om de Ene om kracht en leiding en hulp te vragen. Ik voelde me zeer getroost en er kwam een gevoel van rust over me wat me de ze­kerheid gaf dat wat ik deed, goed was.

Het was de bedoeling van de Ene geweest dat we het gesprek zouden ho­ren. De Ene zal ons niet in de steek laten. Die drakenslangen mogen dan slecht zijn, de Ene is goed. De Ene zal over ons waken en ons hoeden. Hoe machtig die schepsels ook zijn, ze zijn niet machtiger dan de Ene die, zoals wij geloven, deze wereld en al wat erop is, heeft geschapen.

Ik voelde me een stuk beter en begon me juist af te vragen waar Alake bleef, toen ik Devon langs zag schieten op weg naar Sabia's vertrekken. Ik kroop uit mijn hoekje in de hoop te zien welke antichambre hij bin­nenging (want hij zou natuurlijk nooit worden toegelaten tot Sabia's slaapkamer) en botste tegen Alake aan.

'Waar bleef je toch?' vroeg ik geprikkeld maar zachtjes. 'Devon is er al!'

'Magische riten,' zei ze hooghartig. 'Daar kan ik niets over zeggen.'

Ik had het kunnen weten. Ik hoorde de bezorgde stem van Devon en de stem van Sabia's duenna2 die hem vertelde dat Sabia zich niet goed voel­de maar hem in de zitkamer zou ontvangen als hij wilde wachten.

Hij liep die kant op. Deuren sloegen dicht.

Alake snelde de hal in en ik draafde achter haar aan en we gingen snel de muziekkamer binnen die aan de zitkamer grensde, pal voor Sabia en haar duenna binnenkwamen.

'Weet je zeker dat je er toe in staat bent lieve?' De duenna fladderde om Sabia heen als een kloek metéén kuiken. 'Je ziet er helemaal niet goed uit.'

'Ik heb echt een vreselijke hoofdpijn,' hoorden we Sabia met zwakke stem zeggen. 'Zou u me wat lavendelwater kunnen bezorgen om mijn slapen te betten?'

Alake legde haar hand op de koraalmuur en mompelde een aantal woor­den, waarna het koraal onder haar vingers oploste en een opening creëerde die groot genoeg was om door te gluren. Ze maakte een tweede gat op mijn hoogte. Gelukkig proppen elfen hun kamers vol met meu­bels en vazen en bloemen en vogelkooien zodat we goed verstopt zaten, ofschoon ik tussen de bladeren van een palm door moest gluren en Ala­ke oog in oog zat met een kwinkelerende phurah.

Sabia stond naast Devon, zo dichtbij als tussen verloofde paartjes geoorloofd werd geacht. De duenna keerde met treurig nieuws terug.

'Arme Sabia. We hebben geen lavendelwater meer. Ik kan me niet voor­stellen hoe dat komt. Ik weet dat de fles nog pas gisteren werd bijgevuld.'

'Marabella, wil je alsjeblieft zo lief zijn om hem nog een keer te vullen. Mijn hoofd bonst echt heel erg.' Sabia legde haar hand tegen haar voor­hoofd. 'Er is nog wat in de oude kamer van mijn moeder, geloof ik.'

'Ik ben bang dat ze heel ziek is,' zei Devon bezorgd.

'Maar de kamer van je moeder ligt aan de andere kant van de Grot,' zei de duenna. 'Ik zou jullie tweeën niet alleen moeten laten...'

'Ik blijf maar eventjes,' zei Devon.

'Alsjeblieft Marabella?' smeekte Sabia.

De elfenprinses was gedurende haar leven nog nooit iets geweigerd. De duenna wapperde besluiteloos met haar handen. Sabia slaakte een zwak kreetje. De duenna vertrok. Wetend dat tussen hier en de kamer van Sa­bia's moeder vele nieuwe kamers waren geopend en verschei-dene oude gangen waren dichtgegroeid, verwachtte ik niet dat de duenna veel eer­der dan in de ochtend haar weg terug zou weten te vinden.

Sabia begon met haar zachte stemmetje alles aan Devon uit te leggen.

Ik kan de woorden niet vinden om de pijnlijke scène te beschrijven die daarna ontstond. Ze waren samen opgegroeid en hadden elkaar vanaf hun kinderjaren liefgehad. Devon hoorde haar aan, eerst vol geschokte afschuw, maar dat veranderde al snel in woede en hij pleitte en rede­twistte fanatiek. Ik was trots op Sabia die kalm en rustig bleef ofschoon de tranen in mijn ogen sprongen omdat ik wist hoeveel pijn zijn verdriet haar deed.

'Omdat ik het aan mijn eer verplicht was, heb ik jou ons geheim verteld, Geliefde,' zei ze met haar handen om de zijne geklemd en ze keek hem recht in de ogen. 'Het ligt in jouw macht om ons tegen te houden, ons te verraden. Maar dat zul je niet doen. Dat weet ik, omdat je een prins bent en omdat je begrijpt dat ik dit offer breng omwille van ons volk. En ik weet, mijn liefste, dat jouw offer veel groter zal zijn dan het mijne maar ik weet dat je omwille van mij sterk zult zijn, zoals ik sterk zal zijn om­wille van jou.'

Devon liet zich, door verdriet overmand, op zijn knieën zakken. Sabia knielde naast hem en sloeg haar armen om hem heen. Ik wendde me vol schaamte van het gluurgaatje af. Alake deed hetzelfde en bedekte beide gaatjes met haar handen en een magisch woord. Doorgemeen bespotte ze de liefde. Het viel me nu op dat ze niets over het voorgevallene te zeg­gen had en dat ze tamelijk snel met haar oogleden knipperde.

We zaten in het donker in de muziekkamer en durfden geen lamp te ont­steken. Ik vertelde haar fluisterend van mijn plan om de boot te stelen, wat haar goedkeuring leek te kunnen wegdragen. Toen ik haar echter opmerkzaam maakte op het feit dat ik er weinig benul van had hoe ik er­mee om zou moeten gaan, verstrakte haar gezicht.

'Ik denk niet dat dat een probleem zal zijn,' zei ze en ik kon wel raden wat ze bedoelde.

De drakenslangen zouden er wel voor zorgen.

Ze vertelde me wat over de magische bezweringen die ze in haar groep aan het bestuderen was (ze was kortgeleden naar het Derde Huis overge­gaan, wat dat ook mag betekenen). Ik wist dat ze eigenlijk niet over haar magie mocht praten en ik moet toegeven dat het me niet echt interesseer­de en ik begreep geen woord van wat ze zei. Maar ze probeerde ons af te leiden, ons te weerhouden aan onze angst te denken en dus deed ik net alsof ik haar geïnteresseerd aanhoorde.

Toen hoorden we een deur sluiten. Devon moest zijn weggegaan. Arme knul, dacht ik en was heel nieuwsgierig wat hij zou gaan doen. Van elfen is bekend dat ze door verdriet ziek kunnen worden en er zelfs door kun­nen sterven en ik twijfelde er ternauwernood aan dat Devon Sabia niet lang zou overleven.

'We zullen haar even de tijd geven om zich weer wat in de hand te krij­gen,' zei Alake met ongebruikelijke consideratie.

'Niet te lang,' waarschuwde ik. 'Het hele huis ligt vast al sinds het afge­lopen signe in bed. We moeten nog uit dit doolhof zien weg te komen en door de straten lopen en de werf zien te bereiken.'

Alake was het ermee eens en na een paar spannende momenten besloten we eenstemmig dat we niet langer konden wachten en we liepen naar de deur.

De gang was donker en verlaten. We hadden een redelijke smoes be­dacht voor het geval we Marabella tegen het lijf zouden lopen maar er was van haar of van haar lavendelwater geen spoor te bekennen. We kropen naar Sabia's slaapkamer, klopten lichtjes op de deur en duwden die open.

Sabia liep in het donker in haar slaapkamer rond en verzamelde haar za­ken. Bij het horen van het opengaan van de deur schrok ze op, bond snel een dunne sjaal om haar hoofd en draaide zich toen om om ons aan te kijken.

'Wie is dat?' fluisterde ze bang. 'Marabella?'

'Wij zijn het maar,' zei ik. 'Ben je klaar?'

'Ja, ja. Een ogenblikje.'

Ze was kennelijk doodnerveus want ze stommelde in het duister door haar kamer alsof ze er nog nooit eerder was geweest. Haar stem klonk ook anders, viel me op, maar ik besloot dat ze wel schor van het huilen zou zijn. Uiteindelijk kwam ze, struikelend over een stoel, op ons af met in haar handen een zijden tas waaruit kant en linten slierden.

'Ik ben klaar,' zei ze met gesmoorde stem terwijl ze de sjaal voor haar gezicht hield, waarschijnlijk om haar door tranen gezwollen ogen en neus te verbergen. Elfen zijn zo ijdel.

'En de luit dan?' vroeg ik.

'De wat?'

'De luit. Je wilde je luit meenemen.'

'Oh, eh... Ik... ik heb besloten... dat toch maar niet te doen,' zei ze lam, kuchte en schraapte haar keel.

Alake had in de hal de wacht gehouden. Ze wenkte ons ongeduldig.

'Schiet op, voor Marabella ons betrapt!'

Sabia snelde achter haar aan. Ik stond op het punt hetzelfde te doen toen ik iets hoorde dat op een zucht leek, en een geritsel dat uit Sabia's bed kwam. Ik keek achterom, zag een vreemde schaduw en stond op het punt om er een opmerking over te maken toen Alake me opporde.

'Schiet op Grundle!' drong ze aan terwijl ze haar nagels in mijn arm be­groef en me naar buiten sleepte.

Ik dacht er niet meer aan.

Wij drieën kwamen veilig weg uit de Grot. Sabia leidde de weg en we verdwaalden maar een keer. Gedankt zij de Ene dat elfen, anders dan mensen, nooit de behoefte hebben overal wachten neer te zetten. De straten van de elfenstad waren verlaten, net als iedere dwergenweg om deze tijd. Alleen in menselijke dorpen vind je op alle uren van de nacht mensen rondlopen.

We bereikten de boot. Alake wierp haar magische slaap over de dwergen die op wacht stonden en zij vielen op het dek neer en snurkten gelukza­lig. Toen stonden we voor de moeilijkste opgaaf van die hele nacht - we moesten de sluimerende dwergen uit de boot en aan de wal krijgen, waar we van plan waren ze tussen wat vaten te verbergen.

De slapende dwergen waren loodzwaar en ik wist zeker dat ik mijn ar­men uit de kom zou hebben gerukt nadat ik de eerste had aangepakt. Ik vroeg Alake of ze niet een of andere vliegbezwering kende waarmee ze hen kon betoveren maar ze zei dat ze nog niet zover was gevorderd. Vreemd genoeg bleek de zwakke, fragiele Sabia ongewoon sterk en han­dig in het verslepen van de dwergen. En weer vond ik dat vreemd. Was ik werkelijk blind? Of had de Ene me bevolen, mijn ogen te sluiten.

We kregen de laatste dwerg gezamenlijk van boord en slopen terug naar de boot, die in feite een kleinere versie was van de dompelaars die ik aleerder heb beschreven. Onze eerste taak was de kooien en het ruim te doorzoeken en de diverse bijlen en handwapens te verzamelen die de be­manning her en der had neergelegd. We brachten die naar het open dek achter de hut van de uitkijk.

Alake en Sabia begonnen ze overboord te werpen. Ik kromp in elkaar door het pletsende geluid dat de wapens veroorzaakten en was er zeker van dat iedereen in de stad het moest horen.

'Wacht!' Ik greep Alake beet. 'We hoeven ze niet allemaal weg te gooi­en, wel? Zouden we er niet een paar kunnen houden?'

'Nee, we moeten die beesten ervan overtuigen dat we ongewapend zijn,' zei Alake beslist en wierp het laatste stel over de reling.

'Er zijn ogen die ons gadeslaan Grundle,' fluisterde Sabia bevreesd. 'Kun je dat niet voelen?'

Dat kon ik inderdaad en het maakte me er niet vrolijker op dat we onze wapens aan de dolfijnen gaven. Ik was blij dat ik de ingeving had gehad een bijl onder mijn bed te verstoppen. Wat Alake niet weet, deert haar niet.

We liepen terug naar de uitkijkhut waarbij geen van ons een woord sprak omdat we ons allemaal afvroegen wat er nu zou gaan gebeuren. Daar aangekomen, keken we elkaar aan.

'Ik denk dat ik maar eens probeer dit ding op gang te krijgen,' bood ik aan.

Maar dat was niet nodig.

Zoals Alake al had voorspeld, werden de luiken van de boot ineens dichtgegooid waardoor wij werden opgesloten. Het vaartuig begon van de pier weg te glijden in de richting van de open zee zonder dat we ie­mand zagen die het schip bestuurde.

De koortsachtige opwinding en spanning die die steelse ontsnapping met zich had mee gebracht, begon weg te zakken en liet ons verkild achter; het volle besef van wat waarschijn-lijk ons afschuwelijke lot zou worden, rees als een berg voor ons op. Het water spoelde over het dek en de ra­men. Ons schip zonk weg in de Goedezee.

Bang en eenzaam reikten we elkaar onze handen. En toen wisten we na­tuurlijk dat Sabia Sabia niet was.

Het was Devon.

 

1 De tijd op de zeemanen wordt bepaald door de baan die de zon beschrijft van het ondergaan aan de ene kust tot het opgaan aan de tegenoverliggende. Mense­lijke tovenaars berekenden dat dat een boog van 150 graden is en splitsten de dag in twee sextans van 75 graden elk. Iedere sextan is onderverdeeld in 5 signe; een signe is opgebouwd uit 60 minuten.

2 Een duenna is een lid van het koninklijk hof die als chaperonne fungeert voor de ongetrouwde vrouwen.