School

Ik weet nooit hoeveel passen je moet lopen of hoeveel seconden je moet tellen voordat je je hoofd mag draaien naar iemand die voorbijloopt. Het laatste wat je wilt, is dat je je op hetzelfde moment omdraait en elkaars blik vangt. Je wilt dat pijnlijke moment vermijden. Dat moment dat wel een eeuwigheid lijkt te duren voordat je je blik ergens anders – niet eens de moeite om je voor om te draaien – op laat rusten. Hoezeer ik het ook wilde, ik draaide me niet om. Ik staarde vanaf een afstand. Vanuit de veiligheid van de achterste rij in de klas. Ik gaapte van achter mijn broodje in de aula.

Elke dag was een oefening in voyeurisme. Maar is dat niet wat je als hormonale tiener hoort te doen? Het was ook wel frustrerend. Onbewust kwam ik erachter wie beschikbaar was en wie buiten bereik was. Ik wilde natuurlijk niemand tegen de borst stuiten. Vooral niet mezelf. Niet dat ik naar een vriendinnetje verlangde of zo, ik speelde gewoon mijn rolletje van tiener. Geil en op jacht. Een tienerjacht, geen perverse jacht.

Voor het eerst in mijn leven voelde ik me geïsoleerd. Al was het maar een paar weken, het begon zijn tol te eisen. Ik begon het idee van naar school gaan te verafschuwen. Elk moment van de dag dat ik daar niet was, bracht ik door met lezen of op mijn gitaar tokkelen. Op school probeerde ik vooral bij te blijven. Het schoolwerk was niet moeilijk. Ik kon het prima volgen. Op mijn sloffen. Maar de sfeer was in het begin wel moeilijk. Niemand sprak me aan, niemand verwelkomde me, niemand vroeg waar ik vandaan kwam, niemand nodigde me in de lunchpauze uit om aan hun tafel te zitten, niemand gaf commentaar op mijn accent, niemand plaagde me. Niks. Ik was onzichtbaar. Tijdens de muziekles kon ik niet eens een gitaar te pakken krijgen. Ik bungelde onder aan de ladder. Ik moest verschrikkelijke vertolkingen van Oasis, The Fratellis en godbetert The Kooks aanhoren terwijl ik een beetje op een versleten keyboard zat te tokkelen. Vaak voelde ik wel dat mensen naar me keken, over me praatten en zelfs geïntrigeerd waren als ik voorbij slenterde. Maar ik wilde meer. Er waren wel van die ongemakkelijke momenten dat een confrontatie in de gang niet te vermijden was, maar blikken werden plotseling afgewend, hoofden keken ineens naar de grond of – erger nog – ze veranderden gewoon onbehouwen impulsief van richting. Paranoïde als ik was, geloofde ik dat de hele school tegen me samenspande om me buiten te sluiten, inclusief de leerkrachten. Het voelde alsof ik de enige blanke was op de jaarlijkse bijeenkomst van de Black Panthers of zo.

Maar zoals ik zei: het was eerder paranoia dan realiteit. Toch kon ik er niets aan doen dat ik ontgoocheld was in het gedrag van de mensen om me heen. Voordat ik naar Glasgow kwam, had ik troost gevonden in het idee dat Schotten, en zeker de mensen in Glasgow, een vriendelijk en tolerant volk waren. Maar dat was blijkbaar niet het geval. Mijn vader daarentegen zei dat zijn nieuwe baan ‘fantastisch’ was en dat hij ‘het zo had getroffen met zijn nieuwe collega’s’. Ik geloofde hem niet.