Zijn naam was Gaal Dornick, een eenvoudige jongen die Trantor nog nooit had gezien - althans niet in werkelijkheid. Wél had hij Trantor vaak op de hypervideo en nu en dan op de enorme driedimensionale nieuwsuitzendingen gezien - zoals bijvoorbeeld ter gelegenheid van de Imperiale Kroningsfeesten of zittingen van de Galactische Raad. 

Ondanks het feit dat hij zijn leven lang op Synnax - de planeet van een ster, gelegen aan de rand van de Blauwe Stroom - had doorgebracht was hij niet geheel van de beschaving afgesneden. Trouwens, dat was in die tijd met geen enkele planeet in de Galaxis het geval. 

Er waren toen in de Galaxis vijfentwintig miljoen bewoonde planeten die gezamenlijk een onderdeel vormden van het Rijk en waarvan de regering op Trantor was gevestigd. Dit zou een halve eeuw later niet meer het geval zijn. 

Voor Gaal was de reis het hoogtepunt van zijn jonge leven als geleerde. De reis zelf - het reizen in de ruimte -deed hem niet veel. Hij was al eerder in de ruimte geweest - zij het niet verder dan de enige satelliet van Synnax waar hij gegevens moest verzamelen omtrent de mechanica van afwijkingen van meteoorbanen -maar alle ruimtereizen kwamen in wezen op hetzelfde neer, of men nu een half miljoen of hetzelfde aantal lichtjaren aflegde. 

Wél had hij een klein beetje opgezien tegen de sprong door de hyperruimte, iets wat afweek van de gewone interplanetaire trips. De sprong was en zou waarschijnlijk altijd de enige praktische methode blijven om de afstand tussen twee sterren te overbruggen. Reizen door de 'gewone' ruimte waren gebonden aan de snelheid van het licht, en dat betekende dat er jaren voor nodig zouden zijn om zelfs maar de dichtstbijzijnde bewoonde stelsels te bereiken. Door de hyperruimte - dat onvoorstelbare gebied waarin tijd noch ruimte, energie of materie bestond - kon men de grootste afstanden afleggen in het interval, gelegen tussen twee tijdsmomenten.

Met een vaag angstgevoel in zijn maag had Gaal gewacht op het effect van de eerste sprong, maar het bleek niet meer te zijn dan een licht innerlijk schokje dat al voorbij was voordat je het goed en wel had vastgesteld. Dat was alles. Daarna was er alleen maar het ruimteschip, groot en glanzend; het resultaat van twaalfduizend jaar Imperiale Vooruitgang, en hijzelf met zijn pas behaalde doctoraal wiskunde en een uitnodiging van de beroemde Hari Seldon om naar Trantor te komen om daar mee te werken aan het enorme, enigszins geheimzinnige Project Seldon. 

Na de teleurstelling van de sprong bereidde hij zich voor op de eerste aanblik van Trantor en hij bleef rondhangen in de Uitkijkkamer. De stalen blinden werden op van tevoren aangekondigde tijden opgerold en hij was een van de eersten om een blik te werpen op de harde schittering van de sterren en om te genieten van wazige sterrennevels die als gigantische verzamelingen vuurvliegjes eeuwig op dezelfde plaats in de ruimte waren blijven hangen. 

Dan was er opeens de koude blauwwitte rook van een gasnevel, niet meer dan vijf lichtjaren van het schip verwijderd, zich uitstrekkend over de ruit als verre melk. Het was alsof er een ijzige koude in de kajuit doordrong, maar twee uur later - toen er opnieuw een sprong werd gemaakt - verdween de nevel in het niets.

De eerste indruk van Trantor's zon was die van een harde witte stip, die bijna niet te onderscheiden geweest zou zijn van ontelbare soortgelijke stippen als de gids hem niet zou hebben aangewezen. Hier, in het midden van de Galaxis, was de sterrendichtheid bijzonder groot, maar na iedere sprong scheen Trantor's zon helderder, zodat op een gegeven moment de omringende sterren verbleekten. 

Uit de luidspreker klonk de stem van een officier: 'De Uitkijkkamer zal vanaf nu tot het eind van de reis voor de passagiers gesloten zijn. Bereid u voor op de landing.' 

Gaal volgde de anderen en greep een witte uniformmouw vast waarop het embleem van de Zonneschijn-Lijn te zien was. 

'Is het niet mogelijk dat ik hier blijf?' vroeg hij. 'Ik zou zo graag Trantor willen zien.' 

De officier glimlachte en Gaal bloosde. Hij was zich ervan bewust dat hij met een provinciaal accent sprak.

'Morgenochtend landen wij op Trantor,' zei de officier. 

'Ik bedoel ... eh ... ik zou Trantor graag vanuit de ruimte zien.' 

'Spijt me, jongen. Als dit een ruimtejacht zou zijn, zou dat misschien kunnen, maar we vliegen recht tegen de zon in. Je zou verblind en verbrand worden door het licht en de radioactieve straling.' 

Gaal maakte aanstalten om door te lopen, maar de officier hield hem tegen. 'Luister kerel, Trantor zou toch niet meer dan een withete vlek zijn. Waarom neem je geen ruimtetrip als je op Trantor bent? Ze zijn er niet duur.'

Gaal keek hem aan. 'Dank u' was alles wat hij zei. 

Het was kinderachtig om je zo teleurgesteld te voelen, maar het bleek dat je daar als volwassen mens ook door overvallen kon worden. Gaal had een brok in zijn keel. Hij had de geweldige uitgestrektheid van Trantor nog nooit gezien en had gehoopt dat dit ogenblik nu zou zijn aangebroken.