28

IN DE BUURT VAN DRAKNOR, CHELESTRA

 

'Onze ouders zijn terug.' Grundle1 kroop zo stil als een dwerg kon, de kleine hut binnen die Alake met haar ouders deelde. 'En ze zien er niet blij uit.'

Alake zuchtte.

'We moeten erachter zien te komen hoe de vergadering is verlopen,' zei Devon. 'Komen ze hiernaar toe denk je?'

'Nee, ze bevinden zich in Eliasons hut, precies hiernaast. Luister.' Grundle hield haar hoofd scheef. 'Je kunt hen horen.'

Het drietal boog zich naar de muur. Ze konden gesmoorde stemmen ho­ren maar ze waren zacht en woorden waren niet te onderscheiden.

Grundle wees op een knoestgaatje.

Alake begreep wat ze bedoelde, legde haar hand op het gaatje en liet fluisterend haar vingers rond de rand glijden, en nog eens, en nog eens. Het gaatje werd geleidelijk aan en onmerkbaar groter. Alake gluurde er­door, draaide zich om naar haar metgezellen en gebaarde dat ze dichter­bij moesten komen.

'We hebben geluk. Een van Moeders gevederde staven staat er recht voor.'

Ze stonden alle drie dicht bij elkaar met de oren tegen de muur.

'Ik heb nog nooit dergelijke magie gezien.' In Delu's stem klonk diepe verslagenheid door. 'Hoe kunnen we tegen die soort ontzagwekkende macht vechten?'

'Dat weten we niet tot we het proberen,' verklaarde haar echtgenoot. 'En ik ben ervoor om het te proberen. Zoals zij tegen ons spraken, zou ik nog niet tegen een hond spreken.'

'We staan voor een vreselijke keus,' zei Eliason. 'Het is rechtens hun land. Die Sartanen hebben het recht ons de toestemming te weigeren hun land binnen te trekken. Maar door dat te doen, veroordeelt hij ons tot de dood! En het komt me voor dat ze daar het recht niet toe hebben. Ik wil niet met hen vechten maar ik kan evenmin toezien dat mijn volk sterft.'

'Jij Yngvar,' zei Haplo. 'Hoe denk jij erover?'

De dwerg zweeg lange tijd. Grundle, die op haar tenen stond, legde haar oog tegen het knoestgat. Het gegroefde gezicht van haar vader stond streng. Hij schudde zijn hoofd.

'Mijn volk is moedig. We zouden tegen iedere mens of elf of hoe ze zich ook mogen noemen' - hij maakte een kleinerend gebaar met zijn hand in de richting van de Sartanen - 'vechten, als ze dat eerlijk deden, met bijl en zwaard en boog. Mijn volk is niet laf.'

Yngvar keek kwaad om zich heen, de anderen tartend hem van zoiets te beschuldigen. Toen zuchtte hij. 'Maar tegen magie zoals we die vandaag te zien kregen...? Ik weet het niet. Ik weet het niet.'

'Je hoeft niet tegen hun magie te vechten,' zei Haplo.

Ze staarden hem aan.

'Ik heb een plan. Er bestaat een mogelijkheid. Ik zou jullie anders niet hiernaar toe hebben gebracht.'

'Jij... wist jij dit allemaal al?' vroeg Dumaka en fronste achterdochtig zijn voorhoofd. 'Hoe dan.'

'Ik heb het je gezegd. Mijn volk en het hunne is... eender.' Hij wees op de tekens die op zijn huid stonden getatoeëerd. 'Dit is mijn magie. Als het nat wordt door het zeewater, verdwijnt mijn magie. Dan ben ik hul­peloos. Hulpelozer dan een van jullie. Vraag je dochter maar, Yngvar. Zij heeft het gezien. Zij weet ervan. En hetzelfde gebeurt met de Sarta­nen.'

'Wat verwacht-ie dan dat wij doen?' fluisterde Grundle nors. 'Dat we de stad binnentrekken met een emmerbrigade?'

Devon kneep haar. 'Ssht!'

Maar hun ouders leken bijna verpletterd.

'Het is eenvoudig genoeg. We overspoelen de stad met zeewater,' legde Haplo uit.

Ze staarden hem allemaal aan en verwerkten zwijgend die vreemde op­merking. Het klonk veel te gemakkelijk. Er moest iets mis mee zijn. Ie­dereen keerde het om en om in zijn of haar hoofd. Toen ontstak de hoop langzaam een lichtje in hun ogen die tot dan toe donker van wanhoop waren geweest.

'Het water verwondt hen niet?' wilde Eliason bezorgd weten.

'Niet meer dan het mij verwondt,' zei Haplo. 'Het water maakt ons al­len gelijk. En er wordt geen bloed vergoten.'

'Het heeft er de schijn van dat dit het antwoord is,' zei Delu aarzelend.

'Maar de Sartanen hoeven alleen maar te zorgen dat ze niet nat worden,' kwam Hilda tussenbeide. 'Wezens die zo machtig zijn als zij, kunnen dat toch vast en zeker voor elkaar krijgen.'

'De Sartanen kunnen een tijdje het rijzende water ontlopen. Ze kunnen allemaal naar de daken vluchten of als de kippen op stok gaan. Maar ze kunnen niet altijd boven blijven. Het water zal hoger en hoger stijgen. Vroeger of later zal het hen overspoelen. En wanneer dat gebeurt, zullen ze hulpeloos zijn. Jullie kunnen de dompelaars naar Surunan varen en het innemen zonder ooit met een bijl te hebben gezwaaid of een pijl te hebben afgeschoten.'

'Maar wij kunnen niet in een wereld vol water leven,' wierp Yngvar te­gen. 'Wanneer het wegtrekt, zal de magie van de Sartanen terugkomen, niet?'

'Ja, maar tegen die tijd zal er een wijziging in het leiderschap van de Sar­tanen hebben plaatsgevonden. Hij weet het nog niet, maar de Raadsheer die jullie vandaag hebben ontmoet, zal op reis gaan.' Haplo glimlachte kalm. 'Ik denk dat jullie het veel gemakkelijker zullen vinden om te on­derhandelen wanneer hij weg is. Vooral als alles wat jullie hoeven te doen, is de Sartanen er aan helpen herinneren dat jullie de macht hebben het zeewater ieder moment terug te laten komen.'

'En is dat ook zo?' Het duizelde Delu. 'Zullen wij die macht hebben?'

'Natuurlijk. Je hoeft het alleen maar aan de drakenslangen te vragen. Nee nee, wacht even! Laat me uitpraten. De drakenslangen boren gaten in de stenen ondergrond. Het water stroomt binnen, stijgt, "dempt" de geest­kracht van de Sartanen en wanneer zij zich overgeven, zorgen de draken­slangen ervoor dat het water zich terugtrekt. De drakenslangen kunnen, op ieder moment dat jullie dat vragen, de gaten opnieuw openen en het allemaal indien nodig weer laten gebeuren. Zoals ik al zei, ik denk niet dat dat het geval zal zijn.'

Grundle wikte en woog, bekeek het idee van alle kanten, zoals ze wist dat haar vader en moeder dat aan het doen waren, en zocht naar een zwakke plek. Ze kon er geen vinden en kennelijk konden de anderen die Haplo op een wat gewonere manier aanhoorden, dat ook niet.

'Ik zal met de drakenslangen spreken en hen het plan uitleggen,' bood Haplo aan. 'Als ik een van jullie boten mag gebruiken, zal ik naar Draknor gaan. Ik zal geen slangen meer op jullie schip toelaten,' voegde hij er haastig aan toe bij het zien van de gezichten die bij die gedachte ver­bleekten.

Alake straalde.

'Dat is een voortreffelijk plan! Niemand zal gewond raken. En jij dacht dat hij met de drakenslangen onderéén hoedje speelde.' Ze staarde Grundle aan.

'Ssht,' zei het dwergenmeisje geprikkeld en kneep Alake.

Mensen, elfen en dwergen leken opgelucht en begonnen vol hoop te praten.

'We zullen het die Sartanen vergoeden,' zei Eliason. 'Ze kennen ons nog niet, dat is het probleem. Wanneer ze zien dat we alleen maar in vrede willen leven en ons productief willen maken en hen helemaal niet lastig zullen vallen, zullen ze blij zijn om ons te laten blijven.'

'Zónder hun wetten en zónder hun goddelijkheid,' stelde Dumaka.

De anderen stemden daarmee in. Het gesprek handelde verder over plannen over de verhuizing naar Surunan, over wie waar en hoe zou wo­nen. Grundle had dat allemaal al eens gehoord; de heersers hadden ge­durende de reis over weinig anders gesproken.

'Doe dat ding dicht,' zei ze. 'Ik heb mijn eigen plannetje.'

Alake sloot het knoestgat. Zij en Devon keken vol verwachting naar de dwerg.

'Dit is onze kans,' zei Grundle.

'Kans voor wat?' vroeg Devon.

'Kans om uit te vinden wat er echt gaande is,' zei de dwerg met lage stem en met een veelbetekenende blik naar haar metgezellen.

'Bedoel je...' Alake kon de zin niet afmaken.

'We gaan Haplo achterna,' zei Grundle. 'Wij zullen de waarheid betref­fende hem ontdekken. Hij zou in gevaar kunnen raken,' voegde ze er haastig aan toe omdat ze Alake's ogen zag branden van woede. 'Weet je nog?'

'Dat is de enige reden waarom ik ermee zal instemmen,' zei Alake met zachte stem. 'De enige reden dat ik zal meegaan.'

'Over gevaar gesproken,' zei Devon somber. 'Hoe moet dat met die drakenslangen? Toen die drakenslang aan boord kwam, konden we niet eens in de buurt van de brug komen. Toen Haplo voor het eerst tegenover ze kwam te staan. Weet je nog?'

'Je hebt gelijk,' gaf Grundle bedrukt toe. 'We waren allemaal hartstikke bang. Ik kon geen vinger verroeren. Ik dacht dat jullie zouden flauwval­len.'

'En die drakenslang was niet eens echt,' merkte Alake op. 'Alleen maar een... een reflectie of zoiets.'

'En als we er in slagen om dichtbij te komen, zullen we zo klappertanden dat we niet kunnen horen wat ze bepraten.'

'We zullen ons in ieder geval kunnen verdedigen,' zei Devon. 'Ik ben aardig goed met pijl en boog...'

Grundle snoof. 'Pijlen, magisch of niet, zullen helemaal geen effect heb­ben op die schepsels. Waar, Alake?'

'Wat? Het spijt me, ik dacht even na. Je had het over magie. Ik heb me geoefend in betoveringen. Ik heb drie nieuwe verdedigende betoveringen geleerd. Ik kan jullie er niets over zeggen omdat ze geheim zijn, maar ze werkten fantastisch op mijn leraar.'

'Ja, ik heb het gezien. Is zijn haar al teruggekomen?'

'Hoe durf je me te begluren, akelig ondier dat je bent?'

'Dat deed ik niet. Alsof het mij wat kon schelen! Ik liep toevallig langs toen ik een geluid hoorde en de lucht van rook in mijn neus kreeg. Ik dacht dat het schip in brand stond, dus keek ik door een sleutelgat...'

'Zie je wel! Je geeft het zelf toe...'

'De drakenslangen,' wierp Devon er met elfendiplomatie tussen. 'En Ha­plo. Zij zijn belangrijk. Weet je nog?'

'Ik weet het best! En magische pijlen of magisch vuur of magisch wat dan ook zullen ons lekker helpen wanneer we niet eens bij die verrekte beesten in de buurt kunnen komen.'

'Daar heeft ze, vrees ik, wel gelijk ik.' Devon zuchtte.

'Maar Alake heeft een idee,' zei Grundle en keek haar vriendin nauwlet­tend aan. 'Was dat niet zo?'

'Misschien. Het gaat om iets wat we niet zouden moeten doen. Dan zou­den we echt in de problemen komen.'

'Ja en?' Grundle en Devon veegden dergelijke aardse overwegingen ter­zijde.

Alake keek om zich heen hoewel er niemand anders dan zijzelf in de hut was. Ze gebaarde haar vrienden dichterbij te komen en leunde een beetje voorover.

'Ik heb mijn vader horen vertellen dat in de oude tijd, toen de ene stam nog tegen de andere vocht, sommige strijders op een of ander kruid kauwden dat de angst wegnam. Mijn vader gebruikte het nooit. Hij zei dat angst het beste wapen van een strijder was wanneer hij in een gevecht was verwikkeld, dat het zijn gevoel aanscherpte...'

'Poeh! Als je ingewanden je het gevoel geven dat ze ieder ogenblik je uitgewanden kunnen worden, doet het er weinig toe hoeveel je gevoel is aangescherpt...'

'Ssht Grundle!' Devon drukte de hand van de dwerg. 'Laat Alake uit­spreken.'

'Voor ik in de rede werd gevallen' - Alake wierp een strenge blik naar Grundle - 'stond ik op het punt te zeggen dat we in dit geval niet echt een heel alerte intuïtie nodig zullen hebben omdat we niet van plan zijn wat dan ook te bevechten. We willen alleen maar de drakenslangen be­sluipen, luisteren naar wat ze te zeggen hebben en dan weer wegsluipen. Dat kruid zou helpen onze angst voor hen weg te nemen.'

'Is het magisch?' vroeg Grundle wantrouwend.

'Nee. Alleen maar een plant. Net als sla. De eigenschappen ervan zijn er onlosmakelijk mee verbonden. Je hoeft er alleen maar op te kauwen.'

Het drietal keek elkaar aan.

'Wat denk jij?'

'Klinkt goed.'

'Alake, kun je het te pakken krijgen?'

'Ja, de kruidendokter heeft wat meegebracht. Ze dacht dat een paar van de strijders het zouden willen hebben als ze ten oorlog zouden trekken.'

'Nou, goed dan. Alake zorgt dat we dat kruid krijgen. Hoe heet het ei­genlijk?'

'Zondervreeskruid.'

'Kruid?' Grundle fronste. 'Ik denk niet...'

Ze werden door stemmen in de gang onderbroken. De vergadering liep ten einde.

'Wanneer ga je weg Haplo?' De diepe stem van Dumaka was gemakke­lijk door de gesloten deur heen te horen.

'Vannacht.'

De drie bondgenoten wisselden blikken uit.

'Kun je het kruid tegen die tijd te pakken krijgen?' fluisterde Devon.

Alake knikte.

'Goed dan. Dat is dan geregeld. We gaan.' Grundle stak haar hand uit. Devon legde zijn hand over die van de dwerg. Alake greep beiden beet.

'We gaan,' zeiden ze stuk voor stuk vastberaden.

 

Schijnbaar besteedde Haplo de rest van de dag aan het leren hoe hij een van de kleine tweepersoons dompelaars, die door de mensen en de elfen voor het vissen werden gebruikt, moest besturen. Hij bestudeerde nauw­keurig de werking van het dwergenschip, stelde vragen - veel meer dan nodig zou zijn geweest als het schip alleen maar de korte afstand naar Draknor moest varen. Hij doorliep iedere centimeter van het vaartuig en wekte de achterdocht van de dwergen door zijn verregaande interesse.

Maar de Patryn prees uitbundig de timmermanskunst en navigatievaardigheden van de dwergen en als gevolg daarvan begonnen kapitein en bemanning naar dingen te zoeken die indruk op hem konden maken.

'Dit beantwoordt uitstekend aan mijn doel,' zei Haplo terwijl hij tevre­den rondkeek in de dompelaar.

'Natuurlijk,' gromde de dwerg. 'Je gaat alleen maar naar Draknor. Je wou toch niet om de hele klotewereld heen.'

Haplo glimlachte kalmpjes. 'Je hebt groot gelijk vriend. Ik ben niet van plan om om de wereld te varen.'

Hij was van plan die te verlaten. Zo gauw de drakenslangen Surunan on­der water hadden gezet, en dat zou morgen zijn, hoopte hij. Hij zou Samah gevangennemen. Dit schip zou hem - en zijn gevangene - door de Poort des Doods brengen.

'Ik zal de beschermingsrunen aan de binnenkant van het schip aanbren­gen, in plaats van aan de buitenkant,' zei hij tegen zichzelf toen hij ein­delijk alleen was en terug in zijn hut. 'Dat zou het probleem met het zee­water moeten oplossen.

En dat doet me aan wat anders denken. Ik moet wat van dat water mee naar mijn meester nemen en het laten analyseren en bepalen of het ver­zwakkende effect dat het op ons heeft niet op de een of andere manier teniet kan worden gedaan. En misschien kan hij erachter komen hoe dat vreemde water ooit ontstond. Ik betwijfel dat de Sartanen het hebben gemaakt...'

Haplo hoorde een bons in de gang buiten zijn hut.

'Grundle,' vermoedde hij en schudde zijn hoofd.

Hij had opgemerkt hoe de mensch de hele dag achter hem aan hingen. Haar zware stappen, nog zwaardere schoenen en haar geblaas en gesnuif zou een dove en blinde man nog op haar aanwezigheid attent hebben ge­maakt. De Patryn vroeg zich vaag af wat voor kattenkwaad ze nu weer in haar hoofd had maar dacht er verder nauwelijks meer over na. Een kna­gende gedachte bleef in zijn hoofd rondspoken en verdreef alle andere.

De hond. Ooit zijn hond. En nu kennelijk Alfreds hond.

Haplo trok twee dolken uit zijn riem die Dumaka hem had gegeven, leg­de ze op het bed en controleerde ze zorgvuldig. Goede wapens, goed ge­maakt. Hij riep zijn magie op. De tekens op zijn huid gloeiden blauw op, schitterden dan in rood. Haplo sprak de runen, legde zijn vinger op de platte kant van het lemmet. Het staal siste en bubbelde en een dun sliertje rook kringelde omhoog. Onder Haplo's tekenende vinger ver­schenen runen des doods op het lemmet.

'Laat die verrekte hond maar doen wat-ie wil.' Haplo tekende met de grootste nauwkeurigheid de runen waarvan zijn leven kon afhangen maar hij had dat al zo vaak gedaan dat hij zich kon permitteren dat zijn gedachten afdwaalden. 'Ik heb lange tijd zonder het beest geleefd en dat kan ik weer. Toegegeven, de hond kwam goed van pas maar ik heb hem niet nodig. Nu niet. Niet nadat-ie zo lang bij een Sartaan is geweest.'

Haplo voltooide het werk aan een kant van de dolk. Hij leunde achter­over en speurde nauwgezet naar de geringste fout, de kleinste breuk in het ingewikkelde patroon. Die waren er natuurlijk niet. Hij was goed in alles wat hij deed.

Goed in doden, bedriegen, liegen. Hij was er zelfs goed in zichzelf te be­liegen. Tenminste, daar was hij ooit goed in geweest. Hij had zijn eigen leugens echt geloofd. Waarom kon hij er nu niet meer in geloven?

Omdat je zwak bent, dacht hij met zelfspot. Net als mijn meester zou zeggen. En hij zou gelijk hebben. Je wat aantrekken van een hond. Je wat aantrekken van mensch. Je wat aantrekken van een vrouw die me lang geleden heeft verlaten. Je wat aantrekken van je kind dat misschien in het Labyrint is gestrand. Een kind dat alleen is. En ik heb de moed niet terug te gaan en het te zoeken... haar te gaan zoeken!

Een fout. Een gebroken, onvoltooid teken. Geen van de anderen zou nu werken. Haplo vloekte woest en verbitterd en veegde de dolken met een klap van het bed.

De dappere Patryn die zijn eigen leven riskeert door de Poort des Doods binnen te gaan, die zijn eigen leven riskeert om nieuwe, niet in kaart ge­brachte werelden te verkennen.

Omdat ik bang ben om terug te gaan naar die ene wereld die ik echt ken. Dat is de echte reden waarom ik, lang geleden in het Labyrint2, het bijl­tje erbij neer wilde gooien en wilde sterven. Ik kon de eenzaamheid niet verdragen. Ik kon de angst niet verdragen.

En toen vond hij de hond.

En nu was de hond weg.

Alfred. Het was allemaal de schuld van Alfred. Laat hem naar de hel lo­pen.

Een luid gebons, dat verdacht veel leek op zware hakken die tegen het houten dek trommelden, was buiten Haplo's hut hoorbaar. Grundle be­gon zich kennelijk te vervelen.

De Patryn keek grimmig naar de dolken die op het dek lagen. Verknoeid werk. Hij had zich niet meer in de hand.

Laat Alfred die verdomde hond houden. Hij ging z'n gang maar.

Haplo pakte de dolken op en ging opnieuw aan het werk, zorgvuldig, ditmaal met uiterste en onverdeelde aandacht voor zijn werk. Eindelijk had hij het laatste teken op het lemmet van de dolk gegraveerd. Hij leun­de achterover en onderzocht de dolk. Ditmaal was het allemaal in orde.

Hij begon aan de tweede dolk.

Nadat hij zijn taak had voltooid, wikkelde hij de twee met runen ver­sterkte dolken veilig en zorgvuldig in wat de dwergen oliedoek noemden. De stof was volledig waterdicht; dat wist Haplo, hij had het uitgepro­beerd. Het oliedoek zou de dolken beschermen, ervoor zorgen dat zij hun magie behielden voor het geval er iets verkeerd ging waardoor hij de zijne verloor.

Niet dat hij moeilijkheden verwachtte maar het kon nooit kwaad om je er op voor te bereiden. Om eerlijk te zijn - en hij veronderstelde wrang dat deze dag zijn dag van eerlijkheid was - vertrouwde hij de drakenslangen niet, ofschoon zijn gezonde verstand hem zei dat er geen reden toe was. Misschien wist zijn gevoel iets wat zijn hersens nog niet wisten. Hij had in het Labyrint geleerd op zijn gevoel te vertrouwen.

Haplo liep naar de deur en smeet die open.

Grundle viel plat op haar gezicht naar binnen. Verlegen krabbelde ze overeind, sloeg het stof van zich af en keek dan naar Haplo.

'Zou je niet eens vertrekken?' vroeg ze.

'Dat doe ik nu,' zei hij met die kalme glimlach.

Hij duwde de buidel van oliedoek tussen de riem om zijn middel zodat die onder de plooien van zijn hemd verborgen zat.

'Het werd tijd,' snoof Grundle en stampte weg.

 

Die middag ging Alake naar de kruidendokter en klaagde over een zere keel en een kuchje. Terwijl de kruidendokter bezig was een aftreksel te maken van kamille en pepermunt en doordramde over hoe vreselijk het was dat de meeste jonge mensen tegenwoordig geen eerbied meer leken te hebben voor de oude gebruiken en hoe fijn het was dat Alake anders was, zag Alake kans een paar bladen te plukken van het zondervreeskruid dat de kruidendokter in een kleine pot kweekte.

Met de bladen stevig in de ene hand geklemd die ze achter haar rug ver­borgen hield, nam Alake met de andere de thee aan en luisterde aan­dachtig naar de instructie dat het brouwsel zonder uitstel moest worden gedronken en dat dat voor het naar bed gaan nog eens herhaald moest worden.

Ze beloofde dat te zullen doen, voor zover ze de woorden tussen haar hoestbuien kon uitspreken. Bij haar vertrek had ze de bladen van het zondervreeskruid aan het theemengsel toegevoegd en keerde haastig naar haar hut terug.

Die avond kwamen Devon en Grundle in Alake's hut bijeen.

'Hij is weg,' meldde Grundle. 'Ik heb gezien dat hij aan boord ging van de dompelaar. Hij is een rare. Ik hoorde hem in zijn hut tegen zichzelf praten. Ik kon niet veel verstaan maar het klonk alsof-ie van streek was. Weet je, ik geloof niet dat-ie terugkomt.'

Alake schimpte: 'Doe niet zo gek. Natuurlijk komt hij terug. Waar zou hij anders naartoe moeten?'

'Misschien naar waar hij vandaan kwam.'

'Dat is flauwekul. Hij heeft beloofd ons volk te helpen. Hij zou ons nu niet in de steek laten.'

'Waarom denk je dat Grundle?' vroeg Devon.

'Ik weet het niet,' zei de dwerg ongewoon plechtig en bedachtzaam. 'Iets in de manier waarop hij keek...' Ze zuchtte somber.

'We zullen er gauw genoeg achter komen,' voorspelde Devon. 'Heb je de kruiden gekregen?'

Alake knikte en gaf de anderen een blad van het zondervreeskruid. Grundle keek vol afkeer naar het grijsgroene blad3, snoof eraan en nies­te. Ze kneep haar neus dicht, propte het in haar mond, begon snel te kauwen en slikte het dan door.

Devon likte voorzichtig aan het blad met het puntje van zijn tong en knabbelde eraan.

'Je ziet eruit als een konijn!' lachte Grundle zenuwachtig.

Alake legde plechtig en ernstig en eerbiedig het blad in haar mond. Ze sloot haar ogen en bad in stilte voor ze het kauwde en doorslikte.

Toen zaten ze alle drie naar elkaar te kijken en te wachten tot hun angst zou verdwijnen.

 

1 Zoals al eerder is vermeld, heeft Grundle de verdere gebeurtenissen niet meer opgeschreven. Wij moeten derhalve naar het verslag uit Haplo's Chelestra: De Waterwereld, deel vier van de Dagboeken van De Poort des Doods verwijzen.

2 Verwijzing naar Haplo's gevecht met de chaodynen, Drakenvleugel, deel 1 van de cyclus De Poort des Doods.

3 Dwergen houden niet van groene groenten; de aardappel, de wortel en de ui zijn de enige groenten op het dwergenmenu en zelfs die zullen ze niet rauw eten.