1928

Hendrik tipte de steward van de nachtboot, wandelde de loopplank over en nam plaats in de trein die klaarstond om hem naar Amsterdam te brengen. Hij trok zijn handschoenen aan voor hij instapte en ging zitten op een zakdoek, uitgespreid over het rode fluweel van de bank. Het raampje liet hij zoals het was. Het stond open. Hij had het liever dicht gehad, maar raakte de leren gaatjesriem en de koperen knoppen nooit aan omdat je er zo allemachtig vies van werd. De trein verliet Hoek van Holland om 9 uur 40 en stond al om 11 uur 10 in het Centraal Station.

Je kreeg tegenwoordig nooit eens de gelegenheid, je te vervelen, overwoog Hendrik. Aan boord had hij tot in de nacht het koersverloop bestudeerd van de aandelen die zijn makelaar in Londen hem had aangeraden, en gecijferd. Hij had in deze Engelse makelaar meer fiducie dan in de mensen van de Amsterdamse beurs. Ze zaten dichter bij het vuur, waarvan het hart brandde in de Verenigde Staten. Hij had aan het station van vertrek een ochtendblad gekocht, maar in de trein werd je teveel door elkaar geschud om rustig te kunnen lezen, of zelfs om er prettig bij te zitten. Slapen kon je ook niet, omdat er aldoor kolengruis naar binnen woei dat je met je tweede zakdoek van je af moest tikken om je overhemd schoon te houden.

Te Amsterdam verliet hij zijn eerste-klasse compartiment (hij had het gelukkig de hele weg voor zichzelf alleen kunnen houden) en liet zich door een witkiel zijn valies nadragen naar de uitgang. Daar moest hij in de rij tussen het gewone volk staan om zijn kaartje af te geven. Dat was nog een bezwaar van treinreizen. Waarom geen aparte uitgangen voor reizigers van klassen 1, 2 en 3? Dat zou toch voor de hand liggen.

Buiten stond Bartels precies op de afgesproken plaats voor hem klaar met de Lancia. Hij nam het valies over van de kruier en opende het portier. De bouw van de wagen noopte Hendrik, zijn strooien hoed af te nemen voor hij instapte. Die had niet eens een hoge bol, maar de tegenwoordige automobielen werden hoe langer hoe lager gemaakt. Het zou er nog van komen dat men niet eens meer een treeplank nodig had en zich moest bukken om erin te kunnen. Toch beviel hem dit model wel. Het was slank van lijn, maar de ruimte binnenin was bevredigend. Als de strapontins waren ingeklapt kon men behagelijk de benen strekken.

Bartels reed met de gematigde snelheid die zijn meester prefereerde (20 kilometer was in de stad ruim voldoende) naar de Kloveniersburgwal, en Hendrik nam onderweg het stadsbeeld in zich op.

Als men zo’n kleine week was weggeweest zag men de eigen omgeving met een fris oog. Elke keer na een bezoek aan Londen viel het hem op hoe rustig, gedegen, bijna slaperig Amsterdam aandeed. Het contrast met andere hoofdsteden was verbluffend. Hij hield wel van wat leven in de brouwerij. Wat Aleid betrof, die had er een hevige voorkeur voor. Ze was dol op Parijs. Op de Folies Bergères. Op Joséphine Baker en de Opera bij galavoorstellingen. Ze had zich helemaal aangepast aan hun omstandigheden, die aanzienlijk rianter waren dan vroeger. Al hadden ze het natuurlijk altijd goed gehad.

Hij waardeerde het in haar dat ze met de dynamische groei van hun tijd gelijke tred hield en zelf mee-veranderde, zodat het beschroomde schepseltje waarmee hij getrouwd was in de tegenwoordige vrouw haast niet was te herkennen. Toch had ze nooit het idee geopperd, ergens anders te gaan wonen dan Amsterdam, in het oude huis. Hij had het Berthold afgekocht aan wie het aanvankelijk natuurlijk officieel had toebehoord; hij had er huur voor moeten betalen. Door een slimme manipulatie stond het nog altijd op de naam van de jongen en zogenaamd betaalde hij nog altijd huur. Waarom dat beter was, was hem nooit helemaal duidelijk geworden, maar zijn zaakwaarnemer had hem verzekerd dat hij er wél bij voer, en hij geloofde die man graag. Tenslotte zat hij nog niet zolang in het financiële vak dat hij alle kneepjes ervan verstond. Later zou hij ze met Johan kunnen bespreken; die studeerde in Leiden. Hij woonde in een studentenkast en voerde geen donder uit. Dat was zoals het hoorde. Gisela zat op een meisjes-internaat in Lausanne: Bel-air. Het beste. Ook zoals het hoorde.

Aleid deed de deur voor hem open voor hij de sleutel in het slot had kunnen steken. Ze had een nieuw shantung hemdjurkje aan, met langs de rokzoom een handbrede strook zijden franje tot de knie. Ze droeg een parelsautoir dat even lang was als de jurk. Ze kon ondanks haar veertig jaren aan deze mode nog meedoen doordat ze ervoor zorgde nooit meer te wegen dan vijftig kilo, dus was ze zo plat als een scholletje. Ze was net naar de kapper geweest ook, merkte hij op. Ze droeg een vlak-gefriseerde ponnie tot op haar ragdunne wenkbrauwen. De rest van haar haar was glad en nauwelijks langer dan het zijne. Ze kuste hem in de lucht, omdat hij een hekel had aan de moerbeikleurige vlekken die haar mond achterliet, en riep: “Harry-dear, ik heb een verrassing voor je!”

De combinatie van de nieuwe jurk, het nieuwe kapsel en de verrassing deed hem vermoeden dat ze weer eens gedurfde plannen had en er op haar best wilde uitzien om hem lankmoedig te stemmen. Toevallig was hij al zo gestemd, want de Londense cijfers waren zeer bevredigend geweest. Nog beter dan die van twee maanden geleden.

Dus liet hij zich glimlachend meevoeren naar de woonkamer, en daar viel zijn mond werkelijk open van verrassing. De damastpanelen van zijn moeders tijd waren, betengeling en al, verdwenen van de wanden. In plaats daarvan slingerden zich oranje, zwarte en witte krullen in art-nouveau-stijl om en door elkaar van het plafond tot de vloer. Het Deventer tapijt was weg, en het rood-mahonie meubilair. Er stonden twee divans tegenover elkaar, met paarse kleden erop en bestapeld met een menigte kussens in alle kleuren van de regenboog. Tussen hun glimmende zijden overdaad zat een half dozijn van de poppen met Pierrot-hoofden, lange dunne lijven en ledematen van slang-achtige proporties, die al een poos en vogue waren. Een paar clubfauteuils, overtrokken met juchtleer, flankeerden zijn rooktafel, die ertussen stond als een bejaarde jubilaris tussen twee buikige directeuren van een O-W-ers bedrijf. Het nieuwe vloerkleed verborg het parket volledig (als het er nog onder zat) en het kleed was wit. Wit! Op een tafel van glas (glas!) midden in de kamer stond Gisela’s oude kwiepiedoll, met een nieuw tarlatan rokje om haar bolle buik en een enorme vlinderstrik, vastgeprikt op het zenith van haar waterhoofd. De strik was van celluloid.

“Hoe vínd je het!” riep Aleid opgetogen.

In een flits die niet meer tijd nam dan een onderdeel van een seconde zag Hendrik zijn moeder door de kamer gaan, in rokken die de vloer veegden (met stootzomen) en door de serredeuren, die ze zelf had laten inzetten, verdwijnen naar de ommuurde tuin. Daar loste zij zich op in de wazige lucht. Hij had haar diep vereerd en zou het altijd doen; maar ze was passée.

“Verrassend,” zei Hendrik. Daarna liet hij zich nogmaals in de lucht kussen door zijn vrouw en trok zich terug in de slaapkamer om te bekomen. De slaapkamer was ingericht style Toet-Anch-Amon, maar dat was al twee jaar zo. Hij was eraan gewend.

’s Avonds ontmoette hij op een borrelavond van zijn oude club in Kras zijn vroegere collega van der Damme, die nog altijd praktijk uitoefende als huisarts. Hij was tien jaar ouder dan Hendrik, die de doktersstoel vaarwel had gezegd ruim twee jaar geleden. Zijn patiënten waren dames op leeftijd geweest, die leden aan opvliegingen en depressies. Hendrik placht naar hen te luisteren met een sterk-geconcentreerde blik in de ogen. Hij zette zelf een zachte, warme stem op en schreef valeriaan voor. Ze hoefden nooit op de onderzoekstoel, want daar hadden ze een vreselijke hekel aan. Als er een klaagde over hevige pijnen, stuurde hij de dame meteen door naar de röntgenkamer. De dames zeiden thuis dat hij een héérlijke dokter was, en hun echtgenoten betaalden zonder sputteren Hendriks gepeperde rekeningen. Het was wel een plezierige praktijk geweest. Maar, zoals de rentenierende arts tegen zijn praktiserende collega zei: zakendoen zat Amsterdammers nu eenmaal vóór alles in het bloed En de kans op geld verdienen was schoon, in deze tijd. De oorlogsmalaise was definitief voorbij. De beurs was niet zomaar vast, hij steigerde bepaald van de welvaart.

“Ik ben lid van de Industriële Club aan het Rokin,” zei Hendrik, “en houd zorgvuldig een vinger op de pols. De diagnose van het huidige gezondheidsbeeld is simpel: het komt allemaal door de techniek, die voor niets meer staat. Men kan veilig aannemen dat deze levenschenkende bron voorlopig niet zal opdrogen ook. De jeugd heeft zich totaal verslingerd aan de film, de auto en de grammofoon. Kijk maar rond bij Tuschinsky: driekwart van de clientèle is jong. En de jeugd is de toekomst. Laat ze maar feesten,” zei Hendrik, tolerant glimlachend, met zijn zachte warme doktersstem, “laat ze maar de charleston dansen in hun slobberbroeken en hun korte rokjes. Ze willen plezier hebben en om het te houden zullen ze de techniek moeten bevorderen, die de welvaart vergroot. Het is een automatisch proces. Zo gaat het overal in de wereld van heden, dus ook hier.”

“Ja,” zei van der Damme. “Ja ja ja. Tjà.” Hij zuchtte en keek als een bedroefde hond. “Vroeger,” zei hij, “was Amsterdam niet net als overal. Het had iets heel specifieks.”

“O, nu nog,” zei Hendrik. “Zeker wel. Toen ik vanochtend uit Londen terugkwam viel het me nog op. Het is - eh ..Hij aarzelde. Hij had saai willen zeggen. Maar dat klonk wat depressief. Hij koos met zorg het geschiktste etiketje en plakte het op: “Het is wáárdig.”

Van der Damme keek bem na terwijl hij zich, eveneens waardig, verplaatste naar het kringetje heren rondom kolonel Persijn, die met verlof over was uit Indië. Hij heeft mooi praten, met zijn zakendoen, dacht van der Damme. Hij had zelf een patiënt die effectenmakelaar was, en die had hem in vertrouwen verteld, als de ene beroeps-geheimhouder aan de andere, dat van der Bom op de Londense beurs in de wind ging, op promesse, met elke cent van het kapitaal dat zijn vrouw drie jaar geleden had geërfd toen haar vader stierf. Gefortuneerde familie kwam ze van, mevrouw van der Bom. Meisje de Monchy, van zichzelf. Je kon het zaken doen noemen, wat van der Bom deed. Maar ik, dacht van der Damme, noem het speculeren.

Diezelfde avond lag Michel Lodijzen, 9 jaar oud, zich in bed te verkneukelen over het dubbeltje dat hij van zijn vader had gekregen voor zijn overgangsrapport. Berthold had tien gulden gekregen, maar dat was helemaal eerlijk, al vond zijn zus van niet. Berthold was al veertien en zat op het gymnasium. Hij leerde afschuwelijk moeilijke dingen, die Michel nooit zou kunnen, en hij had een rapport met allemaal vieren. Dat betekende allemaal achten, want op het gymnasium deelden ze de cijfers door twee.

Berthold sliep al, zijn kussen lag over zijn hoofd. Hij sliep liever onder dan op zijn kussen. Hij had gezegd dat hij nog niet wist wat hij met die tien gulden ging doen, maar tóch sliep hij al. Michel kon zoiets onmogelijk. Hij bleef heerlijk liggen soezen over zijn dubbeltje. De helft moest natuurlijk in zijn spaarpot, dat moest altijd. Maar voor vijf cent kon je best een massa veterdrop kopen. Of twee boekjes van Jopie Slim en Dikkie Bigmans. Of een nieuwe hoepel. Die had hij het meest nodig, want de vorige was op de Ceintuurbaan overreden door lijn 4. Helemaal kapot. Hij liep altijd achter de hoepel naar school, daar was je dan in vijf minuten, vanwege het harde lopen. Maar zonder hoepel duurde het minstens een kwartier, en dan kwam je te laat. Meestal.

Berthold kon immes sommen uitleggen, en hij was lekker zijn broer. Vorige week had Michel op straat gevochten met een buurjongen die had beweerd dat dat niet kon, want Berthold heette van der Bom en niet Lodijzen, zoals op het winkelruit stond. Maar hij zei wel degelijk Mam tegen Mam, en Mam zei dat hij haar zoon was, evengoed als Michel, dus was het zo. Michel was thuisgekomen met een bloedneus en bijna afgerost met de matteklopper. Maar toen hij had gezegd waarom hij had gevochten, was Mam goed op hem geweest en Berthold was met huiswerkmaken opgehouden om met hem stekeltjes te gaan scheppen bij de Amstel.

Hij had zijn zus gevraagd wat die ging doen met haar duppie. Die ging er een geruit lint voor kopen, voor in haar haar. Bah.