Hoofdstuk 4
‘Eigengereide, koppige, walgelijke…’ Voordat Gill de stoep had bereikt, was ze al door haar bijvoeglijke voornaamwoorden heen. Wat was het probleem met die man? Ze had hem een boom bezorgd waar de halve stad – nee, de hele stad – een moord voor zou doen, en hij voelde zich beledigd? Haatte hij het kerstfeest of zo?
Of haatte hij slechts haar?
Stampvoetend liep ze de trap af, haar tranende ogen wijtend aan de snijdende decemberwind. Ze was er zo zeker van geweest dat hij de boom mooi zou vinden en ze had zich er zo op verheugd hem aan hem te laten zien.
‘Stom kerstfeest,’ mompelde ze, haar wangen droog vegend. Stomme Oliver Harrington en zijn stomme bruine ogen en brede schouders. Ze wou dat ze de man nooit had ontmoet.
Oliver en Maria stonden te luisteren naar de stilte die achterbleef nadat Gill de deur achter zich dicht had getrokken. ‘Weet je,’ zei Maria, ‘soms ben je toch echt een grote kluns.’
Zo voelde hij zich in ieder geval nu wel.
‘Ze dacht dat ze iets aardigs deed,’ vervolgde Maria. ‘En dan kom jij binnen en doet alsof ze al je geld heeft gestolen of iets dergelijks. Wat bezielt je in vredesnaam?’
Hij wilde dat hij het wist. Hij had absoluut overdreven heftig gereageerd. Toen hij die boom zag staan, groot en mooi, iets wat hij zich nooit had kunnen veroorloven, en Gill bij de takken had zien staan, haar engelachtige gezichtje stralend van opwinding alsof ze zo uit een kerstadvertentie was gestapt, was hij door het lint gegaan. Volslagen door het lint gegaan.
Hij dacht aan de manier waarop Gills gezicht was betrokken, als van een kleuter van vijf die net te horen had gekregen dat de Kerstman niet bestond. Ze had geprobeerd het te verbergen, maar hij had de tranen in haar ogen gezien, de manier waarop haar onderlip was gaan trillen van teleurstelling.
Maria had gelijk. Hij was een kluns.
Die promotie kon ze nu wel op haar buik schrijven. Als ze niet eens in staat was om een simpel kerstfeestje te organiseren, zou ze Elliot er dan van kunnen overtuigen dat ze uit het juiste hout was gesneden om promotie te maken? Goed, die magie van Teaberry Farm was dus wel degelijk een fabeltje. En wie hechtte er nu waarde aan fabeltjes?
Die blik op Olivers gezicht… Ze slaagde er maar niet in dat beeld kwijt te raken. Hij had zo… zo kwaad gekeken. Nee, niet kwaad. Verbijsterd. Walgend. Zie het nu maar onder ogen, Gillian. Die man mag je gewoon niet.
Ze slaakte een diepe zucht. Ze had het allemaal zo mooi gepland. Ze zou de kinderen een magische boom schenken, een boom die zo adembenemend mooi was dat ze die zelfs in hun stoutste dromen nog nooit hadden gezien. En Oliver zou inzien hoe graag ze het centrum wilde helpen. Hij zou onder de indruk zijn en dolgraag met haar willen samenwerken. In plaats daarvan had ze hem nog meer tegen de haren ingestreken dan ze al had gedaan.
Goed, misschien had ze een beetje opgeschept, zoals Oliver had gezegd. Misschien had ze het ook wat minder groots kunnen aanpakken. Maar waarom? De boom was een plaatje. Typisch iets voor Oliver Harrington om zelfgeplakte papieren slingers en versieringen van lollystokjes te prefereren boven ornamentjes van Lalique-kristal.
Toch begreep ze absoluut niet waarom zijn afkeuring haar zo dwarszat. Eigenlijk maakte het toch niet uit of hij de boom mooi vond of niet? En datzelfde gold voor zijn medewerking. Zolang Peter McNabb maar een goede indruk maakte op de pers.
Waarom was ze dan toch zo vastbesloten om indruk te maken op Oliver?
Je bent jaloers op een boom.
Oliver zou in geen miljoen jaar in staat zijn het centrum zo’n boom te schenken, en Gill McKenzie was daar in geslaagd door middel van één telefoontje – naar haar zwager, die multimiljonair was.
‘Goed, wat ga je nu doen?’ vroeg Maria.
‘Dat weet ik niet.’
‘Ik heb een idee. Wat zou je zeggen van je excuus maken?’
Ja, dat was hij Gill wel schuldig. Zij had immers ook niet kunnen weten dat die boom zo’n gevoelige snaar zou raken.
Of dat haar verschijning een deel van het probleem vormde…
Dat was eigenlijk de kern van de zaak. Gill MacKenzie hoorde bij een wereld waarin hij niet thuishoorde, waarin hij nooit zou thuishoren.
Ze is Julia niet.
Nee, maar ze was wel een levende herinnering aan alles waarvoor Julia had gekozen toen ze hem in de steek liet.
Toch was dat nog geen reden om zijn irritatie bot te vieren op Gill.
Aan de andere kant had hij ook geen reden om zich bezorgd te maken om haar gevoelens. Als dit feest voorbij was, zouden ze immers geen relatie meer hebben. Eigenlijk was relatie zelfs niet het juiste woord, want dat hield in dat het iets was wat langer zou duren. Zodra ze dit feest achter de rug hadden, zou ze terugkeren naar haar chique wereldje en zou hij haar nooit terugzien.
Helaas… die trillende lippen flitsten weer door zijn hoofd.
Hij moest haar echt zijn excuses aanbieden.
De omgeving begon langzaam te veranderen. De vervallen gebouwen maakten plaats voor de eentonige bouwwerken van een huizenproject. Gill was zo woest geweest dat ze niet besefte dat ze naar het centrum van de buurt was gelopen. Omdat het midden op een werkdag was, was het stil op straat. Een paar vrouwen, dik aangekleed tegen de kou, stonden bij een bushalte te wachten. Een van hen hield een kleine jongen bij de hand. Zijn gezicht ging schuil in een dikke capuchon. Hij had een plastic speeltje in zijn hand.
Opkijkend naar de ramen zag ze lichtjes en verschillende versieringen. Niets bijzonders. Zeker niet zoals haar boom. Een raam hoog in een flatgebouw was versierd met papieren sneeuwvlokken. Ondanks haar chagrijn moest Gill toch glimlachen. Ze wist nog maar al te goed dat Gwen en zij hetzelfde hadden gedaan. Als kinderen hadden ook zij niet veel gehad. Niet dat ze het zo slecht hadden gehad als sommige van deze families, maar echt goed bedeeld waren ze ook nooit geweest.
Iedere kerst hadden Gwen en zij hun huis versierd met tekeningen en uitgeknipte sneeuwvlokken. Hun moeder had alles ieder jaar weer trouw opgehangen en gedaan alsof het ware kunststukjes waren. Zo had ze ook gereageerd op de monsterlijke werkjes die ze op school hadden gemaakt. Hun boom was altijd volgehangen geweest met glitterende stukjes karton en ornamentjes van lollystokjes. Een prijs voor decoratie zouden ze er nooit mee hebben gewonnen, maar het was met liefde gedaan.
Haar glimlach vervaagde.
Net zoals ze met liefde de boom voor Olivers centrum had versierd.
‘Wauw!’
‘Die is minstens honderd meter hoog!’
‘Mogen we eraan komen?’
De kinderen van de naschoolse opvang bestookten Oliver met vragen, amper wachtend op antwoord voordat ze een nieuwe vraag stelden. Ze waren helemaal weg van de boom – ze bleven maar zeggen hoe prachtig en mooi hij was. Iedere opmerking werkte als een stoot in zijn maag.
‘Blijkbaar had Gill gelijk,’ zei Maria, nog eens zout in de wonde strooiend. ‘De kinderen zijn er helemaal weg van.’
‘Dat zie ik, ja.’ Schuld vergrootte de pijn in Olivers maag.
‘Heb je haar al gebeld om je excuses aan te bieden?’
‘Ik heb haar kantoor gebeld, maar ze zeiden dat ze weg was.’ Twee keer. Hij had ook geprobeerd haar te bereiken op haar mobiele telefoon, maar ze had niet opgenomen. Of hij stond uit, of ze negeerde zijn telefoontjes doodleuk. Hij hield zichzelf voor dat het vreemde gevoel in zijn maag slechts een teken was van zijn behoefte om de lucht te zuiveren. Meer was het niet. ‘Ik probeer het straks nog wel een keertje, wanneer de kinderen wat rustiger zijn geworden.’
‘Heeft de Kerstman die boom gebracht?’
Hij keek omlaag en zag Becky staan. Zij was een van de jongste kinderen van de groep, en haar bruine ogen straalden van nieuwsgierigheid. ‘Paste hij wel in zijn slee?’
‘Het zal je verbazen wat zijn elfen allemaal kunnen doen,’ antwoordde een bekende stem.
Als een danseres die op haar teken had gewacht, walste Gill de zaal binnen. Ze hield een kleine kerstboom in haar armen. Haar wangen waren roze, haar haren verward en verwaaid door de wind. Haar glimlach was zo stralend dat Oliver heel even dacht dat ze zelf nog mooier was dan de boom.
‘Hé,’ vervolgde ze, ‘de elfen pakken de slee vol met alle cadeautjes voor kerstavond. Zo’n boom is maar een koud kunstje voor hen.’
‘Wat is dat?’ vroeg Becky, wijzend naar de boom in haar hand.
‘O, dit? Dit is een miniboom. Je kunt geen toverwoud maken als je niet een heleboel bomen hebt, nietwaar?’
‘Wat is een toverwoud?’
‘Dat is een bos waar wonderen gebeuren,’ antwoordde Gill.
Carlos DeGarza, die achter Becky stond, zei op spottende toon: ‘Wonderkerstbomen bestaan helemaal niet.’
Gill keek de jongen aan. ‘Weet je dat echt zeker?’
‘Ik heb er nog nooit een gezien.’
‘Je hebt vast ook nog nooit een olifant in je achtertuin gezien. Maar dat wil nog niet zeggen dat die niet bestaan, hè?’
‘Ik heb wel eens een olifant in de dierentuin gezien,’ zei Becky.
‘Deze boom komt van de plek waar ik ben opgegroeid, en de mensen in mijn stadje geloven allemaal in magische kerstbomen.’
‘Echt waar?’
‘Ja, echt waar.’ Ze keek naar Oliver.
Bij het zien van de aarzelende blik in haar ogen voelde hij een steek van schuld, omdat hij wist dat hij daar de oorzaak van was. Door te knikken, moedigde hij haar aan door te gaan. Hij moest toegeven dat hij even nieuwsgierig was als de kinderen. Deze jonge vrouw die over magische bomen praatte, leek in niets op de vrouw van die ochtend die zo uit een glossy tijdschrift gestapt leek te zijn.
Gill liep naar de boom en plukte er een paar naalden af. ‘Dit is niet zomaar een boom. Dit is een Teaberry-boom.’
‘Dus?’ vroeg Carlos.
‘Dat zal ik je vertellen,’ antwoordde ze. ‘Zolang ik me kan herinneren, hebben de mensen geloofd dat als je de tak van een Teaberry-boom aanraakt en een wens doet, die wens uitkomt.’
Carlos, duidelijk een cynicus in de dop, fronste. ‘Daar geloof ik niets van. Dat is zo stom.’
Becky dacht er duidelijk anders over. Haar ogen leken nog groter dan anders, als dat al mogelijk was. ‘Echt waar?’
‘Soms,’ zei Gill, een blik in Olivers richting werpend. ‘Maar alleen als die persoon werkelijk wil dat zijn wens uitkomt.’ Ze ging op haar hurken zitten en liet hen de naalden zien.
Oliver en de kinderen liepen dichter op haar toe.
‘Weet je, ik heb een theorie,’ vervolgde ze. ‘Ik denk dat de echte magie diep binnen in onszelf zit. Het is niet de boom of de wens die je uitspreekt, maar wat we doen met die wens. Ik denk dat de boom dat weet en dat hij de mensen beloont die zelf hun best doen om hun wens uit te laten komen.’
‘Zoals altijd je huiswerk doen om goed te worden op school,’ piepte Becky.
‘Precies. Of heel lang oefenen op een bepaalde worp, zodat je wordt toegelaten tot het basketballteam van je school.’
‘Dat doe ik al,’ zei Carlos, die ze kennelijk voor zich had weten te winnen.’
‘Maar waar is die kleine boom dan voor?’ vroeg Becky.
‘Zoals ik al zei, deze boom maakt deel uit van het toverwoud.’
‘Maar hij is nog helemaal niet versierd,’ zei een stem achter hen. Oliver wist dat het Dontrell was, een van de oudere jongens.
Gill glimlachte. Haar ogen werden bijna even groot als die van Becky. ‘Dan kunnen we daar beter iets aan gaan doen. Oliver zei dat jullie vandaag kerstversieringen gaan maken. Klopt dat?’
Het kleine meisje keek naar Oliver, alsof ze om zijn toestemming vroeg. Hij knikte. ‘Als je daar zin in hebt.’
‘Dan kunnen jullie er beter een heleboel maken, want er komen nog een paar dozijn boompjes aan. Voldoende om iedereen een eigen boompje te geven om zelf te versieren.’
Ze had evengoed kunnen aankondigen dat de Kerstman was gearriveerd. Alle kinderen begonnen opgewonden te snateren. ‘Mogen we die dan ook zelf houden?’ vroeg een van hen.
Gill glimlachte. ‘Natuurlijk. Op kerstavond mag je hem mee naar huis nemen.’
‘Zijn die ook betoverd?’ vroeg Becky.
‘Wie weet,’ antwoordde Gill, even zacht aan een van de vlechtjes van het kind trekkend. ‘Misschien wel…’
Oliver zag dat de kinderen om haar heen dromden en haar bestookten met vragen, net zoals ze hem even tevoren nog hadden bestookt. Hij moest het haar nageven dat ze iedere vraag met evenveel enthousiasme beantwoordde. Het was een indrukwekkende aanblik. Voor een meisje uit de reclamewereld voelde ze zich beter op haar gemak bij kinderen dan hij had verwacht.
‘Zo te zien ben je haar meer schuldig dan een simpel excuus,’ mompelde Maria in zijn oor.
Niet in staat zijn blik los te maken van Gills enthousiaste gezicht, knikte Oliver. ‘Ja,’ antwoordde hij, ‘ik denk dat je gelijk hebt.’