15
DRAKNOR, CHELESTRA
'Nou, je mag mijn bakkebaarden er met wortel en al uittrekken!'
Haplo hoorde het met ontzag doordrenkte gemurmel van de dwerg en voelde zelf iets soortgelijks. De gigantische drakenslang lag met zijn kop languit voor de Patryn op de grond. Zijn makkers hadden zich op eerbiedige afstand teruggetrokken, de met schubben bedekte nekken gekromd, de koppen gebogen, de spleetogen gesloten.
Haplo bleef gespannen, op zijn hoede, waakzaam. Draken waren intelligente, sluwe beesten die niet te vertrouwen waren.
De drakenslang hief zijn kop op en rechtte zijn lijf, bijna tot aan de hoge zoldering van de grot. De mensch snakten naar adem en schreeuwden het uit. Haplo hief zijn hand op.
'Wees stil,' beval hij.
De drakenslang zocht kennelijk alleen maar een gemakkelijker houding. Hij draaide zijn lijf om en om, rolde zich op en ging met zijn kop op zijn eigen opgerolde lijf liggen.
'Nu kunnen we wat meer op ons gemak met elkaar praten. Neem alsjeblieft plaats, Patryn. Welkom op Draknor.'
De drakenslang sprak de Patryntaal, een op runen gebaseerde taal die beelden zowel als woorden in Haplo's hoofd had horen op te roepen. Maar hij zag niets, hoorde alleen het geluid en dat klonk vlak en levenloos. Een rilling kroop over de huid van de Patryn. Het was alsof de draken de macht van zijn runen tot niets meer dan vormen en figuren hadden gereduceerd, die ze naar willekeur konden manipuleren.
'Dank u, Koninklijke.' Haplo ging zitten zonder zijn ogen van de drakenslang af te wenden.
De slang keek met gespleten ogen naar de mensch die zich niet hadden verroerd. 'Maar wat weerhoudt onze jonge gasten ervan zich bij het vuur te drogen? Zijn de vlammen te heet? Misschien niet heet genoeg? We weten zo weinig van jullie tere wezens, we kunnen het niet precies inschatten...'
Haplo schudde zijn hoofd. 'Ze zijn bang van u, Koninklijke. Na alles wat u hun volk hebt aangedaan, kan ik hen dat nauwelijks kwalijk nemen.'
De drakenslang verschoof zijn opgerolde lijf een beetje. De oogleden sloten zich en een zachte, sissende zucht ontsnapte aan zijn tandeloze bek.
'Ah, ik geloof dat wij een vreselijke fout hebben gemaakt. Maar we zullen het weer goedmaken.'
De rode ogen openden zich, de toon van de slang klonk bezorgd. 'Hebt u macht over hen? Vertrouwen ze u? Ja, natuurlijk. Verzeker hen ervan dat wij niet de bedoeling hadden hen kwaad te doen. We willen doen wat we kunnen om hun verblijf hier zo plezierig mogelijk te maken. Een warme plek om te slapen? Voedsel, droge kleren? Kostbare juwelen, goud, zilver? Zal dit alles hen gelukkig maken en hun vrees stillen?'
De grond voor Haplo was plotseling bezaaid met kommen en manden en schotels en bladen vol van alle mogelijke soorten overdadig voedsel die hij zich maar kon voorstellen: bergen geurig fruit, schotels vol dampend vlees, flessen wijn, vaten schuimend bier.
Alle soorten en maten van kleding warrelden door de lucht als veelkleurige zijden vogels en fladderden aan Alakes voeten neer, vielen over Devons verlamde armen, brachten sterretjes in Grundle's verraste ogen. Bakken vol smaragden en saffieren en parels lieten hun glanzende inhoud op het zand stromen. Stapels gouden muntstukken glommen in het licht van het vuur.
In de verte ontsprong een nieuw licht en onthulde een grot in een grot.
'Die is warm en droog,' zei de drakenslang. Terwijl hij tegen de mensch sprak, had hij zich van de menschtaal bediend. 'We hebben de grot met geurige grassen gevuld die u als bed kunnen dienen. U moet uitgeput en uitgehongerd zijn.' Hij sprak in de elfentaal. 'Neem alstublieft onze geschenken aan en trek u voor de nacht terug.' Hij besloot in de dwergentaal. 'U hoeft niet voor ons te vrezen. Uw sluimer zal veilig en gezegend zijn. Mijn volk zal erop toezien.'
De andere drakenslangen wuifden hun lijven in een kronkelende dans en de woorden 'veilig... gezegend' sisten door de weergalmende grot.
De mensch, die marteling, kwelling en de dood hadden verwacht, werden door de overdadige geschenken volledig ontwapend en van hun stuk gebracht. Ze stonden maar te kijken, verdwaasd en, zo mogelijk, nog banger. Grundle was de eerste die haar spraak terugvond. Een kransje van zilver was vanuit de lucht op haar hoofd gevallen en overéén oog gezakt. Ze worstelde zich door een hoop kleren en bergen eten en liep gedecideerd op Haplo af.
Met de handen op haar heupen en de drakenslangen opvallend negerend sprak ze tegen de Patryn alsof er niemand anders op het strand was behalve zij tweeën.
'Wat is dit allemaal? Wat is er gaande? Waar hadden jullie het over in jullie obscure taal?'
'De drakenslangen zeiden dat er een vergissing was gemaakt. Ze proberen dat goed te maken. Ik denk...' begon Haplo maar hij kwam niet verder.
'Goedmaken!' Grundle hief een vuist op en draaide zich snel om om de drakenslang aan te kijken. 'Voor het vernielen van de zonnejagers, voor het afslachten van Alakes volk, voor het kwellen van die arme elf! Ik zal die beesten leren goedmaken. Ikzal...'
Haplo greep haar beet en duwde haar wriggelend en schoppend omlaag. 'Hou op jij kleine dwaas! Wil je ons allemaal dood hebben?'
Hijgend keek Grundle naar hem op. Hij hield haar stijf vast tot hij voelde dat het stevige lijfje zich in zijn greep ontspande.
'Het gaat nou wel weer,' zei ze bokkig.
Hij liet haar opstaan. Ze kroop naast hem neer en wreef over haar gekneusde polsen. Haplo gebaarde naar de twee anderen zich bij hen te voegen.
' Luisteren jullie allemaal naar me!' zei hij. ' Ik zal proberen te ontdekken wat er gaande is. Maar in de tussentijd zullen jullie de gastvrijheid van de draken met de nodige dank aanvaarden. We zouden hier nog wel eens levend uit kunnen komen - jullieen jullie volk. En daarvoor ben je gekomen, niet?'
'Ja Haplo,' zei Alake. 'We zullen doen wat je zegt.'
'Ik denk niet dat we veel keus hebben, wel?' vroeg Devon, zijn woorden gesmoord door de natte sjaal om zijn hoofd.
Grundle knikte sikkeneurig. 'Maar ik vertrouw ze nog steeds niet!' voegde ze eraan toe terwijl ze uitdagend met haar bakkebaarden naar de slangen zwaaide.
'Mooi,' glimlachte Haplo. 'Ik ook niet. Houd je ogen en oren open en je monden dicht. En ga nu doen wat de drakenslang voorstelde. Ga naar die grot. Jij en Alake en... eh...'
'Sabia.'
'Sabia. Jullie drieën gaan die grot in en proberen wat slaap te krijgen. Neem droge kleren mee en wat wijn en wat je verder nog wilt. Eten, misschien.'
Grundle snoof. 'Het is waarschijnlijk vergiftigd.'
Haplo hield een ongeduldige zucht binnen. 'Als ze je hadden willen doden, hadden ze een bijl op je hoofd kunnen laten vallen in plaats van dat daar.' Hij wees naar het zilveren kroontje dat opnieuw overéén oog was gezakt.
Ze verwijderde het kransje, keek er achterdochtig naar en haalde vervolgens haar schouders op.
'Je klinkt zinnig,' zei ze op een verbaasde toon.
Ze wierp het zilver in het zand, greep een mand brood in de ene hand, lichtte een klein vat bier met de andere op en slofte weg in de richting van de grot.
'Ga met haar mee,' zei Haplo tegen Alake die bij hem in de buurt bleef hangen. 'Er zal je niets overkomen. Maak je geen zorgen.'
'Ja, dat weet ik. Ik... ik zal je kleren meenemen en ze voor je drogen,' bood Alake aan.
Ze wierp Haplo een zijdelingse blik toe, wendde dan snel haar blik af en begon zijn natte broek op te pakken.
'Niet nodig,' zei Haplo terwijl hij vriendelijk een hand op haar arm legde. 'Dank je wel, maar de drakenslangen hebben ook voor kleren voor mij gezorgd. Je zou echter wat voor... haar... Sabia kunnen uitzoeken. Iets dat haar beter past.'
'Ja, je hebt gelijk.' Alake leek opgelucht dat ze een taak kreeg opgedragen.
Ze begon tussen de stapels kleding te zoeken die op het strand verspreid lagen. Nadat ze had gevonden wat ze zocht, keek ze met een glimlach achterom naar Haplo, wierp een koele, uitdagende blik op de drakenslangen en snelde dan achter Grundle aan.
Devon, nog steeds in de schaduwen, verzamelde voedsel en wijn. Hij stond op het punt de anderen naar de grot te volgen toen Haplo hem wenkte.
'Twee van jullie gaan slapen. Een blijft er wakker. Begrepen?' Hij sprak zacht in de elfentaal.
Devon gaf geen antwoord, knikte alleen maar en ging op weg.
Haplo keerde naar de drakenslang terug die al die tijd kalm had liggen wachten, zijn kop op zijn opgerolde lijf, zijn ogen lui knipperend in de vuurgloed.
'Werkelijk,' zei hij toen het drietal in de grot was verdwenen, 'jullie Patrynen weten wel hoe je met de mensch moet omspringen. Als jullie volk al deze eeuwen vrij was geweest om hen te helpen, wat zouden jullie dan een prachtige dingen tot stand hebben kunnen brengen. Helaas, het heeft niet zo mogen zijn.'
De drakenslang lag lange tijd droevig na te denken en verschoof dan zijn grote lijf.
'Echter, nu je uit je onrechtvaardige gevangenis ontsnapt bent, zul je ongetwijfeld de verloren tijd en kansen willen goedmaken. Vertel me van je volk en je plannen.'
Haplo haalde zijn schouders op. 'Ons verhaal is een lang verhaal, Koninklijke en het zou, hoe bitter ook voor ons, anderen waarschijnlijk vervelen.' Hij was niet van plan die schepsels iets over zijn volk te vertellen. Zijn lichaam was opgedroogd; hij kon de vage contouren van de tekens op zijn huid zien terugkomen. 'Is het goed wanneer ik me aankleed?'
Hij had plotseling tussen de hopen juwelen en kleding een aantal wapens ontdekt. Hij wilde die wat nader bekijken.
'Natuurlijk. Vanzelfsprekend. Hoe onnadenkend van me dat ik dat niet eerder heb voorge-steld. Maar aan de andere kant' - de slang keek kalm naar zijn eigen met schubben bedekte huid - 'gaan onze gedachten gewoonlijk niet die kant uit.' Haplo rommelde wat tussen de hoeveelheid kleding, vond wat hij wilde en kleedde zich aan. De hele tijd waren zijn ogen op het zwaard gericht.
Hij vroeg zich af hoe hij dat op kon pakken zonder de gramschap van de slang op zijn hals te halen.
'Maar het zwaard behoort u toe, Meester,' zei de drakenslang kalm.
Haplo keek op, verbaasd en op zijn hoede.
'Het is niet verstandig om in aanwezigheid van uw vijand ongewapend te zijn,' merkte de drakenslang op.
Haplo tilde het zwaard op, zwaaide het om zich heen om het uit te proberen en het voelde, vond hij, goed aan. Bijna alsof het naar zijn hand was gezet. Hij vond een zwaardkoppel, gespte het om en stak het wapen in de schede.
'Met vijand bedoelt u, neem ik aan, de Sartanen, Koninklijke?'
'Wie anders?' De drakenslang leek waf in de war. Toen begreep hij het ineens. 'Ah, u hebt het over ons. Dat had ik kunnen weten. U hebt zich een mening over ons gevormd nadat u met hen hebt gesproken.' Hij keek naar de grot.
'Vooropgesteld dat ze me de waarheid hebben verteld,' zei Haplo.
'O, dat hebben ze. Dat weet ik zeker.' De drakenslang zuchtte opnieuw en zijn zucht werd door zijn makkers herhaald. 'We hebben overhaast gehandeld en waren, laten we zeggen, misschien wat al te ijverig met intimidatie. Maar alle schepsels hebben het recht om zich te verdedigen. Wordt de wolf wreed genoemd wanneer hij de leeuw naar de keel vliegt?'
Haplo gromde en wierp een blik op de tentoongestelde magische macht die rondom hem op de grond lag. 'Wilt u me doen geloven dat u bang werd van een handjevol elfen, mensen en dwergen?'
'Niet van de mensch,' siste de drakenslang. 'Van diegenen die achter de mensch staan! Van diegenen die hen hiernaar toe hebben gebracht.'
'De Sartanen.'
'Ja. Uw oude vijand en de onze.'
'Wilt u zeggen dat de Sartanen hier, op Chelestra, zijn?'
'Een stad vol. Aangevoerd door degene wiens naam u niet onbekend is.'
'Samah?' Haplo fronste zijn voorhoofd. 'Datzelfde zei u aan boord van het schip, Koninklijke. Maar het kan niet dezelfde Samah zijn, de Raadsheer die er verantwoordelijk voor was dat wij werden opgesloten...'
'Die is het! Diezelfde!' De drakenslang strekte zijn opgerolde lijf en zijn roodgroene ogen bliksemden. Hij fluisterde wat binnensmonds, ziedend, kalmeerde langzaam en liet zich terugzakken. 'Tussen twee haakjes, hoe wordt u genoemd, Patryn?'
'Haplo.'
'Haplo.' De slang scheen het woord te proeven, het leek hem te bevallen. 'Dan, Haplo, zal ik u vertellen hoe het komt dat die Samah is teruggekeerd naar het universum dat hij en de rest van zijn vervloekte ras bijna verwoestten.
Na de Splitsing bekeken Samah en zijn Raad van Zeven de vier nieuwe werelden die zij hadden geschapen en kozen de mooiste eruit om zichdaar te vestigen. Ze brachten hun gunstelingen onder de mensch mee, om hen als slaven te dienen, en stichtten hun stad Surunan op een magisch gecreëerd stuk land dat ze de Kelk noemen.
Stelt u zich hun verbazing voor toen ze ontdekten dat hun mooie wereld al inwoners had.'
'Uw volk, Koninklijke?'
De drakenslang boog instemmend en bescheiden zijn hoofd.
'Maar waar bent u vandaan gekomen? Wie heeft u geschapen?'
'Dat deden jullie, Patryn,' zei de drakenslang zachtjes.
Haplo fronste zijn voorhoofd, in de war gebracht. Maar voor hij verder kon vragen, vervolgde de drakenslang zijn verhaal.
'Aanvankelijk verwelkomden we de nieuwelingen op onze wereld. We hoopten op een voorspoedige en vreedzame onderlinge samenwerking. Maar Samah haatte ons omdat hij ons niet tot slaaf kon maken zoals hij die arme stakkers van mensch tot slaaf had gemaakt. Hij en de andere Raadsleden vielen ons aan, zonder enige provocatie. Natuurlijk verdedigden we ons. We doodden hen echter niet maar stuurden hen onteerd naar hun stad terug.'
'U versloeg Samah?' vroeg Haplo ongelovig. 'De krachtigste van alle Sartanen die ooit heeft geleefd?'
'Misschien is je een bepaalde vreemde bijwerking van dit zeewater opgevallen...' zei de draak suggestief.
'Ik verdronk er niet in, als dat is waar u naartoe wilt Koninklijke. Ik kan het als lucht inademen.'
'Daar doelde ik niet op.'
Haplo schudde zijn hoofd. 'Ik kan niets anders bedenken.'
'Is dat zo?' De slang verschoof zijn enorme lijf een beetje, bijna alsof hij lachte. 'Ik zou hebben gedacht dat het zeewater hetzelfde effect op de magie van beide rassen zou hebben - Sartanen en Patrynen. Heel vreemd.'
Haplo kon ternauwernood ademhalen. De enorme vreugde die zijn wezen vulde, veroorzaakte echte, lichamelijke pijn in zijn borst. Hij moest een uitlaat voor zijn opwinding vinden en greep wat te eten ofschoon hij geen honger had.
Het zeewater van deze wereld vernietigde de Sartaanse magie! En op deze wereld, omgeven door zeewater, bevond zich de meest gehate vijand van de Patryn. Haplo hief een wijnzak op en liet die bijna vallen. Zijn handen trilden van verrukking. Zorgvuldig legde hij de zak weer neer. Wees kalm. Wees op je hoede. Vertrouw deze schepsels niet.
Hij handelde zogenaamd achteloos. Hij nam een hap van het een of ander waarvan hij niet wist wat het was, wat hem trouwens niet kon schelen ook.
' Maar wat u allemaal beschrijft, moet vele generaties geleden zijn gebeurd. Hoe is het mogelijk dat Samah leeft, Koninklijke? Misschien hebt u een vergissing gemaakt.'
'Geen vergissing,' zei de drakenslang. 'Maar... wat het eten betreft, is het naar uw zin? Wilt u ergens meer van hebben?'
Haplo had niet geproefd wat hij in zijn mond had. 'Nee, dank u wel. Gaat u alstublieft verder.'
De slang kwam aan zijn wensen tegemoet.'We hoopten dat de Sartanen, nadat we ze angst hadden aangejaagd, ons met rust zouden laten en ons zouden toestaan onze levens in vrede voort te zetten. Maar Samah was woedend op ons. We hadden hem in de ogen van de mensch tot een dwaas gemaakt en zij, ziende dat die op goden gelijkende schepsels zo vernederd werden, begonnen openlijk over opstand te praten. Hij zwoer wraak aan ons, wat het zijn volk of de onschuldige mensch ook zou kosten.
Door hun magische krachten te gebruiken - en je kunt tussen haakjes wel raden dat de Sartanen tegen die tijd een enorme aversie van zeewater hadden - wrongen Samah en de Raad van Zeven de zeester uit zijn vaste positie in het centrum van de wereld los. De zeezon begon weg te drijven. Het water werd kouder, de temperatuur begon zowel in hun Kelk als in onze zeemaan te dalen. Op die manier hoopten de Sartanen ons dood te laten vriezen, ook al betekende dat dat ze zelf werden gedwongen de wereld te verlaten en door de Poort des Doods een heenkomen te zoeken.
Natuurlijk zouden ze tussen de bedrijven door ook de mensch hebben laten bevriezen. Maar wat waren nou een paar duizend mensen, dwergen en elfen vergeleken met de enorme aantallen die gedurende de Splitsing al aan de Sartaanse ambitie waren opgeofferd. De mensch ontdekten dit snode plan echter en kwamen in opstand tegen hun meesters. Ze bouwden schepen en vluchtten de Goedezee in, op jacht naar de zeezon.
De exodus van de mensch wekte de weerzin en de onrust van de Sartanen op. Ze wilden deze wereld niet langer voor zichzelf, maar ze wilden hem evenmin aan de mensch overlaten. Ze zwoeren dat nietéén mensch zou overleven. Op dit punt moesten wij een keus maken.'
De drakenslang zuchtte, hief zijn kop op en keek zijn makkers vol trots aan. 'We hadden met de mensch kunnen meetrekken. Ze smeekten ons weg te gaan, hen tegen de walvissen en andere afschuwelijke schepselen van de diepte te beschermen die door de Sartanen hiernaar toe waren gebracht om de mensch onder controle te houden. Maar wij wisten dat wij de enigen waren die zich tussen de mensch en de woede van de Sartanen konden stellen. Wij kozen ervoor achter te blijven, ofschoon dat betekende dat wij moesten lijden.
We redden de mensch en voorkwamen dat de Sartanen door de Poort des Doods vluchtten. Het ijs sloot hen en ons in. Zij hadden geen andere keus dan hun heil in de Slaap te zoeken. Wij hielden een winterslaap, in de wetenschap dat op zekere dag de zeezon weer onze kant op zou drijven. Onze vijanden zouden ontwaken, en wij ook.'
'Maar waarom, Koninklijke, viel u de mensch dan aan? Jullie waren eens hun redders.'
'Ja, maar dat was lang, lang geleden. Zij hebben alles vergeten over ons en onze opoffering.' De drakenslang zuchtte diep en liet zijn kop op zijn opgerolde lijf zakken. 'Ik neem aan dat we het tijdsverloop in ogenschouw hadden moeten nemen en wat toegevend hadden moeten zijn maar we waren er zo verrukt over dat we naar deze mooie wereld konden terugkeren en waren zo verlangend om kennis te maken met de afstammelingen voor wier redding we alles hadden geriskeerd.
We stootten te abrupt op de mensch, zonder enige waarschuwing. Toegegeven, we zijn niet zo aardig om te zien. Onze geur, zo is mij verteld, pleegt een aanslag op de reukzin. Onze afmeting is intimiderend. De mensch waren verschrikkelijk bang en vielen ons aan. Het spijt me het te moeten zeggen maar gekwetst door dergelijke ondankbaarheid vochten we terug. Soms kennen we onze eigen kracht niet.'
De drakenslang zuchtte opnieuw. Zijn makkers, hevig aangedaan, fluisterden verdrietig en lieten hun koppen op het zand zakken.
'Toen we in staat waren de zaken in een rustiger licht te bezien, erkenden we onmiddellijk dat een groot deel van de schuld bij ons lag. Maar hoe konden we dat herstellen? Als we weer in de buurt van de mensch kwamen, zouden ze hun pogingen ons te doden, alleen maar verdubbelen. En dus besloten we, de mensch naar ons toe te halen. Een van ieder ras, een dochter van ieder koninklijk gezin. Als we die lieve dames ervan konden overtuigen dat we hen geen kwaad wilden doen, konden ze daarna naar hun volk terugkeren en onze verontschuldigingen aanbieden en alles zou in orde komen. We zouden allemaal in vrede en harmonie kunnen leven.'
Lieftallige dame.Grundle? Haplo grinnikte inwendig bij die gedachte. Maar hij zei niets, schoof het terzijde, schoof alle twijfels terzijde die hij nog over de geloofwaardigheid van de slangen mocht hebben.
Gedeelten van het verhaal kwamen niet helemaal overeen met de feiten zoals hij die van de mensch had gehoord, maar dat deed er nu niet toe. Wat er wel toe deed, was de kans om een slag uit te delen, een rake slag, aan de Sartanen.
'Vrede en harmonie is allemaal mooi en wel, Koninklijke,' zei Haplo terwijl hij de slang nauwlettend aankeek en voorzichtig zijn woorden zocht, 'maar de Sartanen zullen dat nooit toestaan. Wanneer ze eenmaal weten dat u terug bent, zullen ze hun best doen om u te vernietigen.'
'Dat is maar al te waar,' gaf de drakenslang toe. 'Ons vernietigen en de mensch tot slaaf maken. Maar wat kan daaraan worden gedaan? Wij zijn gering in aantal, velen van ons hebben de winterslaap niet overleefd. En de Sartanen zijn volgens onze spionnen, de spuitniks,2 krachtiger dan ooit. Ze hebben versterking gekregen via de Poort des Doods.'
'Versterking.' Haplo schudde zijn hoofd. 'Dat is niet mogelijk...'
'Er is er tenminste een gekomen.' De drakenslang sprak vol overtuiging. 'Een Sartaan die vrijelijk door de Poort des Doods reist en andere werelden bezoekt. Hij vermomt zich als mensch, noemt zich bij een mensennaam. Hij doet alsof hij onhandig en lomp is maar we weten wat hij waard is. Hij is degene die we de Slangenmagiër noemen. En hij is veel krachtiger dan Samah zelf.'
De ogen van de drakenslang vernauwden zich. 'Waarom lach je, Patryn?'
'Het spijt me, Koninklijke,' zei Haplo grinnikend, 'maar ik ken die Sartaan. En u hoeft zich geen zorgen om hem te maken. Hij doet niet alsof hij onhandig en lomp is. Hij is onhandig en lomp. En hij reist niet door de Poort des Doods. Je zooi eerder kunnen zeggen dat hij er, per ongeluk, door viel.'
'Hij is niet machtig?'
Haplo wees met zijn duim naar de grot. 'Die mensch daar zijn machtiger.'
'U verbaast me,' verklaarde de drakenslang en hij leek oprecht verbaasd. Hij wierp een roodgroene, toegeknepen blik op zijn makkers. 'Al onze informatie leidde ertoe dat we het tegenovergestelde geloven. Hij is de Slangenmagiër.'
'Uw informatie is onjuist,' zei Haplo terwijl hij zijn hoofd schudde en opnieuw niet in staat was zijn lachen in te houden bij de gedachte alleen al. Alfred, een Slangenmagiër! Wat hij ook mocht zijn, dat in geen geval...
'Wel wel wel. O o o,' zei de drakenslang peinzend. 'Dit vergt enig nadenken. Maar we schijnen van ons uitgangspunt te zijn afgedwaald. Ik vroeg wat er aan de Sartanen gedaan kon worden. U hebt, denk ik, het antwoord daarop.'
Haplo zette een paar passen in de richting van de drakenslang en negeerde het flauwe waarschuwende gloeien van de tekens op zijn huid.
'Die drie rassen van mensch kunnen het samen goed vinden. Ze waren zich in feite aan het voorbereiden zich aaneen te sluiten om oorlog tegen u te voeren. Wat, als we hen ervan konden overtuigen dat ze een veel gevaarlijker tegenstander hebben?'
De ogen van de drakenslang sperden zich open, het roodgroene licht werd volledig rood en was verblindend door de krachtige straling. Haplo kneep zijn ogen tot spleetjes en moest ze met een opgeheven hand tegen die blik afschermen.
'Maar die mensch zijn vredelievend. Zij willen niet vechten.'
'Ik heb een plan, Koninklijke. Geloof me, als het om hun overleving gaat, zullen ze heus wel vechten.'
'Ik zie de vorm die het plan in uw hoofd aanneemt en u hebt gelijk, het zal werken.' De drakenslang sloot zijn ogen, liet zijn kop zakken. 'Echt Haplo, jullie Patrynen verdienen het om de heersers van deze wereld te worden. Wij buigen voor u.'
De drakenslangen strekten allemaal hun koppen op het stof uit en de enorme lichamen kronkelden uit eerbetoon. Haplo voelde zich ineens uitgeput, zo moe dat hij ter plekke wankelde en bijna omviel.
'Ga nu en geniet van uw welverdiende rust,' fluisterde de drakenslang.
Haplo strompelde weg over het zand en liep in de richting van de grot waar de mensch zich schuilhield. Hij kon zich niet herinneren ooit zo moe te zijn geweest en nam aan dat het de reactie was op het verlies van zijn magie. Hij liep de grot in, liet zich op de grond zakken en zonk weg in een diepe en droomloze slaap.
De koninklijke drakenslang liet zijn kop opnieuw behaaglijk op zijn opgerolde lijf zakken; de roodgroene ogen glommen.
1 Menselijke vertaling: Het Duistere Oord.
2 Ze lijken op de kwal en ze hebben een gemeenschappelijke intelligentie, waarbij ieder de kennis van de hele groep bezit. Het zijn prima spionnen omdat wat de een aan de weet komt, direct wordt doorgegeven aan iedere andere spuitnik in Chelestra. Ze kunnen niet spreken en hebben waarschijnlijk telepathische banden met de drakenslangen.