De jongen die het liet regenen

Er was niemand te zien. De gangen waren leeg, zo leeg dat je de echo van mijn stappen duidelijk kon horen terwijl ik eerst in de ene en toen in de andere richting liep, op zoek naar Rosie. Het had iets van een westernfilm, hoe ik alleen door die lege gangen dwaalde. Werd ik bekeken? Werd ik gevolgd? Werd er een plan beraamd? Werd ik bedrogen en verraden door Rosie? Had Rosie wel echt een vrouwenprobleempje? Als dat het geval was, was het pas sinds die ochtend. Met die gedachte liep ik in de richting van de meisjestoiletten. Binnen was geen geluid te horen. Zou ik naar binnen gaan? Ik wachtte een minuutje bij de deur, tot er een meisje uit de tweede of derde kwam aangeslenterd.

‘Ga jij naar het toilet?’ Stomme vraag.

‘Nee, ik ga biechte, waar denk je da ’k heen ga?’

‘Kun je kijken of Rosie Farrell daarbinnen is?’

‘Wat? Ben jij een of andere perverseling?’

‘Lul niet’, zei ik en ik probeerde blasé te lijken.

‘Jij bent die Engelse kerel, nie?’

‘Kun je gewoon kijken of Rosie daarbinnen is, alsjeblieft?

‘’k Heb gehoord dat je die leerkracht Engels neukt?’

‘Kijk gewoon of ze daar is.’

‘Ze is er nie.’

‘Hoe weet je dat? Je hebt niet eens gekeken?’

‘Dit zijn de toilette voor de derdes en de vierdes, zij moet op die van de vijfdes en de zesdes zijn.’

‘Bedankt voor de hulp.’

‘En ik zal nie tegen iedereen zegge da je rondhangt bij de meisjetoilette.’

‘Doe gerust, kan me niks schelen’, zei ik en ik rende naar de toiletten van de hoogste jaren, die zich naast het rokershok bevonden. Fantastisch. Voeg perverseling maar toe aan het lijstje. Het kon me eerlijk gezegd geen barst schelen.

‘Rosie!’ Stilte. Pauze. ‘Rosie!’ Stilte. Pauze. Nog één keer. ‘Rosie!’ Niks. Ik besloot om naar binnen te gaan. Als experiment. Kijken hoe de andere helft van de mensheid pist. Er waren vier deuren. ‘Croal wil zich late volspuite!!!’ stond er in grote rode letters op de eerste deur. Traag duwde ik ze open. Leeg. Cora Kelly had hier duidelijk haar sporen nagelaten. Slechte spelling. ‘Alle kerels zijn klootzake!!!’ stond op de tweede deur die ik openduwde. Opnieuw leeg. Geen idee wie dit had geschreven, maar ook zij moest haar spelling eens oppoetsen. De derde deur deed me glimlachen. Iemand had ‘Fuck’ geschreven boven The Fratellis. Daaronder stond ‘The Smiths redden je ziel’. Het was het verzorgde handschrift van Rosie. Het gaf me een machtig gevoel. Het was ook fijn om te zien dat er geen fouten in stonden. Ik kwam niet bij de laatste deur, want het volgende moment zwaaide de deur van de toiletten ineens open. Paniek. Ik schoot in het derde hokje en sloot de deur achter me. Ik stond zo stil als ik kon. Als een spelletje één-twee-drie-piano. Het enige dat ik niet in bedwang kon houden, waren mijn handen, die van angst ongecontroleerd trilden. Mijn voeten waren aan de grond genageld. Het was alsof de rigor mortis was ingetreden. Dit kon wel eens op een ramp uitdraaien. Even dacht ik dat het Rosie zou kunnen zijn, maar wie het ook was, ze bewoog zich niet zoals Rosie en ze maakte niet dezelfde typische geluidjes als Rosie. Haar schoenen klikten op de vloer. Rosie droeg sportschoenen. Rode retrosportschoenen. Geen hakken. Nooit. Mijn gezicht bleef in een verwrongen uitdrukking, die nog meer verwrong toen de bezoekster het hokje naast het mijne op slot deed. Ik hoorde hoe een slipje naar beneden werd getrokken.

Alsjeblieft, niet kakken. Ik herhaalde het steeds in mijn hoofd. Ik verwelkomde het psssssshhhhh-geluid als een oude vriend – het bleef ongemakkelijk, maar het was toch een aangenaam geluid. Toen bleef ik wachten op wat erna kwam. Een klap. Meer vloeistof. Opluchting. Als dat meisje erachter zou komen dat ik in het hokje naast het hare stond te luisteren, was het met me gedaan. Ik zou te pletter storten. Met vlag en wimpel op straat worden gezet. Het enige wat het meisje moest doen, was een gesprek beginnen of even over het muurtje kijken om gillend door de gangen te lopen. Wie weet waar ze me van zou beschuldigen. Aanranding? Afrukken? Dit was een klotesituatie. Ik zou onmiddellijk naar buiten geëscorteerd worden. Met een deken over mijn hoofd. Ik hield mijn adem in, voor het geval ze zou voelen dat er iemand naast haar zat. Het psssssshhhhh-geluid was opgehouden, het slipje werd weer opgetrokken en de deur werd van het slot gedraaid. Ik ademde uit door mijn neus. Opgelucht. Ze waste haar handen niet en verliet de toiletten terwijl ze ‘Wonderwall’ neuriede. Ik verzette mijn voeten en draaide me om. ‘Om te PIJPEN moet je bij CORA zijn!!!’ stond over de hele deur. Arme Cora. Maar ik kon geen medelijden voelen. Toen mijn handen waren gestopt met trillen, deed ik het slot van de deur en ging er als een haas vandoor. Ik hoopte maar dat niemand me zou zien.

Waar was Rosie in godsnaam en wat wilde ze me vertellen? Ze had absoluut géén vrouwenprobleempje! Ik stond daar bij de meisjestoiletten en nam alle plekken door waar ik haar zou kunnen vinden. De aula was niet aan de orde. Al dat gezeur en geklaag en geroddel was niks voor Rosie en mij. Je hoefde alleen maar bij een groepje weg te lopen en je oren zouden al fluiten nog voordat je afscheid van de laatste had genomen. Iedereen deed eraan mee. Maar de gespreken waren meestal kinderlijke bullshit. Wie neukte wie? Wie neukte wie niet? Wie wilde wie neuken? Wie zat er op Facebook? Allemaal erg vermoeiend en vervelend. Maar wat me het meest ergerde, was dat het geluidsniveau een beetje daalde als ik de aula binnenkwam. Dat maakte me paranoïde. Rosie en ik hadden gezworen om er weg te blijven. Ze zou zich aan onze eed houden. Zo was Rosie. Zou ze terug zijn naar de klas? Er was geen sprake van dat ik terug naar Engels zou gaan, ik had genoeg van al dat gedoe. Het rokershok?

Het rokershok was een kleine, vieze enclave in de buurt van de natuurkundelokalen, helemaal achter in het gebouw. De ruimte had eigenlijk twee namen. De eerste was het roksershok, wat logisch was, soms waren er wel vijftig mensen binnen die er samen lustig op los paften. Vaak kwamen er zelfs leerkrachten, van die verschrikkelijke trendy types. Het stond ook bekend als het rochelhok. Het was een ongeschreven regel dat als een eerste- of tweede-jaars dat kleine stukje heilige grond durfde te betreden, hij onthaald werd op een spervuur van spuug. Onnodig te zeggen dat de overgrote meerderheid ver weg bleef. Degenen die wel het genoegen hadden om toestemming te krijgen om binnen te komen en de peukjes van de oudere studenten op te roken, waren ofwel familie van een NED of zelf leerling-NED. Het was niet moeilijk om te zien dat het rokershok geen plaats was voor mensen die er niet bij hoorden. En zeker geen plaats voor mij. Rosie ging af en toe om Cora gezelschap te houden. Hoewel ik er vrij zeker van ben dat ze soms ook stiekem een sigaret opstak, ook al verzekerde ze me van niet. Ik besloot even mijn hoofd naar binnen te steken om zeker te zijn. Ik kon de helft van het lokaal zien door de kleine rechthoekige raampjes in de deur. De grond lag vol met honderden peukjes. En dat was van amper één ochtend. De schoonmaakploeg maakte de ruimte elke dag schoon. Een oefening in zinloosheid. Er was niemand te zien. Ik deed de deur open. Ging naar binnen.

Godot!

‘Nou, wa gooie ze hier binne.’ McEvoy stond bij een van zijn legionairs. Een schriele onderkruiper, zijn haar stijf van de gel over zijn voorhoofd gekamd. Ik had hem nog nooit eerder gezien. Hij moest een outsider zijn, een infiltrant. Vanaf het eerste moment vertrouwde ik hem niet. Zijn gezicht zag eruit alsof iemand het in brand had gestoken en dan met een golfschoen het vuur had uitgetrapt. Een door de wol geverfde vechtjas. Natuurlijk waren ze allebei gekleed in hun standaarduitrusting: het trainingspak.

‘Hoe gaat het, Fran? Eigenlijk ben ik op zoek naar Rosie’, zei ik. Op hetzelfde moment vatte Vuursmoel post tussen mij en de deur. Er was geen ruimte om me om te draaien. Ik werd in een hoek geduwd. Het was tijd om het plan in gang te zetten. Niet zozeer een plan, meer een pleidooi.

‘Heb je haar gezien?’

‘Wa ‘ebbik gezegd over t’rug naar me school kome?’ Hij kwam dichterbij, net als Vuursmoel achter me. Ik kon hem ruiken. Een mengeling van rook, hasj en zweet. McEvoy nam een lange trek van zijn joint. ‘Hé, wa ‘ebbik je gezegd, Engelse kloot?’

‘Kunnen we het daar nu even niet over hebben, Fran?’

‘Antwoord op mijn vraag, klootzak.’

‘Ik begrijp niet wat ik heb misdaan…’

‘Antwoord op mijn fucking vraag, lul’, zei hij en hij kwam nog een stap dichterbij. Mijn benen trilden van angst. Elk deel van mijn lichaam zweette. Mijn zicht werd beperkt, ik was totaal geconcentreerd op die ene persoon die een meter voor me stond.

‘Wil je wa me dit kereltje spele?’ vroeg hij aan Vuursmoel en hij stak zijn joint naar hem uit. Vuursmoel nam hem, over mijn schouder, met een snelle beweging aan. Dit was het moment om het op een lopen te zetten. Ze letten niet op. Ik was sneller dan zij. Geen probleem. Ik was fit. Ik had een beter uithoudingsvermogen. Stomme Rosie.

‘Luister, Fran, ik wil geen problemen.’

‘Nou, dan ben je naar de verkeerde kloteplaats gekome.’

‘Pak ’em, Fran’, zei Vuursmoel op een verontrustend opgewekte toon. Ik draaide me om en keek hem aan. ‘Wa valt er te zien, lul?

‘’k Heb toch gezegd da we je zouwe openrijte’, zei McEvoy.

‘Mes de klootzak!’ zei Vuursmoel. Hij joeg me meer angst aan dan McEvoy.

‘Om welke reden?’ vroeg ik. Ik voelde aan de bovenkant van mijn dijbeen. Mijn verzekering. De waanzin.

‘Omda je ’n Engelse klootzak bent.’

‘Dat is alles?’

‘Yeah.’

‘Dus je gaat je vrijheid op het spel zetten enkel en alleen omdat ik Engels ben?’

‘Geen enkele kloot komt da te wete.’

‘Toch wel, want ik zal het hun vertellen.’

‘Als je da doe, maak ik je kapot, als je begrijpt wa ’k bedoel.’

‘Dan zul je dat nu moeten doen. Hier en nu.’ Ik probeerde hem te overbluffen, hem te verwarren, tijd te rekken, iets. Ik hoopte dat er iemand zou opdagen voor zijn sigaretje. Waar zijn die onuitstaanbare leerkrachten als je hen het meest nodig hebt?

‘Wa bedoel je daarmee, lul?’ zei McEvoy.

‘Je zult me hier en nu “kapot moete make”, want de volgende keer dat je in mijn buurt komt, vertel ik iedereen die het wil horen dat ik ben aangevallen door Fran McEvoy.’

‘Oh, is da zo?’

‘Wees daar maar zeker van.’

‘Steek die kloot neer, Fran’, riep Vuursmoel. Ik voelde dat McEvoy in dubio was over wat hij moest doen. Als enkel wij tweetjes hier in het rokershok waren geweest, zou hij het hebben opgegeven. Maar omdat die kleine onderkruiper er was en zich ermee bemoeide, kon hij het zich niet veroorloven om het op te geven. Hij kon niet toegeven. Hij moest zijn gezicht redden, anders zou het als een lopend vuurtje onder de NED’s de ronde doen en zou hij zijn status als alfa-NED verliezen. Het was een klotesituatie voor ons allemaal.

‘Hak erop!’ riep Vuursmoel.

McEvoy voelde de druk. We drukten hem allebei in een andere hoek. Hij staarde me aan met een doordringende blik, stak zijn rechterhand in de zak van het jasje van zijn trainingspak en haalde het met een snelle beweging tevoorschijn. Een mes. Een knipmes. Ik zag de glinstering, de schittering, de flikkering. Zo lang als een middelvinger. Net lang genoeg om een slagader door te steken of een long te perforeren of een nier door te prikken of een hart te doorboren of een oog uit te hakken of hersenen in te kerven of een kaak open te halen of een gezicht te verminken. Dit was het moment waarop ik een eigen vuursmoel kon krijgen. Ik tastte naar mijn verzekering. Nog steeds op zijn plaats.

Achter me probeerde Vuursmoel mijn armen te pakken. Mijn kracht hield hem weg. Of was het intuïtie? Super Ninja Boy! Ik was te snel voor hem. Al die jaren rugby loonden de moeite. Ik draaide om mijn as en sloeg hem vol op zijn neus met mijn vuist. Eerst wist ik niet zeker of de harde krak zijn neus was of zijn kaak. Zijn jukbeen? Hij sloeg tegen de grond. Op zijn weg naar de grond hief ik mijn knie, raakte zijn hoofd. Wham! Weer een krak.

Snel.

Scherp.

Pijn.

Neem geen gevangenen.

Hij kronkelde kreunend over de vloer.

Bloed.

Pijn.

Bi, ba, bo, bot, Ik ruik het bloed van een Schot. Met een gebroken neus en waarschijnlijk ook een gebroken kaak. Of een gebarsten jukbeen.

Gekreun. Ik kijk naar hem. Ik kijk op hem neer. Ik voel een golf van woede oprijzen in mijn binnenste. Woede tegenover de kerel die een paar seconden geleden riep om mijn bloed, die McEvoy aanspoorde om me neer te steken. Hem opjutte. Mes de klootzak? Mijn bloed kookt. Kookt over. Deze kleine klootzak zal mijn schop voelen. Opnieuw en opnieuw en opnieuw. Hoofd, maag, ribben, ik weet het niet zeker. Allemaal en meer. Ik volg mijn voeten. Een twee drie. Schop. Trap. McEvoy kijkt toe. De verzekering komt tevoorschijn. Stiekem. De laatste strohalm, herinner ik mezelf.

OUCH!

Een twee drie

Schop.

Trap.

OUCH!

OUCH!

OUCH!

Geen gekreun meer. McEvoy als versteend. Staart. Aan de grond genageld. Onbeweeglijk. Of dat denk ik in elk geval. Onderschat nooit een dwaas.

McEvoy zit op me.

Een plotselinge uitval.

Een kwade kat.

Hij is zwaarder dan ik hem zou hebben geschat. Pijn in mijn rug. Mijn ruggengraat verdraaid. Meer dan dat. Meer dan verdraaid. Ik kan niet ademen. Ik worstel om lucht in mijn longen te krijgen. Om mijn longen te vullen. Om deze katachtige aap van mijn rug te krijgen. Mijn knieën knikken. Zweet. Warm. Koud. Slagen. Vuisten. Klappen. Warmer. Kouder. Slagen op de achterkant van mijn hoofd, mijn wang, mijn oog. Weer een blauw oog. Op hetzelfde oog. Het andere oog. Het goede. Twee blauwe ogen. Ik ben een bokser. Een winnaar. Bloed stroomt uit mijn neus. Mijn ogen tranen. Ik krijg hem niet van me af. Zwaaien, draaien, slingeren, ik probeer elke beweging in mijn repertoire. Katman. Klauwen dringen in mijn huid. Gebruik je verzekering. Ik voel het ge-

drup

drup

drup

van het

bloed

bloed

bloed.

Mijn neus ontploft. Mijn nek stijf. Fuck, hij breekt mijn nek. Dat heeft hij in films gezien. Eén snelle beweging. Draai. Knak. Gebroken. Dood. Zo makkelijk is het. Hij houdt vast. Tijd voor de waanzin. Hij zegt dingen tegen me. Dingen die ik niet begrijp. Twee vechtende katten. Een kat wint. Een kat houdt vol. Waar is zijn wapen? Waar blijft de steek? Waar is het gat? De jaap. Het bloed. De kou. De ziekenwagen. Het licht. De dokters. De ouders. De prognose. De tranen. Het hartzeer. Het leed. De begrafenis. De herdenking. De woede. De depressie. De schuldige. De boetvaardige. Waar is iedereen? Spuug raakt mijn oor. Zijn spuug. Besmet spuug? Ik probeer hem over mijn hoofd te raken. Zinloos. Ik raak de bovenkant van zijn hoofd. Harde haargel. Geen kracht. Zinloos. Dit is het einde. Mijn hoofd geeft het op. Mijn lichaam is zwak. Mijn knieën knikken. Dit is het einde. Zo zal het zijn. Hoe mijn leven was uitgetekend. Aanvaard het en spreek niet tegen, Clem. Een wit licht. Vertraagde bewegingen. Vrede. Een stille plek. Hier ben ik thuis. Die goeie oude rugbydagen.

Bang!

Bang!

Bang!

Mijn vuisten treffen nog steeds. Harde regen. Ik denk aan Bob Dylan. Ik laat het regenen. De jongen die het liet regenen. Mijn hoofd is heet. Bloed. Ik ruik het. Dit is het. Dit is wat The Doors zongen. Geruk. Gesjor. Kleren afgerukt. Mijn hemd toont een tepel. Jeugdig borsthaar. Dons. Oermensoutfit. Grappige gedachten in mijn hoofd: hoe kan ik nu zo naar huis gaan? Tijd voor de verzekering. Nu of nooit. Misschien kan ik een hemd van de toneelklas lenen. Wat eten we? Hoe leg ik dit uit aan mevrouw Croal? Zouden mam en pap het wel merken? Zal de school hun laten weten dat ze een nieuw hemd moeten kopen? Op mijn knieën. Ik zie Vuursmoel. Zijn ogen gesloten. Vredevol. Slaapt hij of…? Mijn schuld. Zíjn schuld. McEvoy heeft regen nodig. Vermoeide slagen. Niet meer dan meppen. Drie slagen.

Bang!

Bang!

Bang!

Niets. Mep. Duizelig. Sterren. Gerinkel. Waanzin.

Niets meer over, behalve een uithaal met de verzekering. Een uithaal. Of was het een stoot? Een snelle steek? Een kleine por?

Dan een pauze.

Een lange pauze.

Een angstaanjagende pauze.

McEvoy valt van me af.

Over me heen eigenlijk. Ik duw hem van me af als een lappenpop. Geen kat meer. Een lappenpop. Een lapjeskat. Bewegingloos. Zielig. Lelijk. Vol bloed. Doordrenkt.

Mijn bloed?

Wiens bloed?

Ik ben waakzaam. De kleur van gevaar. Doorboord in zijn zij. Moet genaaid worden.

Mijn bloed? McEvoy ligt stil.

Stil.

Een waterval langs zijn nek. Moet ik die stoppen? Er druk op zetten? Niks doen? Hem laten leeglopen? Het hem laten oplikken. Ademhaling. Niet de mijne. Niet die van Vuursmoel. Niet die van McEvoy. Ze vroegen om regen.

Tranen. Niet de onze.

Uiteindelijk draai ik me om.

Achter me.

Mijn nek is stijf.

Ik draai.

Ik draai en ik zie haar.

Eindelijk!

Eindelijk heb ik haar gevonden.

Hier is ze.

Ze is hier.

Bij mij.

Beschermt me.

Mijn beschermengel.

Een penseel in de hand. Een echte kunstenares. Van Gogh met borsten.

Ze staat daar.

Te staren.

Een vrouw van ijs.

Ik herinner me ons uitstapje naar de kunstwinkel.

Ik omklem de verzekering. Daarnet nog in McEvoys keel.

Nu in de juiste hand. Ze staart.

Naar McEvoys keel.

Ze staart naar de waanzin. De verzekering.

Ze herkent het.

Van haar moeder.

Van hen. Voor tomaten, komkommers, kip, paprika, champignons, bananen en nu kelen. Hoe hebben die moordenaarshanden in godsnaam mijn mes te pakken gekregen? Dat vraagt ze zich af. Misschien. Het tolt in haar hoofd. Die ochtend. Hij bleef maar in de keuken terwijl ik boven naar The Stone Roses luisterde. Toen heeft hij het gejat. Dat moet wel.

‘Hij wilde me vermoorden’, zei ik. Trillend. Een beetje bang. Understatement.

‘Clem, het mes’, zei Rosie.

‘Ik heb het vanochtend gepakt. Het spijt me. Ik was doodsbang. Je krijgt het terug. Ik heb het niet meer nodig.’ Mijn blik rustte op McEvoys levenloze lichaam.

‘Oh, Clem, wat heb je in godsnaam gedaan?’

‘Ik zocht je. Ik kon je niet vinden.’ Mijn blik nog steeds op McEvoy gefixeerd. Er stroomde nog steeds bloed.

‘Dit is waanzin’, zei ze. Ik maakte mijn blik los van McEvoy.

‘Waar was je? Ik zocht je?’ vroeg ik.

‘Ik had een vrouwenprobleempje.’

‘Ik kon je niet vinden, Rosie.’

‘Clem, je moet dat mes loslaten’, zei ze. Denk ik. Ik raakte in een trance.

‘Waarom liet je me achter in de klas?’

‘Ik heb het gezegd, Clem.’

‘Wat? Zeg het, ik begrijp het niet.’

‘Ik had een vrouwenprobleempje.’