23
SURUNAN, CHELESTRA
Alfred hoefde uiteindelijk niet al zijn tijd als gevangene in de bibliotheek door te brengen. De Sartaanse Raad was niet eenmaal, maar talrijke keren bijeengekomen; de leden hadden er kennelijk moeite mee tot een beslissing te komen betreffende Alfreds overtreding. Alfred kreeg toestemming de bibliotheek te verlaten en naar het huis terug te keren. Hij zou op zijn kamer moeten blijven tot de Raad een beslissing over hem had genomen.
Het was de Raadsleden verboden om over de resultaten te spreken maar Alfred was er zeker van dat Orla degene zou zijn die voor hem op zou komen. Die gedachte verwarmde hem totdat hij merkte dat de muur tussen echtgenoot en echtgenote nog hoger en dikker was geworden. Orla was somber en gereserveerd. Haar echtgenoot kil van woede. Ze spraken zelden met elkaar. Alfreds beslissing om weg te gaan, nam vastere vormen aan. Hij wilde alleen maar zijn verontschuldigingen aan de Raad aanbieden, dan zou hij zich uit de voeten maken.
'Het is niet nodig me in mijn kamer op te sluiten,' zei Alfred tegen Ramu die als zijn bewaker dienst deed. 'Ik geef je mijn woord als Sartaan dat ik niet zal proberen te ontsnappen. Ik vraag je maaréén gunst. Kun jij erop toezien dat de hond wat frisse lucht krijgt en wordt uitgelaten?'
'Ik neem aan dat ik dat verzoek wel kan inwilligen,' zei Samah lomp tegen zijn zoon toen hij Alfreds verzoek te horen kreeg.
'Waarom kunnen we het dier niet afmaken,' merkte Ramu onverschillig op.
'Omdat ik wat met hem van plan ben,' antwoordde Samah. 'Ik denk dat ik je moeder zal vragen de taak op zich te nemen om het schepsel uit te laten.' Hij en zijn zoon wisselden veelbetekenende blikken.
Orla weigerde op het verzoek van haar echtgenoot in te gaan. 'Ramu kan het dier uitlaten. Ik wil er niks mee van doen hebben.'
'Ramu moet nu zijn eigen leven leiden,' hielp haar echtgenoot haar streng herinneren. 'Hij heeft zijn eigen gezin, zijn eigen verantwoordelijkheden. Die Alfred en zijn hond zijn onze verantwoordelijkheid. Een die je aan jezelf te danken hebt.'
Orla hoorde het verwijt in zijn stem en was zich bewust van het feit dat ze al een keer eerder in gebreke was gebleven. En ze had haar echtgenoot in de steek gelaten door de Raad met een hele reeks argumenten aan handen en voeten te binden.
'Goed dan Samah,' zei ze koel.
De volgende ochtend ging ze vroeg naar Alfreds kamer, bereid om diedrukkende taak op zich te nemen. Ze was koel, op afstand en herinnerde zichzelf eraan dat wat ze ook tot zijn verdediging had aangevoerd, ze boos was op die man en in hem teleurgesteld. Orla klopte hard op zijn deur.
'Kom binnen,' klonk het deemoedig.
Alfred vroeg niet wie het was, er misschien van uitgaand dat hij er het recht niet toe had.
Orla kwam de kamer binnen.
Alfred, die bij het raam stond, werd vuurrood toen hij haar zag. Hij deed aarzelend een stap in haar richting. Orla hief waarschuwend haar hand op.
'Ik kom voor de hond. Ik neem aan dat het dier met me mee zal gaan?' zei ze terwijl ze vol twijfel naar het beest keek.
'Dat... dat denk ik wel,' zei Alfred. 'B-brave hond. Ga met Orla mee.' Hij wuifde met zijn hand en tot zijn grote verbazing ging het dier mee. 'Ik zou je willen danken...'
Orla keerde zich om en liep de kamer uit, zorgvuldig de deur achter zich sluitend.
Ze bracht de hond naar de tuin. Ze ging op een bankje zitten en keek het dier vol verwachting aan. 'Nou, speel dan,' zei ze geïrriteerd, 'of wat je anders ook doet.'
De hond liep vluchtig een paar rondjes door de tuin, kwam toen terug en terwijl hij zijn kop op Orla's knie legde, slaakte hij een zucht en vestigde zijn vochtige ogen op haar gezicht.
Orla wist niet goed wat ze met die vrijmoedigheid aan moest en voelde zich niet op haar gemak met de hond zo dicht bij haar. Ze wilde hem heel graag uit haar buurt hebben en kon ternauwernood de verleiding weerstaan om op te springen en hard weg te lopen. Maar ze was er niet zeker van hoe de hond daarop zou reageren omdat ze, voor zover ze wat van honden afwist, zich vagelijk meende te herinneren dat een plotselinge beweging hen ineens in woeste dieren kon veranderen.
Voorzichtig bracht ze haar hand omlaag en klopte op zijn neus.
'Nou dan...' zei ze, alsof ze tegen een lastig kind sprak, 'ga nu maar weg. Wees eens een braaf hondje.'
Orla was van plan de kop van de hond voorzichtig van haar schoot te schuiven maar de zachte vacht die ze onder haar strelende hand voelde, deed plezierig aan. Ze voelde de levenskracht van het dier warm onder haar vingers, in scherpe tegenstelling tot de koude marmeren bank waarop ze zat. En toen ze zijn kop streelde, kwispelde de hond en zijn zachte bruine ogen leken op te lichten.
Orla voelde plotseling medelijden met hem.
'Je bent eenzaam,' zei ze terwijl ze haar beide handen gebruikte om de zijige oren te strelen. 'Je mist je Patrynse baas, denk ik. Ook al heb je Alfred, hij hoort niet echt bij jou, wel? Nee,' voegde Orla er met een zucht aan toe, 'hij hoort niet echt bij jou.En evenmin bij mij. Dus waarom maak ik me dan zo'n zorgen om hem? Hij betekent niets voor me, kan niets voor me betekenen.' Orla bleef rustig zitten, streelde de hond - een geduldige, stille en aandachtige toehoorder,één die meer uit haar losmaakte dan ze van plan was bloot te geven. 'Ik maak me zorgen om hem,' fluisterde ze en haar hand op de kop van de hond beefde. 'Waarom, waarom moest hij zo dwaas zijn? Waarom kon hij het allemaal niet laten rusten? Waarom moest hij net als die anderen zijn? Nee,' smeekte ze zachtjes, 'niet als de anderen. Laat hem niet als de anderen zijn!'
Ze nam de kop van de hond in haar hand, hield hem onder de bek vast en keek in de intelligente ogen die haar leken te begrijpen. 'Je moet hem waarschuwen. Zeg hem om te vergeten wat hij heeft gelezen, zeg hem dat het niet de moeite waard was...'
'Ik geloof dat je echt om dat dier begint te geven,' zei Samah beschuldigend.
Orla schrok op en trok haastig haar hand terug. De hond gromde. Ze kwam waardig overeind, schoof het dier aan de kant en probeerde zijn kwijl van haar jurk te vegen.
'Ik heb medelijden met hem,' zei ze.
'Je hebt medelijden met zijn baas,' zei Samah.
'Ja inderdaad,' zei Orla en zijn toon stond haar niet aan. 'Is dat verkeerd, Samah?'
De Raadsheer keek grimmig naar zijn vrouw en ontspande zich ineens. Vermoeid schudde hij zijn hoofd. 'Nee Vrouw. Het is prijzenswaardig. Ik ben degene die verkeerd handelt. Ik heb... te overdreven gereageerd.'
Orla voelde zich eigenlijk nog steeds beledigd en stelde zich afwerend op. Haar echtgenoot maakte koeltjes een buiging voor haar en draaide zich dan om om weg te gaan. Orla zag de groeven van vermoeidheid op zijn gezicht, zag zijn schouders afhangen van uitputting. Ze werd door schuld bevangen. Alfred had verkeerd gehandeld, het gaf geen pas hem te verontschuldigen. Op Samahs schouders rustten talrijke problemen en zware lasten. Hun volk verkeerde in gevaar, heel reëel gevaar, door de drakenslangen, en nu door dit...
'Echtgenoot,' zei ze berouwvol, 'het spijt me. Vergeef me dat ik je lasten heb verzwaard in plaats van je te helpen door ze samen te dragen.'
Ze gleed naar voren, stak haar handen uit, legde die op zijn schouders, streelde ze en voelde zijn levenskracht warm onder haar vingers, net als bij de hond. En ze snakte ernaar dat hij zich zou omdraaien en haar in zijn armen zou sluiten. Ze wilde dat hij haar wat van zijn kracht schonk, dat hij wat kracht uit haar zou putten.
'Echtgenoot!' fluisterde ze en ze omklemde hem vaster.
Samah zette een stap van haar af. Hij nam haar beide handen in de zijne, vouwde de ene over de ander en kuste licht en droog de toppen van haar vingers.
'Er valt niets te vergeven Vrouw. Je had gelijk, voor die man op te komen. We zijn allebei gespannen.'
Hij liet haar handen los.
Orla hield ze nog even uitgestoken maar Samah deed alsof hij het niet zag.
Langzaam liet ze haar handen langs haar zij zakken. Daar voelde ze de hond die tegen haar knie aan drukte en ze krauwelde hem afwezig achter zijn oren.
'De spanning. Ja, dat zal het wel zijn.' Ze haalde diep adem om een zucht te verbergen. 'Je bent vanmorgen vroeg weggegaan. Is er meer nieuws over de mensch gekomen?'
'Ja.' Samah keek de tuin rond en vermeed het naar zijn vrouw te kijken. 'De dolfijnen berich-ten dat de drakenslangen de schepen van de mensch hebben gerepareerd. De mensch zelf zijn bijeengekomen en hebben besloten naar dit rijk te varen. Ze zijn kennelijk op oorlog uit.'
'O, vast niet,' begon Orla.
'Natuurlijk zijn ze van plan ons aan te vallen,' viel Samah haar ongeduldig in de rede. 'Ze zijn mensch, nietwaar? Wanneer in hun bloedige geschiedenis hebben ze ooit een probleem opgelost anders dan met het zwaard?'
'Misschien zijn ze veranderd...'
'De Patryn voert hen aan. De drakenslangen hebben zich aan hun zijde gevoegd. Vertel me eens, Vrouw, wat denk jij dat ze van plan zijn?'
Ze verkoos zijn sarcasme te negeren. 'Heb je een plan, Echtgenoot?'
'Ja, ik heb een plan. Eentje dat ik met de Raad zal bespreken,' voegde hij eraan toe, met een nadruk die misschien onbewust was en misschien opzettelijk.
Orla bloosde flauwtjes en gaf geen antwoord. Er was een tijd geweest dat hij zijn plannen eerst met haar had besproken. Maar nu niet meer, al niet van voor de Splitsing.
Wat is er tussen ons gebeurd? Ze probeerde het zich te herinneren. Wat heb ik gezegd? Wat heb ik gedaan? En waar, vroeg ze zich moedeloos af, haal ik de moed vandaan om het nog eens te doen?
'Op die Raadsvergadering zal ik vragen of ze willen stemmen om definitief te beslissen over het lot van jouw "vriend",' voegde Samah eraan toe.
Weer dat sarcasme. Orla voelde zich koud worden en liet haar hand op de hond liggen om hem op die manier over te halen bij haar te blijven.
'Wat zal er met hem gebeuren, denk je?' vroeg ze zogenaamd nonchalant.
'Dat is aan de Raad. Ik zal alleen een aanbeveling doen.' Hij wilde weglopen.
Orla deed een stap naar voren en raakte zijn arm aan. Ze voelde hem terugtrekken, zich van haar terugtrekken. Maar toen hij haar aankeek,leek hij vriendelijk en geduldig genoeg. Misschien had ze zich dat terugtrekken alleen maar verbeeld.
'Ja Vrouw?'
'Het gaat hem niet... als de anderen?' hakkelde ze.
Samah kneep zijn ogen toe. 'Dat moet de Raad beslissen.'
'Wat wij lang geleden hebben gedaan, was niet goed Echtgenoot,' zei Orla vastberaden. 'Het was niet goed.'
'Wil je daarmee zeggen dat je me zult trotseren? De beslissing van de Raad zult trotseren? Of heb je dat misschien al gedaan.'
'Wat bedoel je?' vroeg Orla en keek hem onbegrijpend aan.
'Niet iedereen die is weggestuurd, is op zijn bestemming aangekomen. De enige verklaring voor het feit dat ze aan hun lot konden ontkomen, was dat ze al wisten wat er te gebeuren stond. En de enigen die die voorkennis hadden, waren de leden van de Raad...'
Orla verstijfde. 'Hoe durf je te denken...'
Samah sneed haar de pas af. 'Ik heb er nu geen tijd voor. De Raad zal over een uur bijeenkomen. Ik stel voor dat je dat beest naar zijn oppasser terugbrengt en Alfred duidelijk maakt dat hij zijn verdediging moet opstellen. Hij krijgt vanzelfsprekend de kans om zich te verdedigen.'
De Raadsheer liep de tuin uit op weg naar het Raadsgebouw. Orla keek hem na, verpletterd en bezorgd en ze zag hoe Ramu zich bij hem voegde, zag hoe ze hun hoofden bij elkaar staken voor een indringend en ernstig gesprek.
'Kom,' zei ze zuchtend en bracht de hond terug naar Alfred.
Orla trad de Raadskamer binnen, heel vastbesloten en uitdagend. Ze was ditmaal bereid te vechten, zoals ze ooit had behoren te vechten. Ze had niets te verliezen. Samah had haar vrijwel van medeplichtigheid beschuldigd.
Wat heeft me destijds tegengehouden? vroeg ze zich af. Maar ze kende het antwoord ofschoon ze zich schaamde dat toe te geven.
Samahs liefde. Een laatste, wanhopige poging om iets vast te houden wat ik nooit echt heb bezeten. Ik heb het vertrouwen verraden, en mijn volk, door me met beide handen vast te blijven klampen aan een liefde die alleen maar losjes tussen mijn vingertoppen lag.
Nu zal ik vechten. Nu zal ik hem trotseren.
Ze was er tamelijk zeker van dat ze de anderen kon overhalen Samah eveneens te trotseren. Ze had van verscheidenen de indruk gekregen dat ze zich niet echt prettig voelden over wat ze in het verleden hadden gedaan. Als ze alleen maar hun vrees voor de toekomst kon overwinnen...
De Raadsleden namen plaats aan de lange marmeren tafel. Toen iedereen aanwezig was, kwam Samah binnen en ging in zijn stoel in het midden van de tafel zitten.
Ze had een strenge en onverbiddelijke Raadsheer verwacht en Orla wasverbaasd en verrast te zien dat Samah ontspannen, opgewekt en vrolijk was. Hij schonk haar een lachje dat misschien wel verontschuldigend was en haalde zijn schouders op.
Hij boog zich naar haar toe en fluisterde: 'Het spijt me wat ik heb gezegd Vrouw. Ik ben mezelf niet. Ik sprak te gehaast. Heb geduld met me.'
Hij leek wat angstig op haar antwoord te wachten.
Ze glimlachte aarzelend. 'Ik aanvaard je verontschuldiging, Echtgenoot.'
Zijn glimlach werd breder. Hij klopte op haar hand alsof hij wilde zeggen Maak je geen zorgen, mijn lieve. Het komt wel goed met je vriendje. Verbaasd en in de war als ze was, kon Orla alleen maar achterover in haar stoel leunen en zich afvragen wat er aan de hand was.
Alfred kwam binnen met de hond trouwhartig op zijn hielen. De Sartaan stond - weer - tegenover de Raad. Orla moest wel zien hoe haveluinig Alfred eruit zag - broodmager, in elkaar gezakt en armoedig. Het speet haar dat ze voor de vergadering niet wat meer tijd met hem had doorgebracht, er niet op had aangedrongen dat hij de menschkleren zou uittrekken waaraan de overige Raadsleden zich zo overduidelijk ergerden.
Ze had hem haastig verlaten nadat ze de hond had teruggebracht ofschoon hij had geprobeerd haar bij zich te houden. Door bij hem te zijn, voelde ze zich onbehaaglijk. Zijn ogen, helder en indringend, slaagden er keer op keer in haar waakzaamheid te doorbreken en binnen in haar te sluipen op zoek naar de waarheid, net zoals hij de bibliotheek was ingeslopen. En ze was nog niet zover dat hij de waarheid binnen in haar mocht zien. Ze wilde die zelf niet eens zien.
'Alfred Montbank' - Samah trok een grimas bij die menschnaam maar hij had kennelijk zijn pogingen gestaakt om Alfred zijn Sartaanse naam te laten prijsgeven - 'je verschijnt voor deze Raad om je voor twee ernstige aanklachten te verantwoorden.
Ten eerste: Je bent bewust en met opzet de bibliotheek binnen gegaan ondanks het feit dat er verbodsrunen op de deur waren aangebracht. Je hebt die overtreding tweemaal gepleegd. Bij de eerste keer,' ging Samah verder hoewel het leek alsof Alfred wat wilde zeggen, 'beweerde je dat het per ongeluk was gebeurd. Je verklaarde dat je nieuwsgierig was naar het gebouw en dat je bij jouw nadering van de deur... eh... uitgleed en dat je naar binnen viel. Eenmaal binnen, werd de deur gesloten en kon jij er niet meer uit komen en je liep de bibliotheek in op zoek naar een uitgang. Is de verklaring die ik heb gememoreerd, in grote lijnen juist?'
'In hoofzaak wel,' antwoordde Alfred.
Zijn handen hield hij voor zich ineengeslagen. Hij keek niet rechtstreeks naar de Raad maar wierp die snelle blikken toe van onder zijn omlaag geslagen oogleden. Hij leek, dacht Orla ongelukkig, het toonbeeld van schuld.
'En bij die gelegenheid accepteerden we die uitleg. We legden je uit waarom de bibliotheek voor ons eigen volk verboden terrein was en daarna gingen we er weg, erop vertrouwend dat we verder niets meer over het onderwerp hoefden te zeggen.
Desondanks werd je, binnen een week, opnieuw in de bibliotheek aangetroffen. Wat ons brengt naar de tweede, en veel ernstiger aanklacht die tegen jou gericht is: ditmaal word je ervan beschuldigd opzettelijk de bibliotheek te hebben betreden en wel op een wijze die aangeeft dat je vreesde, gepakt te zullen worden. Is dat waar?'
'Ja,' zei Alfred treurig, 'ik vrees dat dat waar is. En het spijt me. Het spijt me oprecht dat ik al die problemen heb veroorzaakt terwijl jullie toch al vele andere, grotere zorgen hebben.'
Samah leunde achterover in zijn stoel, zuchtte en wreef zijn hand toen over zijn ogen. Orla keek hem met stille verbazing aan. Dat was niet de strenge, gevreesde rechter. Daar zat een vermoeide vader die gedwongen werd een geliefd hoewel onverantwoordelijk kind te straffen.
'Ben je bereid de Raad uit te leggen, Broeder, waarom je ons verbod negeerde?'
'Zou je het erg vinden als ik je iets over mezelf vertelde?' vroeg Alfred. 'Het zou misschien een beter begrip...'
'O alsjeblieft Broeder, ga je gang. Je hebt het recht ten overstaan van deze Raad alles te zeggen wat je wilt.'
'Dank je.' Alfred glimlachte flauwtjes. 'Ik werd geboren op Arianus, en was een van de laatste Sartaanse kinderen die op Arianus werd geboren. Dat was vele honderden jaren na de Splitsing, nadat jullie aan je Slaap waren begonnen. Op Arianus ging het niet zo goed met ons. Onze bevolking nam af. Er werden geen kinderen geboren, volwassenen stierven om onduidelijke redenen voortijdig. We wisten destijds echter niet waarom, hoewel ik,' zei hij zachtjes, bijna tegen zichzelf, 'dat misschien nu wel doe.1 Dat is echter niet de reden waarom wij hier zijn.
Het leven voor de Sartanen op Arianus was enorm zwaar. Er was zo veel te doen maar niet genoeg volk om het werk uit te voeren. De menschbevolking nam snel toe. Zij hadden hun magische talenten en hun technische vaardigheden verbeterd. Er waren er te veel om door ons onder controle te worden gehouden. En dat, denk ik, was onze eerste fout. Wij waren er niet tevreden mee raad te geven, te adviseren, onze wijsheid ter beschikking te stellen. Wij wilden controle. En omdat we dat niet konden krijgen, verlieten we hen en trokken we ons onder de grond terug. Wij waren bang.
Onze Raad besloot dat we, omdat er nog maar zo weinig van ons waren overgebleven, een aantal van onze jonge mensen in een staat van schijndood moesten brengen om hen dan in een verre toekomst, wanneer de situatie zich hopelijk had verbeterd, weer tot leven te wekken. Want weet je, we hadden er alle vertrouwen in dat we tegen die tijd contact met de drie andere werelden zouden hebben gekregen.
Velen van ons gingen vrijwillig de kristallen kamers in. Ik was een van hen. Ik was blij,' zei Alfred rustig, 'om die wereld te kunnen verlaten. Treurig genoeg was ik de enige die terugkeerde.'
Samah, die maar half leek te luisteren en een geduldige, vergoelijkende uitdrukking op zijn gezicht had, schoot bij die woorden rechtop en fronste zijn wenkbrauwen. Orla zag de angst en de bittere eenzaamheid van die tijd op Alfreds gezicht weerspiegeld en voelde haar hart van medelijden, medeleven samentrekken.
'Toen ik wakker werd, ontdekte ik dat al de anderen, al mijn broeders en zusters, dood waren. Ik was alleen in een wereld van mensch. Ik was bang, heel bang. Ik vreesde dat de mensch zouden ontdekken wie en wat ik was, mijn talent voor magie zouden ontdekken, zouden proberen me die voor hun eigen ambities te laten gebruiken.
Aanvankelijk verborg ik me voor hen. Ik leefde... ik weet eens niet hoeveel jaren van mijn leven in die ondergrondse wereld waarin de Sartanen zich lang geleden hadden terug getrokken. Maar gedurende de zeldzame keren dat ik de menschwereld erboven bezocht, moest ik wel zien wat voor vreselijke dingen daar plaatsvonden. Ik merkte dat ik ze wilde helpen. Ik wist dat ik kon helpen en het kwam bij me op dat helpen precies datgene was wat wij Sartanen verondersteld werden te doen. Ik begon te denken dat het zelfzuchtig van me was om me te verstoppen terwijl ik een beetje zou kunnen helpen om de zaken weer op orde te stellen. Maar in plaats daarvan leek ik het er, zoals gewoonlijk, alleen maar erger op te maken.'2
Samah schoof rusteloos heen en weer. 'Je verhaal is werkelijk heel tragisch, Broeder en het doet ons leed dat wij zo velen van ons volk op Arianus hebben verloren, maar het meeste ervan wisten we al en ik zie niet in...'
'Heb geduld met me, alsjeblieft, Samah,' zei Alfred met de rustige waardigheid die, dacht Orla, hem zo sierde. 'Al die tijd die ik bij de mensch doorbracht, dacht ik aan mijn volk en miste hen. En ik wist tot mijn spijt dat ik ze als vanzelfsprekend had beschouwd. Ik had wel naar hun verhalen over het verleden geluisterd, maar niet genoeg. Ik had nooit vragen gesteld, het interesseerde me niet. Ik wist, besefte ik, ternauwernood hoe ik een Sartaan moest zijn en wist heel weinig over de Splitsing. Ik hunkerde naar die kennis. Ik hunker er nog steeds naar.'
Alfred keek de leden aan met een smekende, hoopvolle blik. 'Kunnen jullie dat niet begrijpen? Ik wil weten wie ik ben. Waarom ik hier ben. Wat er van mij verwacht wordt.'
'Dat zijn menschvragen,' zei Samah afwerend. 'Een Sartaan onwaardig. Een Sartaan weet waarom hij hier is. Hij kent zijn doel en hij handelt naar wat hij weet.'
'Ongetwijfeld waar, maar als ik niet zo lang alleen was geweest, zou ik nooit genoodzaakt zijn dergelijke vragen te stellen,' antwoordde Alfred. 'Maar ik had niemand tot wie ik me kon wenden.' Hij stond kaarsrecht, niet langer gebukt onder ontzag, niet langer gedwee en verontschuldigend. Hij voelde zich gesterkt door de rechtvaardigheid van zijn pleidooi. 'En uit wat ik in de bibliotheek heb gelezen, blijkt dat anderen voor mij dezelfde vragen hebben gesteld. En dat zij antwoorden hebben gevonden.'
Verscheidene Raadsleden keken elkaar onrustig aan en wendden vervolgens allemaal hun ogen naar Samah.
Hij keek ernstig en verdrietig, niet kwaad. 'Ik begrijp je nu beter, Broeder. Ik wilde dat je ons genoeg had vertrouwd door ons dit alles eerder te vertellen.'
Alfred bloosde maar liet zijn blik niet naar zijn schoenen zakken, zoals hij gewoonlijk wel deed. Hij keek Samah vast en indringend aan, met diezelfde heldere blik die zo vaak storend op Orla was overgekomen.
'Laat mij je onze wereld beschrijven Broeder,' zei de Raadsheer terwijl hij voorover leunde met de vingertoppen tegen elkaar op de tafel. 'Aarde, zo werd het genoemd. Ooit werd het, vele duizenden jaren geleden, volledig door de mensen beheerst. Overeenkomstig hun oorlogszuchtige, vernielzuchtige geaardheid, ontketenden ze een vreselijke oorlog. De oorlog vernielde de wereld niet, zoals zo velen hadden gevreesd en voorspeld. Maar het veranderde de wereld onherstelbaar. Men zegt dat nieuwe rassen ontstonden uit de geweldige rook- en vlammenzee. Ik betwijfel de waarheid daarvan. Ik geloof dat die rassen al aanwezig waren maar zich in de schaduwen verborgen hadden gehouden tot het licht van een nieuwe dag zou dagen.
Toen, neemt men aan, deed ook de magie haar intrede in de wereld, hoewel iedereen weet dat die oude macht vanaf het allereerste begin van tijd heeft bestaan. Ook die wachtte op de dageraad.
Door de eeuwen heen waren er vele geloven op de wereld geweest; de mensch was blij dat hij al zijn problemen en zorgen in de schoot van een of ander nevelig Opperwezen kon gooien. Er waren vele van dergelijke Opperwezens en ze verschilden onderling. Men kon ze nooit aanschouwen, ze waren grillig, wensten aanvaard te worden in geloof en geloof alleen. Geen wonder dat, toen wij Sartanen aan de macht kwamen, demensch dankbaar was zijn aanhankelijkheid naar ons te kunnen verplaatsen, naar personen van vlees en bloed die strikte wetten stelden over wat eerlijk en rechtvaardig was.
Alles zou goed zijn gegaan, ware het niet dat onze tegenstanders, de Patrynen, tezelfdertijd aan de macht kwamen.3 De mensch raakten verward en velen begonnen de Patrynen te volgen die hun slaven beloonden met macht en rijkdom die ze ten koste van anderen hadden vergaard.
Wij bestreden onze vijanden maar de strijd bleek zwaar. De Patrynen zijn subtiel, sluw. Een Patryn wilde bijvoorbeeld nooit de gekroonde koning van een rijk zijn. Ze lieten dat aan de mensch over. Maar je zou vast en zeker een aantal van hen vinden die de rol van "adviseur" of "raadsman" bekleedden.'
'Toch,' onderbrak Alfred hem mild, 'uit wat ik heb gelezen, konden de Sartanen zelf ook vaak op dergelijke posities gevonden worden.'
Sama fronste om wat in die opmerking lag opgesloten. 'Wij waren oprechte adviseurs; wij boden raad en wijsheid en begeleiding. Wij gebruikten die functies niet om ons die tronen wederrechtelijk toe te eigenen, om de mensch te degraderen tot niet meer dan marionetten. Wij wilden onderwijzen, het leven verbeteren, corrigeren.'
'Maar als de mensch jullie raad niet opvolgden,' zei Alfred vragend en op lage toon, 'dan straften jullie hen, nietwaar?'
'Het is de verantwoordelijkheid van de ouder om het kind te straffen dat zich achteloos of dwaas heeft gedragen. Natuurlijk zorgden we ervoor dat de mensch zijn dwaalwegen inzag. Hoe hadden ze anders kunnen leren?'
'Maar hoe zit dat met de vrijheid van handelen?' Alfred ging in het vuur van zijn emotie een paar passen naar voren, naar Samah toe. 'Vrijheid om door ervaring te leren? Hun eigen keuzes maken? Wie gaf ons het recht over het lot van anderen te beslissen?'
Hij klonk vurig, indringend en vol vertrouwen. Hij bewoog zich met gratie en gemak. Orla was verrukt hem zo te horen. Hij sprak hardop de vragen uit die ze zichzelf al zo lang had gesteld.
De Raadsheer had zich tijdens die aanval niet bewogen en zat er kil en ongenaakbaar bij. Hij liet Alfreds woorden even in de stille, gespannen atmosfeer hangen, greep ze toen beet en retourneerde ze met bestudeerde kalmte.
'Kan een kind zichzelf opvoeden, Broeder? Nee, dat kan het niet. Het heeft zijn ouders nodig voor voedsel, voor onderricht en voor begeleiding.'
'De mensch zijn onze kinderen niet,' pareerde Alfred kwaad. 'Wij hebben hen niet geschapen! Wij hebben hen niet op de wereld gezet. Wij hebben niet het recht hun levens te regeren!'
'Wij hebben niet getracht hen te regeren!' Samah ging staan. Zijn hand lag plat op de tafel alsof hij erop had willen slaan maar hij wist zich te bedwingen. 'Wij hebben hen laten handelen. En vaak hebben we hun handelingen met diepe droefheid en spijt gadegeslagen. Het waren de Patrynen die de mensch wilden regeren. En zij zouden daarin ook geslaagd zijn als wij er niet waren geweest!
Ten tijde van de Splitsing groeide de macht van onze vijand gestaag. Ze zwaaiden de scepter over steeds meer regeringen. De wereld was in oorlogen verwikkeld, rassen tegen elkaar, naties tegen elkaar en zij die niets bezaten keelden diegenen die alles bezaten. Er was nooit een somberder tijd geweest en het zag ernaar uit dat het ergste nog moest komen.
En dat was het moment waarop de Patrynen erin slaagden ons zwakke punt te ontdekken. Middels kwaadaardige sluwheid en magie overtuigden ze een aantal van ons volk dat dat nevelige Opperwezen, die de mensch niet langer aanbad, inderdaad bestond!'
Alfred begon te praten.
Samah hief zijn hand op. 'Laat me alsjeblieft uitpraten.' Hij wachtte even, legde zijn vingers tegen zijn voorhoofd alsof hij pijn had. Hij zag er afgetrokken en vermoeid uit. Hij nam met een zucht weer plaats en keek Alfred aan. 'Ik neem het hen, die het slachtoffer van dat verzinsel zijn geworden, niet kwalijk. Wij hebben er allemaal, stuk voor stuk, wel eens naar verlangd ons hoofd tegen de borst te laten rusten van Iemand sterker en wijzer dan wijzelf; alle verantwoordelijkheid over te dragen aan een Alwetend, Almachtig Wezen. Dergelijke dromen zijn aangenaam maar we moeten wel de werkelijkheid in het oog houden.'
'En dit was jullie werkelijkheid. Zeg het me maar als ik het verkeerd zie.' Alfred keek hem medelijdend aan en zijn stem klonk zacht door het verdriet. 'De Patrynen werden sterker. De Sartanen vielen in splintergroeperingen uiteen. Sommigen begonnen zelfs te ontkennen dat ze zelf een godheid waren. Zij waren bereid die nieuwe visie te volgen. En zij dreigden om de mensch achter zich te krijgen. Jullie stonden op het punt, alles te verliezen.'
'Je ziet het niet verkeerd,' murmelde Orla.
Samah wierp haar een woedende blik toe die ze wel voelde maar niet zag. Zij keek naar Alfred.
'Ik zal wat toegevend zijn, Broeder,' zei de Raadsheer. 'Jij was er niet bij. Je kunt het onmogelijk begrijpen.'
'Ik begrijp het heel goed,' zei Alfred helder en beslist. Hij stond kaarsrecht. Hij was, dacht Orla, bijna knap. 'Eindelijk, na al die jaren, begrijp ik het tenslotte. Wie vreesden jullie in werkelijkheid?'
Zijn blik vloog over de Raad. 'Waren het de Patrynen? Of vreesden jullie de waarheid: de wetenschap dat jullie niet de drijvende kracht in het universum zijn, dat jullie in feite niet beter zijn dan de mensch die jullie altijd hebben veracht? Is dat het niet wat jullie vreesden? Is dat niet dereden waarom jullie de wereld vernietigden in de hoop dat je dan meteen de waarheid vernietigde?'
Alfreds woorden galmden door de stille hal.
Orla hield haar adem in. Ramu, met een gezicht dat verduisterd werd door onderdrukte woede, wierp een vragende blik naar zijn vader alsof hij toestemming zocht om iets te mogen doen of zeggen. De hond, die aan de voeten van de Sartaan was neergeploft en daar had liggen doezelen gedurende alle vervelende gebeurtenissen, ging ineens rechtop zitten en staarde om zich heen omdat hij zich bedreigd voelde.
Samah maakte een klein afwerend gebaar met zijn hand en zijn zoon ging onwillig weer op zijn stoel zitten. De andere Raadsleden keken van Samah naar Alfred en weer naar de Raadsheer en meer dan eentje schudde zijn hoofd.
Samah staarde naar Alfred en zei niets.
De spanning in de kamer nam toe.
Alfred knipperde met zijn ogen en leek zich plotseling te realiseren wat hij had gezegd. Hij begon in elkaar te zakken en zijn pas gevonden kracht sijpelde uit hem weg.
'Het spijt me Samah. Het was nooit mijn bedoeling...' Alfred week achteruit en struikelde over de hond.
De Raadsheer kwam abrupt overeind, verliet zijn zitplaats, liep om de tafel heen en kwam naast Alfred tot stilstand. De hond gromde, de oren lagen plat tegen zijn kop, de tanden waren ontbloot en de staart zwiepte langzaam heen en weer.
'Ssht!' zei Alfred ongelukkig.
De Raadsheer strekte zijn hand uit. Alfred kromp ineen alsof hij een klap verwachtte. Samah legde zijn arm rond Alfreds schouders.
'Nou Broeder,' zei hij vriendelijk, 'voel je je nu niet een stuk beter? Eindelijk heb je je hart tegen ons gelucht. Eindelijk vertrouw je ons. Bedenk eens hoeveel beter het voor je zou zijn geweest als je met je twijfels en je problemen naar mij of Ramu of Orla of een van de andere Raadsleden was gekomen! Nu kunnen we je eindelijk helpen.'
'Is dat zo?' Alfred keek hem aan.
'Ja Broeder. Je bent uiteindelijk een Sartaan. Jij bent een van ons.'
'Het s-spijt me dat ik in de bibliotheek heb ingebroken,' stamelde Alfred. 'Dat was niet goed. Dat weet ik wel. Ik kwam hiernaar toe om mijn verontschuldigingen aan te bieden. Ik weet niet... weet niet wat me bezielde om al die andere dingen te zeggen...'
'Het vergif heeft lange tijd binnen in jou zijn werking gedaan. Nu het eruit is, zal je wonde genezen.'
'Dat hoop ik,' zei Alfred ofschoon hij keek alsof hij het betwijfelde. 'Dat hoop ik.' Hij zuchtte en keek omlaag naar zijn schoenen. 'Wat ga je met me doen?'
'Met je doen?' Samah leek verbaasd. 'O, je bedoelt straffen? Mijn besteAlfred, je hebt jezelf veel meer gestraft dan voor een dergelijke overtreding van de regels is vereist. De Raad aanvaardt je verontschuldigingen. En wanneer je ook maar de bibliotheek wilt benutten, hoef je alleen maar de sleutel aan mij of Ramu te vragen. Ik geloof dat het je zeer ten goede zou komen om de geschiedenis van ons volk te bestuderen.'
Alfred gaapte de man aan en verloor zijn spraakvermogen door weergaloze verbazing.
'De Raad heeft nog wat andere, kleine zaken af te handelen,' zei Samah vlug en nam zijn hand van Alfreds schouder. 'Als je wilt gaan zitten, kunnen we snel aan het werk gaan en daarna kunnen we vertrekken.'
Op een gebaar van zijn vader droeg Ramu zwijgend een stoel voor Alfred aan. Hij liet zich erin neerploffen en zat daar ineengedoken, uitgeput en verdwaasd.
Samah keerde terug naar zijn plaats en begon een paar zaken van ondergeschikt belang te bespreken die net zo goed hadden kunnen wachten. De andere Raadsleden, duidelijk niet op hun gemak en erop gebrand weg te kunnen gaan, luisterden niet.
Samah bleef praten, rustig en kalm. Orla bekeek haar echtgenoot, bekeek de handige, vaardige wijze waarop hij de Raad bespeelde, bekeek de intelligentie die over zijn sterke, knappe gezicht speelde. Hij had de arme Alfred met gemak in de hand gekregen. Nu was hij langzaam en zeker de loyaliteit en het vertrouwen van zijn volgelingen aan het terugwinnen. De Raadsleden begonnen zich onder de invloed van de sussende stem van hun leider te ontspannen; ze konden zelfs weer om een grapje lachen.
Ze gaan straks weg, dacht Orla, en de stem die ze horen zal die van Samah zijn. Ze zullen die van Alfred vergeten. Vreemd, het is me nooit eerder opgevallen hoe Samah ons manipuleert.
Alleen doet hij dat nu met hen, niet met ons. Niet met mij. Niet meer. Niet meer.
De vergadering naderde eindelijk haar einde.
Alfred luisterde niet, hij had zich in zorgelijke dromerijen verloren en werd pas opgeschrikt toen men om hem heen in beweging kwam.
Samah stond op. De andere Raadsleden voelden zich weer op hun gemak, voelden zich een stuk beter. Ze bogen voor hem en voor elkaar (niet voor Alfred, ze negeerden Alfred) en vertrokken.
Alfred kwam wankelend overeind.
'Ik dacht dat ik het antwoord had gevonden,' zei hij tegen zichzelf. 'Waar is dat nu gebleven? Hoe ben ik het zo ineens kwijtgeraakt? Misschien had ik ongelijk. Misschien was, zoals Samah al zei, het visioen een foefje van Haplo.'
'Ik heb gemerkt dat onze gast uitermate vermoeid is,' hoorde hij Samah zeggen. 'Vrouw, waarom neem je Alfred niet mee terug naar ons huis en zorg je ervoor dat hij zich ontspant en wat eet?'
De Raadsleden waren nu allemaal weg. Alleen Ramu bleef hangen.
Orla pakte Alfred bij de arm. 'Ben je wel in orde?'
Hij voelde zich nog steeds verdwaasd, zijn lichaam schokte, zijn voeten struikelden over elkaar. 'Ja ja,' zei hij vaagjes. 'Ik geloof wel dat ik graag wat zou rusten. Ik zou naar mijn kamer kunnen gaan en... gaan liggen.'
'Natuurlijk,' zei Orla bezorgd. Ze keek om zich heen. 'Ga je met ons mee Echtgenoot?'
'Nee, nog niet lieve. Ik moet met Ramu nog wat afhandelen over dat zaakje waar de Raad zojuist over heeft gestemd. Ga jij maar vooruit. Ik zal op tijd thuis zijn voor het eten.'
Alfred liet toe dat Orla hem naar de deur voerde. Hij was bijna de Raadskamer uit toen het tot hem doordrong dat de hond niet achter hem aan kwam. Hij keek om zich heen en zocht het dier en kon hem eerst niet vinden. Toen zag hij het puntje van de staart onder de Raadstafel uitsteken.
Een onwelkome gedachte besloop hem. Haplo had de hond erop getraind om als spion te fungeren. Hij had hem vaak opgedragen achter argeloze personen aan te lopen, wiens woor-den dan via de oren van de hond die van de Patryn bereikten. Alfred wist op dat moment dat de hond hem diezelfde dienst aanbood. Hij zou bij Ramu en Samah blijven en afluisteren wat zij met elkaar bespraken.
'Alfred?' zei Orla.
De Sartaan schrok op, door schuld bevangen. Hij keerde zich met een ruk om, keek niet uit waar hij liep en klapte met zijn neus tegen de deurpost aan.
'Alfred... Oh hemeltje! Wat heb je gedaan? Je neus bloedt!'
'Ik ben kennelijk tegen de deur aangelopen...'
'Laat je hoofd achterover zakken. Ik zal de genezende runen voor je zingen.'
Ik zou de hond moeten roepen! Alfred beefde. Ik zou dit nooit moeten toestaan. Ik ben nog slechter dan Haplo. Hij bespiedde vreemdelingen. Ik bespied mijn eigen soortgenoten. Ik hoef maaréén woord te zeggen, hem te roepen, en dan zal de hond naar me toekomen.
Alfred keek achterom. 'Hond...' begon hij.
Samah keek hem met minachtend vermaak aan, Ramu met afkeer.
Maar beiden keken ze hem aan.
'Wat wilde je over de hond zeggen?' vroeg Orla bezorgd.
Alfred zuchtte en sloot zijn ogen. 'Alleen maar dat ik... ik hem naar huis heb gestuurd.'
'Waar hij nu zeker zal zijn,' zei Orla tegen hem.
'Ja,' zei Alfred. 'Laten we gaan.'
Hij had de buitendeur van de Raadshal bereikt toen hij, via de oren van de hond, hoorde hoe vader en zoon begonnen te praten.
'Die man is gevaarlijk.' Ramu's stem.
'Ja mijn zoon. Je hebt gelijk. Heel gevaarlijk. Daarom moeten we onze waakzaamheid ten opzichte van hem nooit meer laten verslappen.'
'Is dat uw mening? Waarom hebt u hem dan laten gaan? We zouden met hem moeten doen wat we met de anderen hebben gedaan.'
'Dat kunnen we op dit moment niet. De andere Raadsleden, vooral je moeder, zouden het er nooit mee eens zijn. Het is natuurlijk allemaal een onderdeel van een heel slim plannetje. Laat hem maar denken dat hij ons voor de gek heeft kunnen houden. Laat hem zich ontspannen, denken dat hij niet wordt bewaakt, dat hij onverdacht is.'
'Een val?'
'Ja,' antwoordde Samah voldaan, ' een val om hem op heterdaad te betrappen wanneer hij ons verraadt aan zijn vriend de Patryn. Dan zullen we genoeg bewijzen hebben om zelfs je moeder ervan te overtuigen dat die Sartaan, met zijn menschnaam, erop uit is onze ondergang te bewerkstelligen.'
Alfred liet zich op een bank net buiten de Hal van de Raad van de Sartanen zakken.
'Je ziet er verschrikkelijk uit,' zei Orla. 'Ik geloof dat je neus is gebroken. Voel je je versuft? Als je niet in staat bent om te lopen, kan ik...'
'Orla.' Alfred keek naar haar op. 'Ik weet dat dit heel ondankbaar zal klinken, maar zou je me alsjeblieft alleen willen laten?'
'Nee, dat kan ik echt niet...'
'Alsjeblieft. Ik moet even alleen zijn,' zei hij vriendelijk.
Orla bekeek hem. Ze keerde zich om en tuurde naar de hal, tuurde ingespannen naar het schemerige binnenste alsof ze erdoorheen kon kijken. Misschien kon ze dat ook. Misschien kon haar hart de woorden binnen in de hal horen, ook al konden haar oren dat niet. De uitdrukking op haar gezicht veranderde in bezorgdheid, in droefheid.
'Het spijt me,' zei ze en liet hem alleen.
Alfred kreunde en liet zijn hoofd in zijn bevende handen zakken.
1 Een verwijzing naar de schokkende en verschrikkelijke ontdekking dat de doden op Abarrach weer tot leven werden gewekt, zoals verhaald in Vuurzee, deel 3 van de cyclus De Poort des Doods. De theorie is dat voor iedere persoon die onterecht tot leven wordt gewekt, een ander onterecht zal sterven.
2 Een verwijzing naar Alfreds avonturen met het kind Bane, de moordenaar Hugh de Hand en zijn eerste ontmoeting met Haplo, verhaald in Drakenvleugel, deel 1 van de cyclus De Poort des Doods.
3 Een uitgebreider geschiedschrijving van de Patrynen kan worden gevonden in Vuurzee, deel 3 van de cyclus De Poort des Doods.