PROLOOG
Vandaag heb ik mijn gramschap ten opzichte van Haplo eens nader bekeken.1 Een onaangename taak. Niet velen zouden mij geloven maar het deed me leed te doen wat gedaan moest worden. Het zou, misschien, gemakkelijker zijn geweest als ik me niet ten dele verantwoordelijk had gevoeld.
Toen het me duidelijk werd dat voor ons Patrynen het einde van onze tijd in zicht was omdat wij bijna sterk genoeg waren om de kracht op te brengen uit die afgrijselijke gevangenis te ontsnappen waarin de Sartanen ons hadden geworpen, en voorwaarts te trekken om opnieuw de ons toekomende plaats als leiders van het universum in te nemen, koos ikéén van de onzen om ons voor te gaan en nieuwe werelden te exploreren. Mijn keuze viel op Haplo. Ik koos hem vanwege zijn snelle geest, zijn onafhankelijk denken, zijn moed, zijn aanpassingsvermo-gen aan nieuwe omstandigheden. En dat zijn, helaas, precies de redenen die hem ertoe hebben aangezet tegen mij in opstand te komen. Derhalve herhaal ik: vanuit dat standpunt gezien ben ik verantwoordelijk voor wat is voorgevallen.
Onafhankelijk denken. Een noodzaak, oordeelde ik, wanneer men in onbekende gebieden terechtkomt, in werelden die door onze vijand van oudsher, de Sartanen, geschapen waren en bevolkt werden door mensen.2 Het was van levensbelang dat hij in staat zou zijn om alle voorkomende situaties met intelligentie en vaardigheid het hoofd te bieden, van levensbelang dat hij niemand op een van deze werelden zou onthullen dat wij Patrynen ons van onze kluisters hebben bevrijd. Hij gedroeg zich op twee van de drie werelden die hij bezocht eigenlijk fantastisch, afgezien van een paar kleine haperingen. Het was op de derde wereld dat hij niet alleen ten opzichte van mij maar ook ten opzichte van zichzelf in gebreke bleef.3
Ik kreeg hem te pakken vlak voor hij zou zijn vertrokken om de vierde wereld, de waterwe-reld van Chelestra, te gaan exploreren. Hij zat aan boord van zijn drakenschip, het schip dat hij van Arianus had meegebracht, bezig met de voorbereidingen om af te varen naar de Poort des Doods. Hij zei geen woord toen hij me zag. Hij leek niet verrast. Het was alsof hij me had verwacht, misschien zelfs op mij had zitten wachten ofschoon het, gezien de wanorde aan boord van het schip, er alle schijn van had dat hij een overhaaste afvaart aan het voorbereiden was geweest. Zonder twijfel ligt hij hopeloos met zichzelf in de knoop.
Zij die mij kennen, zouden me een harde man noemen, hard en wreed, maar ik was opgevoed in een oord dat nog vele malen harder en wreder was. Ik heb gedurende mijn lange leven te veel pijn gezien, te veel lijden, om er nog door te worden geroerd. Maar ik ben geen monster, ik ben geen sadist. Wat ik Haplo aandeed, deed ik uit noodzaak. Het deed me geen genoegen het te doen.
Wie wel bemint, kastijdt zijn kind - een oud spreekwoord van mensch. Haplo, geloof me wanneer ik zeg dat ik deze nacht om jou lijd. Maar het was voor je eigen bestwil, mijn zoon. Je eigen bestwil.
1 Xar, Een kroniek over macht, deel 24. Het privédagboek van de Heer van de Nexus. (Xar was niet zijn werkelijke naam. Het is in feite zelfs helemaal geen Patrijnse naam en ongetwijfeld een naam die hijzelf verzonnen heeft, waarschijnlijk een verbastering van het oude woord tsaar, afstammend van Caesar.
2 De benaming die zowel Sartanen als Patrijnen gebruiken om de mindere rassen - mensen, elfen en dwergen - aan te duiden. Het is interessant om op te merken dat dit woord van een van de vele menselijke talen van voor de Splitsing is geleend (waarschijnlijk het Duits) en 'mensdom' betekent.
3 Verwijzingen naar Haplo's reizen naar de werelden van Arianus, Pryan en meer recent naar Abarrach, opgetekend in vorige delen van de cyclus De Poort des Doods.