Verhuizen

Als je moeder zegt: ‘Kijk toch eens naar die lakens!’ bedoelt ze niet dat je lakens vuil zijn en een kookwas nodig hebben (dat bedoelt ze ergens natuurlijk wel, maar op een omslachtige manier). Eigenlijk wil ze zeggen dat je bed geen plek is om te masturberen en dat lakens zeker niet dienen om je ballen aan af te vegen.

We hadden geen gesprek over pubertijd, masturbatie, hormonen, lust enzovoort. Zelfs niet over liefde. Ik moest het zelf maar zien uit te vlooien. Ik dobberde stuurloos op een hedonistische oceaan, waar ik van de ene naar de andere ervaring dreef. Goeie en slechte. Onderweg maakte ik een overvloed aan fouten: ik kuste als een wasmachine op volle kracht, ik betastte vol overgave de lichamen van heel wat vrouwen (een toeschouwer – of een puritein – zou voor een rechtbank hebben getuigd dat het om een daadwerkelijke aanranding ging) en ik stak handen en vingers op plekken die me zo vreemd waren dat het zowel voor mij als voor de ontvanger ongemakkelijk werd. Geef gerust mijn naïviteit de schuld. Of mijn ouders.

Hoewel ik de prille leeftijd van zestien jaar heb bereikt, heb ik nog een abundantie aan toekomstige fouten op dit gebied voor me liggen. Dat hoop ik in elk geval. Abundantie is mijn nieuwe woord. Het is zelfs de eerste keer dat ik het in een context gebruik. Ik weet niet zeker of ik het goed gebruik. Maar ik geef mezelf het voordeel van de twijfel. En waar pikte ik deze woorddiamant op? In de Engelse les van meneer Goldsmith. Waar anders?

‘Ik heb het boek uit dat u ons gaf, meneer.’

‘Helemaal?’

‘Ik ben in elk geval tot de laatste pagina gekomen.’

‘In dat geval raad ik je aan om een nieuw boek te kiezen.’

‘Ik heb ze eens bekeken, maar geen enkel boek lijkt me echt goed.’

‘Is dat zo, meneer Curran?’

‘Ik vrees van wel, meneer.’

‘Ach, onzin! Ik ben ervan overtuigd dat we een abundantie aan boeken hebben die jou wel zullen bevallen.’

En zo is het woord ‘abundantie’ in mijn woordenschat terechtgekomen. De eer gaat naar meneer Goldsmith. Hij zou trots op me zijn. Wat dit ermee te maken heeft? Niets. Ik probeer vast te houden aan herinneringen. Dat met de lakens gebeurde op dezelfde ochtend dat ik vernam van onze trip naar Schotland.

Schotland!

Glasgow, om precies te zijn.

Glasgow!

Mam wist het al, maar toch keek ze net zo geschokt als ik. Eigenlijk was ik eerder verbluft en zij geschokt. Ik kon er zo los van komen. Maar ik had het gevoel dat zij wel eens voor lange tijd zo geschokt kon blijven. Ik zat nog te veel met dat vernederende lakenincident in mijn hoofd. Ik hoopte dat ze er niet op zou terugkomen. De hele dag had ik het moment gevreesd dat ik thuis zou komen uit school. Ik had het talloze keren in mijn hoofd afgespeeld en wist dat er een pijnlijke vader-zoonconversatie zou volgen. Ik die zwakjes zat te knikken terwijl mijn vader zwakjes probeerde om analogieën te vinden. Twee zwakken bij elkaar. Precies wat ik nodig had. Maar nu werd die vrees ineens opgeslokt in een wildernis van onbelangrijkheden. En daar was ik ontzettend dankbaar voor. Nou ja, niet zozeer dankbaar als wel opgelucht. Ik veegde het zweet van mijn voorhoofd en liet een luide zucht ontsnappen. In mijn hoofd natuurlijk, zo expliciet zou ik nooit zijn. Maar toen besefte ik de implicaties.

Glasgow? Waarom Glasgow? Waarom zou je, van alle plaatsen waar we naartoe konden gaan – en ik wist niet eens dat we ergens naartoe zouden gaan – in godsnaam voor Glasgow kiezen? Niet dat ik iets tegen de Schotten heb, of tegen de mensen uit Glasgow, als volk noch als natie, maar het is gewoon… Eastbourne is zo níét Glasgow. Op het eerste gezicht zijn het complete antipoden van elkaar. In elk geval voor iemand die er geen beeld van heeft. En dat is nog voordat je aan alle clichés denkt. Wat moest ik in Glasgow? Wat zouden we in Glasgow moeten doen? Waarom in hemelsnaam gingen we naar Glasgow? Wat in godsnaam valt er in Glasgow te beleven voor mensen zoals wij? Worden we daar niet gewoon weggelachen? Opnieuw: ik zei dit alleen maar in mijn hoofd.

‘Het is voor mijn werk, Clem’, zei mijn vader.

‘Het is voor je vaders werk, Clem’, herhaalde mijn moeder.

‘Maar je hebt hier werk.’ Stilte.

‘Je hebt toch hier werk?’ Een geprikkelde, bijna pijnlijke stilte.

‘Heb je hier werk of niet?’

‘Ja, maar het bedrijf wil inkrimpen.’

‘Dus je hebt geen werk meer?’

‘Het zijn moeilijke tijden, Clem. De economische situatie’, zei mam om hem te verdedigen. Ineens werd het me duidelijk: het was ik tegen hen. En waarom schuift iedereen de schuld voor zijn eigen problemen op ‘de economische situatie’? Waarom kunnen mensen geen verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen daden? Ik heb niet gevraagd om geboren te worden in deze blablablabla… onvolwassen snotjong… blablabla.

‘Ik heb werk, maar het is niet hetzelfde werk als ik hier deed.’

‘Dus je bent gedegradeerd’, zei ik.

‘Ach Clem, gebruik dat woord toch niet. Je vader heeft een andere positie gekregen in een moeilijke arbeidsmarkt, dat is alles. We zouden blij moeten zijn voor hem.’

‘Een moeilijke arbeidsmarkt?’ Jezus, was dat het niveau waarop mijn huisvrouwmoeder redeneerde? Straks zou ze de Dow Jones nog citeren of keynesiaanse theorieën debiteren. Ik denk dat ik nog steeds verbluft was. Het woord ‘Glasgow’ zoemde om mijn hoofd.

‘We zouden blij moeten zijn voor hem?’ Oh, ik ben verrukt!

‘Kijk, Clem, het bedrijf geeft me een soortgelijke functie als ik hier had. Ze sluiten de afdeling in Eastbourne, maar niet die van Glasgow.’

‘Dus we hebben geen keuze?’ vroeg ik.

‘Ik ben bang van niet’, zei pap.

‘Heb je rondgekeken?’ vroeg ik.

‘Natuurlijk heeft je vader rondgekeken’, zei mam. ‘Denk je dat we zo impulsief zijn?’

‘Impulsief, nee, stel je voor, zeg’, zei ik.

‘We hebben geen andere keuze’, zei pap.

‘Dus het is al besloten?’ vroeg ik.

‘Het is besloten’, zei pap.

‘We hebben geen keuze’, zei mam.

‘Wanneer?’ vroeg ik.

‘Volgend weekend’, zei mam.

‘Volgend weekend?’ vroeg ik.

‘Volgend weekend’, zei pap.

‘En hoe zit het met school?’ vroeg ik.

‘We hebben een fantastische school gevonden in Glasgow’, zei pap.

‘Bestaat daar zo’n school?’

‘Doe nu niet zo sarcastisch, Clem’, zei mam.

‘Dus we laten ons gevoel voor humor ook hier? Mag ik het mijne dan tenminste meenemen?’

‘Clem, dit is voor iedereen moeilijk, laten we het niet moeilijker maken dan het is’, zei pap.

‘Kan ik mijn laatste jaar niet hier doen?’ vroeg ik.

‘Nee’, zei pap.

‘Geen sprake van’, zei mam. ‘De markt dwingt ons. We kunnen niet anders.’

Daar ging ze weer.

‘Volgend weekend?’ vroeg ik

‘Volgend weekend’, zei pap.

‘Het komt in orde, Clem, we zullen ons er snel thuis voelen, wacht maar af’, zei mam. ‘Ik heb gehoord dat de mensen er heel vriendelijk zijn.’

‘Ja, ik heb gehoord dat ze de hoogte criminaliteitscijfers van Europa hebben.’

‘Laten we positief blijven’, zei pap.

‘Inderdaad,’ zei mam, ‘wie weet komen de banken er wel sneller bovenop dan we denken.’

‘Ja, laten we daarvoor duimen, hè’, zei ik en ik hield mijn duimen op. Het onderwerp was daarmee niet afgehandeld, maar het was zo’n langdradige en onbelangrijke discussie dat ik het hierbij zal laten. Toen ik bijna doodging van verveling, stommelde ik naar mijn kamer om in te pakken. Mijn lakens waren tenminste schoon.

En dat was het. Zo onvoorspelbaar kan het leven van een tiener zijn. Desalniettemin was ik toch opgelucht over een aantal dingen. Ten eerste was ik blij dat het lakenincident dood en begraven was. Ik had de boodschap luid en duidelijk begrepen. Ik beloofde mezelf dat ik me nooit meer zou blootstellen aan zulke vernederende kritiek. Voortaan zou ik altijd de badkamer gebruiken voor dit soort activiteiten. Behalve natuurlijk als je alleen woont of als er onderlinge toestemming is of als je zeker weet dat een huisgenoot niet in de buurt van je bed komt om je lakens te verschonen. Ten tweede was ik blij dat ik geen vriendinnetje in Eastbourne achter hoefde te laten. Dat zou me met veel te veel emotionele bagage opzadelen. Dat wilde ik in Glasgow niet achter me aan zeulen. Ik was blij dat er niemand speciaals in mijn leven was. Ten derde had ik behoefte aan een verandering van omgeving. In Eastbourne begon ik me dood te vervelen, ik moest er weg. Dit was een perfecte manier. Oh, ik moest natuurlijk wel de woedende tiener uithangen, dat was mijn plicht als adolescent. Zodat zij met een schuldgevoel zouden zitten en ik daar de vruchten van zou plukken.

Vreemd genoeg was ik eigenlijk wel wat blij met mijn vaders tekortkomingen op de arbeidsmarkt. Sinds ik oud genoeg was om te begrijpen wat werk en werkgelegenheid betekenden, had hij al verschillende banen gehad. Maar alle bedrijven die hem aannamen, waren hier aan de zuidkust van Engeland, dus het maakte voor mij niet uit als hij weer eens ‘promotie maakte’. Ik dacht altijd dat hij een speciale en belangrijke functie had omdat hij een hemd en een das droeg. En ik geloof dat hij dat zelf ook dacht. Wat zat ik ernaast! Je kunt er niet onderuit: hij was een scharrelaar, een menselijke kikker die van de ene stomme baan naar de andere sprong. Maar nu had hij zichzelf wel overtroffen. Dat betekende niet dat ik geen oog had voor de benarde positie waarin hij en mam zich bevonden. Maar ik had evenveel oog voor mezelf en ik had geen zin om al te lang de brutale puber te spelen. Integendeel, ik wilde Glasgow als een experiment zien. Kom maar op! Aangezien de levensverwachting van een Britse man 77 jaar is, betekende dit dat ik nog 61 jaar te gaan had. Het risico van ongevallen niet meegeteld. Een jaartje Glasgow zou mijn plannen om de wereldmacht te grijpen heus niet dwarsbomen.

Ik noemde mijn vader Willy Loman. Niet in zijn gezicht, ik noemde hem zo in mijn hoofd. Alleen tegen mezelf. Toen we nog maar tien bladzijden in Dood van een handelsreiziger hadden gelezen en meneer Goldsmith over de protagonist begon te vertellen, kon ik alleen nog maar aan mijn vader denken. Mijn vader die de kleren van Willy droeg, zijn woorden sprak en zijn eten at. Plotseling werd het me allemaal duidelijk: mijn vader was de belichaming van Willy Loman, in hart en nieren. Hij joeg het onbereikbare na. De arme drommel. Verkopen van fabriek aan fabriek, winkel aan winkel, deur aan deur, man aan man, dag na dag, jaar na jaar. Dat breekt zelfs de sterkste man. Mijn vader was, net als Willy Loman, gebroken. Willy was tenminste zo slim geweest om een affaire te beginnen en een beetje plezier te hebben voordat hij zich in het verderf stortte. Mijn vader daarentegen had geen eigen wil, liet mensen over zich heen lopen. Hij nam van iedereen bevelen aan, liet zijn gezag ondermijnen en liet zichzelf vernederen door van die pas afgestudeerde kereltjes die strak in het pak zaten, van niks wisten maar zichzelf wel erg belangrijk vonden. Ik haatte die kloteventjes. Maar hoe kun je jezelf nu zo verlagen, arme, zielige vent? Als ik nou íéts zou leren van de fouten van mijn ouders… Maar één ding is zeker: geen van die ventjes hoefde zijn kloten eraf te draaien om eten op de plank te brengen. Al wat ze deden, was de duivel pijpen om hun zakken te vullen. Geen van die ventjes was ook maar half de vent die mijn vader was. Geen van die ventjes ging naar Glasgow.