NED’s

Toen Rosie me vertelde wat het eigenlijk betekende, vond ik het echt hilarisch. We hadden net zo’n woord in Engeland, maar aso was gewoon de afkorting van asociaal en lang niet zo inventief als het woord NED. Je moet toegeven dat het een slim acroniem is. Ik bedoel maar, Non-Educated Delinquent vat alles toch perfect samen? Fantastisch! Het was grappig dat sommigen het woord NED zelfs gebruikten om zichzelf aan te duiden. Dat is toch geweldig! Een van hen riep in de gang zelfs naar me: Don’t juck with the NED’s!’ Met zijn middelvinger omhoog. Ik denk niet dat het een vorm van zelfverachting was, zo ironisch zijn ze hier niet. NED’s. De naam fascineerde me.

Ik haatte hen niet. Haat is niet het woord dat ik zou gebruiken. Ik had een aversie tegen hen, ik had zelfs op een bepaalde manier medelijden met hen, maar haat zou een te krachtige emotie zijn. Ik wilde hun niet de voldoening van mijn haat schenken. Ik vond hen ongevaarlijk. Ze ergerden me vooral. Tenminste, op goede dagen, als ik daadwerkelijk verstond wat ze zeiden… Oh, het was het gewone, hersenloze gelul. Het ging niet verder dan seksuele voorkeur, religieuze kleingeestigheid, mijn kleren, of voor welk voetbalteam ik was. Het was eigenlijk wel grappig dat ze zo in de war waren toen ik zei dat ik niet van voetbal hield.

Dat werd in Glasgow blijkbaar niet getolereerd. Iedereen moest een etiket hebben, moest zwartgemaakt en in een vakje gestopt kunnen worden. Ik weigerde om op zo’n infantiele manier gelabeld te worden. Ze deelden me gewoon ergens in, onafhankelijk van mijn overtuiging of voorkeur. Het was de eerste keer dat ik het gevoel had niet te kunnen winnen.

Toen de pesterijen begonnen, ging ik ervan uit dat dat was omdat ik uit Engeland kwam. Maar ik had al snel door dat dat niet het geval was. Ze vonden me een makkelijk doelwit. Iemand die geïsoleerd was op zijn nieuwe school, in een nieuwe stad. Iemand die zijn weg nog zocht. Ik was een makkelijke prooi. Makkelijk te pakken.

Ik zei niets om me te verdedigen, want het werd me in niet mis te verstane termen duidelijk gemaakt dat ik hen beter kon negeren. In Engeland waren ook mensen met hetzelfde niveau van onwetendheid, vooroordelen en intolerantie. Glasgow had geen monopolie op hersenloos tuig. Ik was niet zo’n vechter, maar ik wist wanneer en waar ik mijn mening kon zeggen of gevoeligheden kon aanstippen. Maar ik wilde ook mijn eigenwaarde behouden. Wat wilden ze eigenlijk bereiken? Was ik die speciale persoon die hun het licht zou doen zien? Zouden we tot een onderlinge verstandhouding kunnen komen door uit-gebreide en diepgaande onderhandelingen? Natuurlijk niet. Be a man, draai je om, sta erboven, laat je niet kennen - van die dingen. Bovendien waardeerde ik mijn uiterlijk te zeer om hun grens over te steken.

Het begon bijna meteen zodra ik een voet in de school zette, of misschien een paar dagen later. Dat kende ik wel van mijn vorige school. Als daar problemen waren, werden die met een gevechtje of met één vuistslag opgelost. Zo pakte ik problemen vroeger aan. Een leerkracht had me gezegd dat je de aanvaller moest vloeren als hij moe werd. En dat deed ik.

Op mijn vorige school speelden we rugby, dus u kunt wel begrijpen dat die agressie ook op andere momenten de bovenhand haalde. Vaak was het een eer om ruzies met je vuisten te beslechten. Toch denk ik niet dat ik dat advies hier had moeten volgen. Dat verleden, die ervaring leek uit een ander leven te komen.

Ik was blij dat ik Rosie had. Niet dat ik haar gebruikte omdat ik het moeilijk had. Ze was mijn vriendinnetje en we waren samen. Of ik het nu moeilijk had of niet, we zouden sowieso samen zijn geweest. Nog iets om te onthouden: de NED’s sloten me niet uit. Ze deden niets anders dan andere mensen de huid volschelden. Bijna iedereen. Ze waren ongeveer met tien, ruw geschat. Soms waren ze slechts met een paar. Ze waren altijd in groepjes en altijd een bedreiging. Ik bleef maar tegen mezelf herhalen: één jaar, maximaal één jaar blijf ik hier. Ik had een dikke huid en ik was vastberaden. Maar mijn vastberadenheid zou geen grenzen overschrijden. Ik had de situatie in de hand. Het had geen zin om een leerkracht op de hoogte te brengen. Ze wisten er heus wel van, ze staken gewoon hun koppen in het zand en deden alsof er niets aan de hand was. Dat is natuurlijk de makkelijkste optie. Waarschijnlijk was de helft van hen ook geïntimideerd door die NED’s, vooral de vrouwelijke leerkrachten. Als ze iets zouden proberen te ondernemen, zouden hun prachtige auto’s van kofferbak tot motorkap worden bekrast.

Er waren wel wat opmerkingen over mevrouw Croal. Maar dat raakte mijn koude kleren niet. Ik hoorde de geruchten. Ik liep daar echt niet rond als Helen Keller. Maar wat kon ik doen? Ik liet ze over me heen komen. Ik wist zo’n beetje wanneer ik mijn iPod op moest zetten en alles moest buitensluiten. Mijn grootste zorg was het temperen van Rosies angst. Ik was ook bang dat mevrouw Croal slachtoffer zou worden door wat iedereen over haar zei, dat de directie het te horen zou krijgen en het haar moeilijk zou maken. Eigenlijk was ik wel blij dat de meeste van die lasterpraatjes van de NED’s kwamen. Hun mening en hun overtuigingen bezaten op school geen enkele waarde of geloofwaardigheid. Om het met een lokale uitdrukking te zeggen: ze pisten uit hun mond. Ik zeg niet dat ik geen enkele schuld had. Dat zult u me nooit horen zeggen. Ik geef toe dat ik al die aandacht ook wel leuk vond. De ambiguïteit van de situatie en – op een perverse manier – het idee van de verschrikkelijke gevolgen als de geruchten waar zouden zijn, stonden me wel aan. Het voelt goed om opgemerkt te worden. Zijn we in het diepst van ons hart uiteindelijk niet allemaal narcisten? Ik had sterke verhalen voor de komende jaren.

Ik herinner me niet dat mevrouw Croal en ik het onder-werp echt bespraken. Er was niets te bespreken. Niets. Onze relatie bleef op hetzelfde niveau. Waarmee ik niet wil zeggen dat het niet in de lucht hing, maar we gingen er nooit op in. Het bleef onuitgesproken tussen ons in zweven. Ik bleef naar de studiegroepen gaan en de Engelse les bleef wat ze was: onbevredigend, onopvallend, onbezield. Dat maakt haar geen slecht mens of een slechte leerkracht. Het probleem zou ook bij mij kunnen liggen. Ik begreep wel dat ze les moest geven aan een klas die inferieur was aan mijn intellectuele capaciteiten. Dat is geen snobisme of arrogantie van mijn kant, dat is de realiteit. Ik werd niet uitgedaagd. Duizenden studenten kunnen het goed vinden met hun leerkrachten. En vice versa.

Maar het is een feit: vroeg of laat is de jacht toch open. Vroeg of laat komen ze je op het spoor. In elke omgeving voel je instinctief uit wiens buurt je moet blijven. En dat was op deze school net zo. Ze dwaalden rond in meutes. Niet minder dan vier, niet meer dan twaalf. Ze zagen er ondervoed en onverzorgd uit. Vooral hun huid viel me op; die was beschadigd en niet gezond. De kleur van armoede. Twee van hen hadden opvallende littekens over hun rechterkaak, die eruitzagen alsof ze opzettelijk waren toegebracht. Zo zag het er tenminste uit in mijn naïeve en onschuldige ogen. De littekens werden gedragen als eretekens en dienden als waarschuwing voor iedereen die naar hen keek. Het werkte. Ik was… bang is niet het juiste woord… van streek is accurater. Ze brachten me van streek, die littekens. Op de zeldzame momenten dat ik hen onderling hoorde praten, kon ik hen bijna niet verstaan. Hier en daar een woord. Hun toon en hun stemming waren daarentegen makkelijk te ontcijferen. Ik bleef uit hun buurt.

Ik probeerde mezelf onzichtbaar te maken als ik in hun buurt was, ik probeerde geen aandacht te trekken. Hielp dat? Natuurlijk niet. Als Engelsman op een Schotse school had ik evengoed een rood neonlicht op mijn rug kunnen hangen: ‘Engelsman! Sla hem gerust verrot.’ Eerst waren er de starende blikken en de onuitgesproken vragen: wie is dat in godsnaam? Wanneer is die klootzak bij ons op school gekomen? En ze hadden gelijk over ‘onze’ school. Het was hun school. Zij hadden alles en iedereen in hun macht. Zij waren de fundamenten. Zij controleerden waar andere leerlingen liepen... en waar sommige leerkrachten liepen. Ze controleerden de sfeer in elke les. Daarna kwam het geroep: ‘Hey, retard, wat doe jij hier in ’t noorde? Ga trug na je eige land, klootzak!’

Geen enkele keer heb ik teruggeslagen of een gebaar gemaakt dat verkeerd geïnterpreteerd kon worden. Meestal deed ik mijn oortjes in en sloot ik hun opmerkingen buiten. Zolang het bij opmerkingen bleef, kon ik het wel aan. Geen probleem. Ogen naar de grond! Ogen naar de grond! Dat werd mijn mantra als de NED’s in de buurt waren. Wat me het meest irriteerde, was dat deze zielige klootzakken de zwakke en onzekere leerlingen bang maakten. Ze zochten echt de zwakkeren uit. Ik was vastbesloten om me niet zwak te tonen.

Ik werd van tevoren gewaarschuwd door een paar goede zielen op school. Mensen die duidelijk wisten waartoe die kerels in staat waren. Ik luisterde en ik begreep het.

‘Zie je die NED, man?’ zei Conor Duffy.

NED’s?’ vroeg ik.

‘Die gestoorde gaste, die me hun trainingspakke en vettige koppe.’

‘Bedoel je grappig gestoord of gestoord gestoord?’

‘Luister, Clem, maat, die gestoorde lui zijn de enige waarvoor je moet uitkijke op deze school.’

‘Echt?’

‘’K Zeg het je.’

‘Dus NED’s zijn eigenlijk hetzelfde als de aso’s bij ons?’

‘Hebbe die aso’s wapens?’

‘Sorry?’

‘Knipmesse, broodmesse, schroevendraaiers, hebbe ze da?’

‘Ik geloof dat sommigen die wel bij zich hebben, ja. Mijn vorige school had niet echt een probleem met aso’s of NED’s.’

‘Dan zijn ze ’tzelfde, man.’

‘Zoals ik zei: we hadden niet echt een probleem met hen.’

‘Nou, deze school heeft wel ’n probleem. We hebbe een groot probleem me de NED’s’, zei Conor. Ik voelde de woede in zijn stem, en ook een beetje bewondering. Maar misschien was dat de manier waarop zijn dialect – fake of niet – in zijn mond rondtolde en langs zijn mondhoeken naar buiten glipte. Maar er zat ook wat trots in. Trots dat hij op een school zat die bevolkt werd door de meest gestoorde kerels van Psychostad. Ik had het gevoel dat Conor over talloze jaren nog steeds sterke verhalen zou vertellen over hoe hij de school overleefde die overrompeld werd door een heuse NED-plaag. Er zouden mythes worden verzonnen en verhalen over kameraadschap zouden stoerder worden gemaakt. Misschien kon hij na een paar jaar wel een soort overlevingshandboek samenstellen.

‘Ik zal uit hun buurt blijven’, zei ik.

‘Doe da, man.’

‘Om eerlijk te zijn, Conor, denk ik niet dat ik met hen te maken zal krijgen.’

‘Zorg daar maar voor, want die psycho’s hebbe er geen moeite mee om een Engelse gast te messe.’ Een theatrale pauze… ‘Absoluut geen moeite.’ Hij maakte een steek-beweging met een ingebeeld mes. (Hij zat in het laatste jaar van de toneelklas.) Zo leerde ik wat messen betekende. Het werkwoord messen, in plaats van neersteken. Ik vond het wel leuk. Maar ik zag niet meteen een context waarin ik het kon – of zou – gebruiken.

‘Oké, ik hou het in gedachten.’

‘Je hoeft maar een verkeerd woord te zegge, of es verkeerd naar iemand te kijke.’

‘Bedankt.’

‘Serieus, man, wees voorzichtig in de buurt van die psycho’s.’ Toen mengde Conors maat zich in het gesprek. Een zwak uitziende kerel, goeiig en met weinig geld op zak, aan zijn slonzige kleren te zien. Hij werd liefkozend Kleine Sean genoemd.

‘Ze hebbe echt geen rede nodig, makker.’ Ik giechelde bij zijn gebruik van het woord ‘makker’, wat Kleine Sean zijn meest serieuze gezicht deed opzetten.

‘Ik raad je aan om je bek te houwe in de buurt van die gestoorde psycho’s.’

‘Dat ben ik zeker van plan.’

‘We probere je geen schrik aan te jage of zo, ’t is gewoon da ze wel es aanstoot kunne neme aan je accent.’

‘Okidoki. Bedankt.’

‘No problemo, makker’, zei Kleine Sean, duidelijk blij met zijn rol als veiligheidsadviseur. Mijn gezicht moet verwrongen zijn geweest van bezorgdheid.

‘Geen paniek, Clem, maat’, zei Conor op een geruststellend toontje.

‘Nee, ik ben oké, echt waar.’

‘Kijk, da zijn echt BO’ers, die zitte in de lagere richtinge, dus je zal nie veel me hen te make hebbe.’

‘Bo’ers?’ vroeg ik.

‘Bijzonder Onderwijs. Die zitte in de lagere richtinge.’

‘Echt? Allemaal?’

‘Tot de laatste man, makker’, zei Kleine Sean.

‘Luister, vergeet het. Voetbal je?’ vroeg Conor.

‘Ik ben bang van niet. Op mijn vorige school speelden we rugby.’

‘Spijtig’, zei Kleine Sean.

Mijn negatieve antwoord maakte meteen een einde aan ons gesprek. Ik stond direct buiten de groep. Niet dat ik erbij had willen horen, maar als ik enige hoop had gekoesterd om deel uit te maken van hun groepje, was die nu weg. Ze dachten vast dat ik homo was. Als je niet van voetbal hield, trokken andere mannen die conclusie. Alsof dat het belangrijkste aspect is van homo zijn. Een voorwaarde om tot het homowereldje te behoren.